Genoegens van weleer
(1976)–Rudolf Geel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
[pagina 97]
| |
Toen George aanbelde bracht hij cadeautjes mee uit Singapore, want daarheen had haar droom hem gestuurd. Hij wilde meteen met haar naar bed toen hij terugkwam, want hij had dagenlang op zijn hotelkamer gezeten, uitkijkend over de stad ver beneden hem. Haar droom had hem veel van zijn zelfstandigheid ontnomen, terwijl ook zijn vermogen tot het leggen van contacten, bijvoorbeeld met andere vrouwen, tot een minimum was beperkt. Op het ogenblik dat George haar in het volle daglicht, feitelijk voor het oog van de overburen, begon uit te kleden, werd zij wakker door de kinderen, die door het huis spookten en elkaar aftuigden, omdat het allang licht was en ze nog niets hadden gegeten. Meteen daarna verscheen haar echtgenoot humeurig in de deuropening en meldde dat hij vertrok. Toen haar man naar de trein was, op weg naar de nachtmerrie die voor hem in het verschiet lag, en de kinderen op school zaten, was zij net zo alleen als op andere ochtenden, en zij bedacht hoe weinig zin zij had om koffie voor zichzelf te zetten, er was immers een limiet aan de toegeeflijkheid tegenover de dagelijkse sleur. Wel had zij trek in koffie. Dit gebeurde nu met Maureen: zij bracht de droom terug in haar herinnering en probeerde hem af te maken, maar de telefoon rinkelde en een vriendin begon een verhaal over intriges binnen de familiekring en ziekte tot ver daarbuiten. Terwijl zij zonder te luisteren de juiste antwoorden probeerde te produceren, bedacht ze hoe heerlijk het geweest zou zijn wanneer er echte cadeautjes | |
[pagina 98]
| |
te pas waren gekomen aan het kortstondige bezoek van haar vriend, als geheimzinnige materialisatie van haar verlangen. Daarna probeerde zij George op zijn kantoor te bellen, om hem te vertellen dat hij in haar droom al terug was. Maar in werkelijkheid moest hij vandaag zijn koffers pakken en daarna zou zijn vrouw hem wegbrengen naar Schiphol, als de rijp nog op de velden lag. Allebei zouden ze hem veertien dagen niet zien.
George zat inmiddels midden in een bespreking. Hoewel datgene wat er op het moment dat Maureen belde werd besproken, niets van doen had met de zaak waarvoor de heren bij hem zaten, kon hij haar niet langer dan een minuut te woord staan. Haar verhaal kon ze dus wel inslikken. En daarna zou ze het vergeten, of zich over zoveel onzin schamen. Ze hoorde mannen praten op de achtergrond. De George die zij nu belde had niets uit te staan met degene die haar uit haar slaap hield, terwijl haar man vredig naast haar lag en af en toe zacht gromde. De nachtelijke George, die op zijn beurt weer een ander was dan de man die haar soms 's middags bezocht, was haar met steeds meer tederheid gaan behandelen, en zo polijstte hij de dagelijks op haar herinnering geslepen braam. Op deze wijze profiteerde George de bezoeker van het voorbereidende werk van zijn gedroomde en gedagdroomde partner. Wat moest Maureen nu verder doen om deze ochtend door te komen? Zij trok haar jas aan en reed naar haar moeder, die vlak bij haar woonde. De moeder was vijfentwintig jaar ouder dan zij en had haar voortgebracht na drie jaar huwelijk. Hoeveel ochtenden had zij alleen gezeten als haar kinderen naar school waren, en hoeveel ochtenden daarna, toen zij het huis hadden verlaten? | |
[pagina 99]
| |
