'k Wil rijmen wat ik bouw
(1994)–Arie-Jan Gelderblom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Jan Luiken (1649-1712)
| |
[pagina 19]
| |
Die ons tot naarstigheid vermanen.
Gelukkig mens, die zo zijn leven slijt.
Men opent vensteren en deuren,
Men ziet de sterren dun gezaaid,
35[regelnummer]
Men voelt hoe 't westenwindje waait
Dat met een schat van verse geuren,
Van vlierbloem en violen suikerzoet,
Van wijnruit, tijm en hagerozen,
Die als het rood scharlaken blozen,
40[regelnummer]
U in uw huis zo liefelijk begroet.
Daar ziet men 't bange haasje lopen,
Ginds zeilt de havik door de lucht,
De kloek-hen raast, en is beducht
Dat hij haar komt haar kuikens stropen.
45[regelnummer]
De tortel koert, de zwarte lijster fluit,
Men hoort langs 't veld de beesten loeien,
Terwijl de dag begint te gloeien
En langs hoe meer haar licht te spreiden uit.
Men ziet de hof met vruchten prijken.
50[regelnummer]
Men zaait of plant of ent de boom
Of kweelt een deuntje aan de stroom.
Zo gaat de zomermiddag strijken,
Totdat de zon in 't west aan 't ondergaan
De schaduw rekt langs beemd en heide
55[regelnummer]
En jaagt de beesten uit de weiden
Ter kooie, met hun uiers vol gelaên.
Bij winter, als de wateren sluiten,
Wanneer het snippen van de vorst
Het land met enen harden korst
60[regelnummer]
Bedekt, dan blijft men in de muiten.
De avond steekt heel vroeg haar lampen aan.
De deerne zit erbij te spinnen.
Men sluit de lauwe zomer binnen
En laat gerust de winter buiten staan.
| |
[pagina 20]
| |
65[regelnummer]
Dan groeit het roet in schoorsteenhoeken.
Dan knapt de harde beukestam
En roost de schenen met zijn vlam,
Terwijl men gaat te gast in boeken.
Men braadt in d'as kastanjes, of vertelt
70[regelnummer]
Elkander sprookjes. Zo, met vrede,
Verwacht men weer de zoetigheden
Des zomerzons, die koude bergsneeuw smelt.
Dit leven loofden alle wijzen.
't Behaagde Cats en Westerbaen;
75[regelnummer]
Die prijzen 't ons met verzen aan.
Dit leven zal ik altijd prijzen.
O, dat het lot mij zulk een leven gaf!
Mijn zanglust zou veel schoner bloeien
En met de wilg aan 't beekje groeien.
80[regelnummer]
Gelijk een zwaan legde ik het leven af.
Gelukkig mens wie 't is gegeven
Bij 't vreedzame en onnozele vee,
Dat nooit noch kwaad, noch onrecht dee,
In 't veld zijn dagen af te leven.
85[regelnummer]
De bloemenkrans braveert de gouden kroon,
Die 's konings zorg bij nacht doet waken.
Geruster zit men onder daken
Van riet gebouwd, als op de hoge troon.
|
|