'k Wil rijmen wat ik bouw
(1994)–Arie-Jan Gelderblom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Willem Godschalk van Focquenbroch (ca. 1630-1675)
| |
[pagina 13]
| |
Al wat veracht'lijk is, daar ziet men hier naar trachten.
De deugd is hier het geld en de eer hier d' eigenbaat.
In 't end, 't is niets dan geld waarvan men hier hoort roemen.
Wie dat heeft, die is 't al; wie dat ontbeert, is niets.
35[regelnummer]
Fortuin, die op deez' stad zo mild haar gaven giet,
Zaait daar slechts distelen en doornen zonder bloemen.
Want als een witte kraai iets zeldzaams wordt geacht,
Nog zeldzamer is hier een eêl gemoed te vinden.
De Geldzucht, die de Deugd hier in haar buik gaat slinden,
40[regelnummer]
Heeft door haar hels venijn hier alles in haar macht.
O neen! Een eêl gemoed hangt nimmer aan de gaven
Van 't blinde en dartele wijf, dat zonder aanzien geeft,
Maar 't mint alleen een ziel die schatten in zich heeft
Die men (als ijdel goud) niet uit een berg kan graven.
45[regelnummer]
't Veracht vergankelijk goed, dat als de rook verdwijnt,
En kiest de Deugd alleen tot voorwerp zijner zinnen;
En deez' is 't wie geen tijd of voorval kan verwinnen,
Daar zij gelijk een zon op alle wolken schijnt.
|
|