Op het moment dat zij de straat binnenreed waar haar moeder woonde, voelde zij opeens weerzin in zich opkomen tegen het voorgenomen bezoek en automatisch trapte zij het gaspedaal in en reed snel verder in de richting van het winkelcentrum, waar het een drukte van belang was. Terwijl ze gedachteloos boodschappen in een karretje verzamelde, waardoor ze vanmiddag terug moest omdat ze essentialia vergat, zag ze plotseling een zakje miniatuurlevensmiddelen liggen, voor in de keuken van een poppenhuis. Ze pakte het in haar hand en overwoog het voor haar dochtertje te kopen. Maar haar dochtertje speelde liever met auto's. Maureen bedacht dat haar eigen speelgoed gedeeltelijk nog op de zolder van haar moeders huis stond. Bij dat speelgoed was een poppenhuis. Ze probeerde de gedachte van zich af te zetten, maar onwillekeurig zag ze zichzelf er weer mee spelen, en tegelijk overvielen haar de koude winters van weleer, het geroezemoes van stemmen om haar heen, de onverhoedse bewegingen die ze haar poppen liet maken, de trouwpartijen en sterfgevallen die ze verzon, en daarna voelde ze zich opnieuw met reuzenkracht boven het speelgoed uitgroeien tot ze weer midden in de winkel stond, tussen de andere vrouwen en de karretjes die tegen elkaar opbotsten. Buiten, in het harde licht, voelde zij zich duizelig, en het was net of haar emoties buiten haar waren getreden en op een kleine afstand op haar wachtten om haar allemaal tegelijk te bespringen. Ze wou dat George bij haar was, om haar weer voor een tijdje op te laden, maar in feite stond hij net zo ver buiten haar als de herinneringen die haar zojuist parten hadden gespeeld en die nu langzaamaan werden vervangen door bittere gedachten. Een van die gedachten was dat zij George eigenlijk haatte, omdat hij nog een ander leven leidde buiten haar om, zoals zij een ander leven leidde buiten hem om, en net zo verging het | |
[pagina 100]
| |
haar man en kinderen. Op de een of andere manier maakte zij zelf deel uit van de inhoud van een poppenhuis. Maar ze paste er eigenlijk niet in. Zij zat klem.
Op het moment dat Maureen haar huis naderde, precies op tijd om de kinderen uit school op te vangen, liet George zijn bezoek uit. Het was een verloren morgen geweest. De tijd die hij verprutst had, maakte de middag voor zijn vertrek er alleen nog maar gejaagder op. Maar hij voelde een diepe weerzin tegen werken. Dat overkwam hem niet vaak. Het zat hem ook dwars dat hij Maureen had afgescheept. Aan de andere kant kon hem dat ook niet schelen. Wanneer hij niet in haar buurt was, kon zij hem ook geen beloftes afdwingen die hij nooit kon waar maken, en waarvan zij zou schrikken als hij ze wel waar maakte, maar die hem vaak met een gevoel van tekortschieten naar huis dreven. Soms tolde de wereld om hem heen. Hij had er moeite genoeg mee op zijn plaats te blijven in het middelpunt en niet met een knallende zweepslag tegen een muur geslagen te worden. George liep door het centrum naar een restaurant vanwaar hij zijn secretaresse belde om haar te zeggen dat hij een zakenrelatie had ontmoet en even iets met hem wilde bespreken. De secretaresse sputterde tegen omdat er nog zo veel te doen was. Maar George vertelde haar kortaf dat ze de zaken zelf moest afhandelen en dat hij straks wel terugkwam voor een serie handtekeningen. Hij besefte dat dit nieuw was voor haar. Het was ook nieuw voor hem zelf. Hij moest denken aan de dingen die hem te wachten stonden. De vermoeiende vliegreis. De vriendelijke gezichten van degenen die hem met alle egards afhaalden om het uitdraaien van een poot te vereenvoudigen. Hij dacht aan het zacht zoemend geluid van een air-conditioning op een karakterloze hotelkamer. Het bezoek aan nachtclubs waar | |
[pagina 101]
| |
hij zich al evenmin thuisvoelde. Hij liep de grachten over naar zijn auto en reed naar de rand van de stad. Even later wandelde hij over de dijk waarop hij vroeger met zijn vader dikwijls had gelopen. Zo leek het alsof hij nooit was losgekomen van zijn jeugd, en op een onvolwassen en daarom stupide manier probeerde terug te krabbelen. Maar hij was hier jaren niet geweest. Zijn vader was een oude man, die niet meer tegen kinderstemmen kon. En het pontje waar ze overstaken om nog dichterbij de rietkragen te kunnen komen, was allang vervangen door een draaibrug. Zijn jeugd gaf hem niets anders terug dan de herinnering aan stilte, eindeloze gesprekken over voetbal en het heerlijke gevoel van feestdagen in het verschiet. George probeerde moed te putten uit