'k Wil rijmen wat ik bouw
(1994)–Arie-Jan Gelderblom– Auteursrechtelijk beschermdDirk Volkertszoon Coornhert (1522-1590)
| |
[pagina 21]
| |
5[regelnummer]
Hij schrikt niet voor des krijgs trompetten bloedig,
En vreest ook niet der golven toorn verwoedig.
Des vierschaars twist vermijdt hij onpartijdig,
En huizen hoog, vol hovaardije nijdig.
Hij huwelijkt de wijnstok rijk, volwassen,
10[regelnummer]
Aan bomen hoog wiens ranken daar om passen,
En ziet met lust zijn vette melkfonteinen
Herkauwen 't groen van zijn grasrijke pleinen.
d' Onvruchtbaar spruit zijn kloeke hand kan snoeien,
Die ent goê vrucht op stammen goed van groeien.
15[regelnummer]
De honing zoet persen zijn trouwe knapen,
Die ook ontkleên zijn ruig beklede schapen,
Als d' herfst vruchtbaar verguldt de groene bomen
Met appels geel, die op de dis dan komen.
Hij plukt met lust veel nieuw geënte peren
20[regelnummer]
En druiven grof, als purper schoon vol ere,
Waarmee hij dan zijn vrienden gaat beschinken,
Ook u, Sylvaan, het vrolijk nat doet drinken.
In 't groene gras rust hij, bevrijd van kwaden.
Een oude eik beschaduwt met veel bladen.
25[regelnummer]
Het pluimgediert' zijn vreugd met klank doet blijken.
Dat orgelt zoet natuurlijke muzijken.
Van klippen steil, versierd met wilde pruimen
Ruist snellijk daal veel waters, wit van schuimen.
De beekjes klaar al suizelende vlieten.
30[regelnummer]
Deez' lust met rust doet licht in slaap beschieten.
Maar als het jaar treedt op des winters wegen
Met koude sneeuw, met hagel, wind en regen,
Ziet men hem ras met rasse honden jagen
| |
[pagina 22]
| |
Het wilde zwijn in zijn verborgen lagen;
35[regelnummer]
Of hij belaagt met dunn' en blinde netten
Houtsnippen vet, die op 't bedrog niet letten.
Een zoete vangst is ook de haze duchtig.
De valse strik bestrikt de kraan hoogvluchtig.
Wie zoude niet in zulke lust gezeten
40[regelnummer]
Wellustelijk des druks onlust vergeten?
Ja ook de liefd', vol leed door liefs ontberen,
Moet ruimen zelf, met al zijn zorglijk deren.
Is daar dan bij een huisvrouw kuis en trouwe,
Vruchtbaar en blij, daar blijft geen druk en rouwe.
45[regelnummer]
Een lustig vuur van droog hout gaat zij stoken,
Tegen de komst haars mans, vermoeid van knoken.
Haar teilen breed doet zij met melk vervollen
Van 't vette vee, en droogt d' uiers gezwollen.
Uit vaten groot zij verne wijn doet trekken.
50[regelnummer]
Spijs ongekocht laat zij de dis bedekken.
Geen Brugs kapoen, geen rooi' kalkoense hanen,
Geen oesters vet, geen steurs verstoorlijk wanen
Verstoort haar dis met twijfelijke spijzen.
Haar eigen kost zij vóór de vreemd' moet prijzen.
55[regelnummer]
Zij slacht een lam, als 't lam voor ons moest dogen,
Of tedere geit, de felle wolf onttogen.
Men ziet met lust aan tafel onder 't praten
De schapen ruig naar stal toe komen blaten
En d' ossen moe, met halzen neergestegen,
60[regelnummer]
De omgekeerde ploeg slepen, tot rust genegen.
Raast al de wereld, deez' man leeft stil in luste.
Velt God het hoog', hij houdt zich laag in ruste.
| |
[pagina 23]
| |
Hoflijke pracht haat hij, en draagt zich buurlijk,
Slachtende heel onz' voorouders natuurlijk.
65[regelnummer]
Coorn, wijn en kleed vernoegt zijn lijf gestadig.
Hert, zin en moed, dankt God, die geeft genadig.
|
|