de veranderlijkheid van de dingen. Maar tegelijk wist hij dat juist deze dijk in zoveel opzichten ongeschonden was gebleven, terwijl voor en achter hem de stad in de gedaante van flatgebouwen voortwoekerde, en dat de hoop op deze schijnbare stilstand misschien wel de aanleiding was voor zijn bezoek. Het waaide een beetje. Voortreffelijk weer. Hij had toch wel plezier in zijn uitstapje. George stelde zich voor dat hij spijbelde en liet de wereld in een dagdroom ondergaan. In deze dagdroom was de aarde een soort koninklijke bruidstaart, opgebouwd in vele verdiepingen van gelijke afmetingen. Wie onderaan woonde had de meeste kans dat de zaak met voor hem pijnlijke gevolgen in elkaar donderde. George stelde zich ieder hoger plateau fraaier voor: met meer ontspannen mensen en een rijkere begroeiing van kleurrijke bloemen. Een bijzonder prettige bijkomstigheid was dat iedere verdieping minder mensen bood en daardoor was er dichter bij de zon minder migraine en minder lawaai. Op het hoogste niveau, daar waar helemaal geen schaduw meer werd aangetroffen, liet je zelfs de dood, met al zijn onge- | |
[pagina 102]
| |
vraagde afbraak en rompslomp achter je. Het was een hele klim. De voorstelling die George zich maakte van de top van het bouwwerk, verraadde zijn vrijzinning-christelijke afkomst, maar verder waren de elementen van de dagdroom op het lijf geschreven van de jonge, energieke zakenman, die voldoende souplesse bezat de verschillende niveaus in ijltempo en zonder merkbare inspanning te doorlopen, want oud en ziek bovenkomen, zoals een ambtenaar, en dan toch weer jong en mooi worden, dat strookte niet met zijn gevoel voor logica. Doordat hij de attributen van een sprookjeswereld ver van zich hield, vertrouwde George erop dat hij het een heel eind zou brengen. En daarom ging hij morgen voor de zaak naar Singapore, hoewel hij eigenlijk thuis wilde blijven. Dit laatste dan wel onder een aantal strikt door hem persoonlijk te bepalen voorwaarden. Hij verlangde er opeens naar dat iemand hem streelde en geruststelde, hoewel hij niet precies kon verwoorden waarvoor hij bang was. Op deze aangename middagwandeling, waarop de stadsgeluiden steeds verder achter hem kwamen te liggen en opzij van hem allerhande watervogels opwiekten, stelde George zich voor hoe hij vanaf het hoogste plateau een touw omlaag liet zakken waarlangs Maureen zich omhoog kon werken. Vroeger kreeg hij bij het touwklimmen op de gymnastiekles altijd een merkwaardig, trillerig gevoel tussen zijn benen en ook nu liet de klimpartij hem niet onberoerd. George stelde zich voor wat hij met haar zou doen wanneer zij boven was gekomen. De opwinding die hem nu overviel legde een schaduw over de wandeling. Hij voelde een onweerstaanbare behoefte zijn vingers over een natte, huiverende huid te laten spelen. Maar omdat er in de verste verte geen vrouw viel te bespeuren, was het maar | |
[pagina 103]
| |
al te gemakkelijk deze behoefte te weerstaan. George voelde zich plotseling enigszins belachelijk op deze wandeling, nu zoveel zaken nog op zijn handtekening wachtten, en hij merkte ook dat de zon niet veel warmte meer gaf en dat het vogelparadijs waarin hij zich even had gewaand, bestond uit een verdwaalde eend. Inmiddels stak er ook meer wind op, terwijl vanuit het zuiden wolkenpartijen in zijn richting dreven. Daarom begon George de hemelbestormer met steeds groter passen naar zijn auto terug te lopen. De wolken naderden inmiddels pijlsnel en George begaf zich in looppas. Maar reeds begonnen de eerste spatten te vallen, net op het moment dat zijn secretaresse de telefoon hoorde zoemen, waarna zij een praatje maakte met de vrouw van George. Zo liep de middag naar zijn einde. Meteen nadat zijn vrouw had afgebeld, zoemde de telefoon opnieuw en de secretaresse zei tegen de klant die belde dat meneer naar een project was. De klant vroeg of het project blond was, maar die grap had zij al zoveel keer gehoord.
In de woonplaats van Maureen regende het al een tijdje. De scholen stonden op uitbreken en spoedig zou de straat gevuld zijn met bevrijde kinderen. Maureen dacht erover om de telefoon te pakken en nog gauw even te proberen of George haar nu te woord kon staan, want ze wilde liever niet dat de kinderen in de buurt waren wanneer ze zijn tederheid probeerde op te wekken. Zij had nog geen methode uitgevonden haar verlangens zodanig in woorden te verpakken dat het voor iedereen leek of ze een bestelling plaatste bij de slager, behalve dan voor George, die meer dan ooit begreep dat ze hem nodig had en tegen hem wilde praten, in de hoop en het lichte vertrouwen dat er een witte duif uit de telefoonhoorn zou opstijgen die haar met vrede zou vervullen jegens haar omgeving en | |
[pagina 104]
| |
zichzelf. De werkelijkheid zag er iets anders uit. Zij belde niet, omdat een vrouw met een collectebus haar aandacht opeiste. Vervolgens sloeg haar stemming om in bitterheid nu zij hem toch niet meer kon aanraken voor hij vertrok. Maureen ging een ogenblik op bed liggen met haar onbevredigde gevoelens en haar verlangen naar vergetelheid, terwijl zij zich schaamde dat zij zich door dit alles van de wijs liet brengen. Meteen daarna liepen de beelden door elkaar en veranderden in een wild kolkende rivier. In deze warme, hartstochtelijke golfstroom liet zij zich meeslepen, op weg naar haar bevrediging maar toen belden de kinderen. Zij waste snel haar gloeiende gezicht en zag de kringen onder haar ogen. Haar lippen trilden, evenals haar benen. Nu haatte zij zichzelf een ogenblik en meteen daarop hoopte zij dat George zou bellen en god weet, zij zou haar hele arsenaal aan schijnbewegingen te voorschijn halen om hem uiteindelijk met zijn neus op de feiten te drukken en te vertellen hoe de zaken ervoor stonden en dat hij haar maar moest meenemen naar Singapore, omdat cadeautjes krijgen in een droom net zoiets is als Sinterklaas vieren op 5 augustus, en omdat cadeautjes haar niet interesseerden, uitsluitend het gebaar van de gever en de ontroering die haar zou bevangen. George had haar nooit verteld over zijn specifieke dagdroom, wel had hij aardige en speelse opdrachten voor haar verzonnen, terwijl zij tegen elkaar aan lagen in bed. Bij het uitvoeren van deze opdrachten was zij altijd zo vrij als een vogeltje. Zij zou best naakt over de rotsen naar hem toe willen klauteren, als hij zijn hand maar uitstak om haar de laatste meter naar zich toe te trekken. Zij zou het ook niet erg vinden wanneer hij haar vanuit de toren van een eenzaam jachtslot tot zich riep, omdat zij desnoods via een lange sliert aaneengeknoopte lakens naar hem toe zou | |
[pagina 105]
| |
klimmen. Toen de kinderen met veel lawaai het huis waren binnengetrokken, voelde Maureen plotseling dat al die aardige verhalen nooit zouden opgaan. Weliswaar had zij dat altijd geweten, maar opeens deed die wetenschap pijn. Zij werd elke dag ouder. Het was net of de tijd, deze afspraak tussen mensen, ook weer zijn eigen afspraken erop nahield en af en toe signalen uitzond, om zich te onderscheiden van de eeuwigheid, waarin Maureens moeder ooit genoegdoening hoopte te ontvangen. Maureen zag zich in haar poppenhuis, zwevend door de eeuwigheid. Als op een planeet. Maar ze leefde tenslotte al op een planeet. En het poppenhuis was gebarsten. De poppen waren haar eigen lichaam komen uitzetten en begonnen met hun eerste schreeuw hun strijd tegen haar.
Hoe zat het nu met George, die tamelijk ongeschonden bij zijn auto was gekomen? Hij reed snel naar zijn kantoor en ontdekte hoe vliegensvlug je zaken kon afdoen als dat nodig was. Daarna kuste hij zijn secretaresse op haar wang, zei haar nog snel op welke dingen ze in het bijzonder moest letten en stapte in zijn auto die hij met veel verspilling van benzine richting huis stuurde. Met de reis voor de boeg, de tickets in zijn binnenzak, overvielen hem sentimentele gevoelens en hij wilde plotseling zijn vrouw en kinderen om zich heen hebben. Voor het gemak vergat hij te overdenken of dit wederzijds was. Toen hij zijn huis binnenstapte, een kwartier eerder dan gewoonlijk, zat zijn vrouw tussen de kinderen op de grond, als een spin in haar web, en George stond een tijdje in de deuropening toe te kijken alvorens de kinderen hem ontdekten en abrupt hun spel onderbraken, alsof nu de voorstelling was afgelopen waar hij voor de zoveelste keer te laat was binnengekomen. ‘Wat ben je vroeg,’ zei zijn vrouw en hij kon niet anders | |
[pagina 106]
| |
dan dit beamen. ‘Ik heb je gebeld,’ vervolgde zij. ‘Dat heb ik gehoord,’ antwoordde George. Ze keek hem aan. En toen glimlachte zij. Hij glimlachte naar haar terug en bedacht dat hij moest informeren naar de kinderen, om door de verdedigingsmechanismen van haar moederschap te breken en het terrein te bereiken waar zij samen vroeger gespeeld hadden en elkaar fotografeerden op terrasjes en tussen manshoge kakteeën. Op dat moment gaf een van de kinderen de ander een klap en George vloekte automatisch, zijn vrouw verstrakte, keerde zich van hem af om zich tot het agressieve kind te wenden en tegelijk de ander te troosten. George bevond zich in het verlengde van haar glimlach op een onbekend terrein, waar hij hopeloos verward liep te zoeken naar een plekje om zichzelf te bekijken, zijn evenwicht te hervinden, maar dat lukte niet meteen. Hij liep naar de drankkast en schonk twee glazen vol. Gezien binnen de kaders van zijn dagdroom, bevond George zich nu op het onderste niveau, en wel aan de rand. Maar hij dacht nu niet aan zijn dagdroom, zette voorzichtig het glas voor zijn vrouw neer en hief het zijne naar haar omhoog. Zijn vrouw had nu haar volledige aandacht bij het door haar broertje getroffen kind en wiegde het zacht heen en weer. George probeerde zich te hernemen. Toen hij evenwel aan de opgave dacht waarvoor hij morgen stond en zich met schrik realiseerde dat hij Maureen niet had gebeld, die ongetwijfeld de hele middag op zijn telefoontje had zitten wachten, werd hij opnieuw bevangen door de rusteloosheid die hem deze middag parten had gespeeld. Hij stond op en liep naar de keuken, waste zijn handen die een beetje kleverig waren geworden door de portfles. Hij voelde zich afgemat, maar daarna besloot hij daaraan niet meer te denken en aardig te zijn | |
[pagina 107]
| |
voor de kinderen. Toen hij fluitend de kamer binnenkwam zat zijn vrouw met beide kinderen op schoot. Ze praatte zacht tegen hen. Het was niet zo dat hij hier buiten stond, hij hoefde zich alleen maar op zijn knieën te laten vallen om opgenomen te worden binnen hun kring, maar toen hij aan die ingeving gevolg gaf, kwam er een gevoel van belachelijkheid over hem, omdat hij dit nooit deed en zich nu zo opzichtig inspande contact met hen te krijgen. ‘Kijk, pappie wil ook met ons meedoen,’ zei z'n vrouw. Zij glimlachte naar George. Nu was haar glimlach harder dan daarnet, en afstandelijk. George wist niet hoe hij met goed fatsoen weer kon gaan staan en achteloos plaatsnemen achter zijn glas. Hij keek zijn vrouw aan en streelde de kinderen over hun hoofdjes. Hij zocht naar de gepaste woorden, waarmee hij Maureen in hun begintijd zo vaak aan zijn zijde had gekregen, en trouwens ook zijn vrouw. Dat laatste lag veel verder terug. Het was nu net of hij verdwaald was in een labyrint. Overal grijnsden hem gezichten tegemoet. En hij had nog niet de lachspiegels bereikt. Die lagen trouwens niet in het midden, maar stonden bij de uitgang opgesteld. George was bang voor die uitgang, omdat hij daarachter niets anders kon bedenken dan zijn graf; misschien lag het daar tussen kakteeën en was ernaast een leuk terrasje aangelegd. Wie weet hoe buitengewoon lieflijk de omgeving was, vol verwachtingsvolle geheimzinnigheid, maar hij kwam er niet omheen en moest de kuil in. Hij probeerde die gedachte te verdringen, maar dat lukte toch niet goed. En daarom dwaalde hij nog hulpeloos een tijdje rond en probeerde enige symmetrie te ontdekken in de bochtige gangen, waar allerhande snuisterijen uit zijn leven waren opgesteld, zoals zijn officierspet, die hem ooit nog eens met trots vervuld had, en het huurcontract van zijn te dure huis, liggend op een plastic dienblad met voorstellingen | |
[pagina 108]
| |
van de jacht. Dit laatste bracht hem bij zijn positieven. Hier stuitte hij tenminste op een gedeelte van zijn dagdroom, dat in deze kille streken was verdwaald. Hoornblazers, de meute. En de stilte van het bos, doorschoten met weiden, waarover de paarden hun hoeven lieten roffelen en zo onstuimigheid en gratie tot een flitsende verbinding lieten komen. Intussen dwaalde George toch weer als een blinde door het labyrint dat zijn zicht op de kamer vertroebelde en de wegen tot zijn gezin van hem afsloot. Hoewel hij moeite deed om uit te breken, ging zijn geest met hem op de loop en woede kropte zich in hem op. Even later voelde hij hoe ook die kracht uit hem wegsloop, opzichtig, om het hem vooral te laten merken. George stond op en ging een brief naar de post brengen. Het was een brief die op de keukentafel lag en die dezelfde morgen bij hem bezorgd was. Hij had niet echt het plan hem in de bus te laten glijden, hij wilde alleen even naar buiten. Langzaam liep hij door de laan waarin hij woonde, zonder opzij te kijken naar de ramen waarachter zijn kennissen zaten en de buren waar hij op verjaarsvisite moest. Hij dacht eraan hoe aardig het zou zijn als hij zijn hele wereld terug kon draaien, om een paar andere beslissingen te nemen op de cruciale punten. Maar hij wist dat hij loog. Hij wilde uitsluitend in een stoel zitten in een door iedereen verlaten kamer, waar geen stemmen tot hem doordrongen en hij zich gezichten kon voorstellen die hem aankeken vol liefde. Hij liep de brievenbus voorbij en ging rechtdoor, maar opeens kreeg hij het koud, hij maakte rechtsomkeert en begaf zich snel in de richting van zijn huis.
Maureen wachtte inmiddels nog steeds op de thuiskomst | |
[pagina 109]
| |
van haar man. Zij was van plan zich bij hem over haar situatie te beklagen. Zij wilde dat hij haar meenam naar een Grieks eiland. Ze schonk zichzelf een sherry in. Het was een goedkoop merk, in de gauwigheid gekocht. Op het eiland zou ze George missen, maar er zouden fantastische gewaarwordingen voor in de plaats komen. Zij zou George ook missen als hij in Singapore zijn zaken afwikkelde. Ze hadden samen veel plezier gehad; even zovele keren waren zij aan elkaar voorbij gelopen, omdat de omstandigheden dat eisten. Het waren altijd de omstandigheden. Het werd steeds moeilijker een kruimel van je leven voor jezelf te reserveren. Ze hoorde de auto aankomen. Nog even en ze gingen aan tafel. De kinderen waren nu op hun lastigst. Haar man zou zijn wrevel niet kunnen bedwingen. Ze pakte een spelletje en riep de kinderen. Kon zij maar een huishouden opzetten waarin haar man en George allebei een plaats hadden. Zij nam een dobbelsteen en liet hem langzaam uit haar hand rollen. Inmiddels betrad haar man het huis. Hij had geen vrolijke dag beleefd op kantoor. Tussen de middag zelfs geen tijd om een broodje te kopen. Hij zag zijn vrouw zitten met de kinderen en dacht: goddank, ze hebben tenminste geen rotzooi gemaakt. Hij gooide zijn jas op de kapstok, die Maureen veel te vol had geladen. Zo lag er plotseling een aantal jassen op de grond. De man vloekte en gaf er een schop tegen. Hij probeerde tot tien te tellen, maar bij de vijfde tel stond hij al in de kamer en begon een lezing over het gebruik van kapstokken. De kinderen keken angstig naar hem op. Maureen glimlachte. Ze dacht eraan hoe de wereld eruit zou zien als George en haar man hier samen woonden om haar lege dagen te verwarmen met hun klatergoud.
oktober 1975 |
|