Genoegens van weleer
(1976)–Rudolf Geel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
[pagina 113]
| |
1Ik gunde Anna haar succes. Het was haar niet aan komen waaien. Tien jaar lang had ze de stof gespaard die zij er nu in een paar maanden tijds had uitgegooid. Het was jammer dat zij gedurende die incubatieperiode, waarin wij elkaar vaak hevig bestookten, nooit ook maar één keer had gezegd wat de werkelijke reden was dat zij niet eerder van mij wegging. Want dat gebeurde pas toen haar toneelstuk op uitbreken stond. In de interviews waarmee bijna ieder blad kwam aanzetten, deed zij een beetje ironisch over haar succes. Dat stond misschien goed bij haar foto. Als ik naar dat portret keek en stoere woorden las over ‘de corrupte recensentenkliek’ en ‘als je er maar lekker uitziet’, dan voelde ik mij inwendig opnieuw woedend worden dat zij haar overwinning in haar eentje wenste te vieren. Zij was bijna veertig en het was natuurlijk maar de vraag of vrouwen zich op die leeftijd nog wel als ‘lekker’ kunnen afficheren. Ook daarmee schokte zij haar gehoor. Ik kende haar zo niet. En niemand voelde de behoefte haar over haar werkelijke gedachten op dat punt te ondervragen. Zo gaat dat met succesvolle vrouwen. Hun aanwezigheid is feitelijk genoeg. De aandacht van de journalisten is geworteld in de erotiek. Daarmee maken zij de vrouwen die zich onderscheiden tot de ergste slachtoffers van discriminatie. Toch zou geen enkele man zich behoeven te schamen voor een stuk als Buitenleven. De dialogen ervan zijn soms verrassend amusant. Ik wist niet dat ik, tijdens mijn ruzies met de schrijfster, vaak zo komisch uit de hoek was | |
[pagina 114]
| |
gekomen. Of was dit haar beloning voor ons huwelijk, dat zij mij Het profiteren van haar meesterhand? Ik vond niet alles even goed. De afloop, waarbij de heldin enkele malen op haar echtgenoot schiet, zonder hem overigens te raken, stond toch wel ver af van onze eigen werkelijkheid, waarin Anna uiterlijk koel haar koffers had gepakt, waarna ik het huis verlaten had. De recensenten hadden zo hun eigen interpretaties van die afloop. Zo las ik ergens dat de toeschouwer maar één ding hoopt, ‘dat is dat die verrekte Bertrand aan zijn eind komt’. De werkelijkheid is voor hem veel vernietigender! Hij moet, na alles wat gebeurd is, blijven leven met de gedachte dat de vrouw van wie hij eens gehouden heeft, hem thans in het hiernamaals wenst. Misschien was dit toneelstuk Anna's moordaanslag op mij. Ondanks dat moet ik hier zeggen dat ik veel van haar gehouden heb en dat ik het nog steeds niet kan verkroppen dat ik niet meer bij haar ben. Ik hoopte dat ik onze verhouding beter kon leren begrijpen door een zorgvuldige analyse van haar stuk.
Ik besefte terdege dat ik mij in een uitzonderlijke situatie bevond als model voor de hoofdpersoon in een toneelstuk. Wat dat betreft kon ik mij meten met Marilyn Monroe! In werkelijkheid was ik gewoon de ene helft van een in elkaar gestorte verhouding. Het beeldverslag van de aardbeving die de uiteindelijke scheiding had veroorzaakt, maakte iedere avond ergens in de provincie een zaal vol volwassen mensen aan het lachen. Omdat het stuk nog niet in druk verschenen was, ging ik geregeld kijken. Daarbij kostte het mij af en toe moeite om niet Paul Swertvanger, de acteur die mij speelde, te belonen met een open doekje. Ik bewonderde hem om het enthousiasme waarmee hij zelfs op de meest ontheemde plaatsen zijn rol speelde. Dan had | |
[pagina 115]
| |
ik tijdens mijn huwelijk met Anna heel wat meer geschmierd! Ik wist niet in hoeverre Swertvanger ervan op de hoogte was dat hij Anna's voormalige echtgenoot speelde. En wat zou het hem kunnen schelen! Misschien door die geheimzinnige verbondenheid tussen ons, wist hij mij iedere voorstelling opnieuw mee te nemen naar dat gebied aan de andere, duistere kant van de muur die ik uit zelfbescherming tijdens mijn huwelijk met Anna om mij heen had opgetrokken. Daar zat ik, met zweet op mijn rug. | |
2Tijdens het eerste bedrijf van Buitenleven maken wij kennis met de antiquair Bertrand Duisterhof, die zojuist een zeventiende-eeuwse meester op de kop heeft getikt, zonder dat de verkoper zich bewust was van de waarde. Van de winst die de Van Goyen hem zal opbrengen, kan hij zich het weekendhuis aanschaffen, waarnaar hij en zijn vrouw al enige tijd op zoek zijn. Op het ogenblik dat deze jarenlang gekoesterde wens, zonder onaangename transacties met levensverzekeringen en hypotheken gerealiseerd kan worden, begint hij te aarzelen. Duisterhof begeeft zich in bespiegelingen over de verhouding tussen buitenrust en rente. Kan hij eigenlijk niet beter aandelen in een Amerikaanse multinational kopen? Bovendien: moet hij nou echt elke week gedurende twee dagen alleen tegen zijn vrouw aankijken? Zullen de irritaties van de huwelijkse eenzaamheid het verrukkelijke geuren van de fruitbloesems en het vriendelijke gekabbel van de rivier langs hun huis, niet spoedig teniet doen? De antiquair begint over zijn vrouw na te denken en probeert erachter te komen in hoeverre haar lyrische ontboezemingen over het buitenleven berusten op een simpel verlangen naar meer status. | |
[pagina 116]
| |
Tot zover is er sprake van niet meer dan een milde en zelfs wat kluchtige satire. Julia, Duisterhofs vrouw, bezorgt het bedrijf zijn bittere kantjes. Het wordt zonneklaar dat zij de beslotenheid van een verblijf op het land broodnodig heeft, vanuit de behoefte aan simpel en vooral ongestoord contact met haar man. Julia lijdt aan het onvermogen op eigen houtje haar leven zinvol te maken. Waarom zou zij ook? Zij is toch niet voor niets getrouwd? Het probleem is dat zij wel een man heeft en toch geen. Dat zij elkaar voorbij leven. Uitgekeken zijn op elkaar. Zich tegenover elkaars problemen hebben verschanst. Emotioneel verslonsd zijn binnen hun verhouding. En juist dat wil die schat, van een Julia veranderen tussen de ontluikende peertjes! In haar Amsterdamse huis, waar haar man zijn collectie tentoonstelt en waar voortdurend mensen in en uit lopen, lukt het haar niet een dermate verlokkende wereld te creëren dat haar man er zonder angst voor zijn hachje binnen kan stappen. Het bedrijf eindigt met de verkoop van de Van Goyen. | |
3Terwijl ik de wrange clausen van Julia's eenzaamheid over mij heen liet gaan, was er maar één geringe vreugde in mij: schrijven was kennelijk ook de oplossing niet. Anna kon ongestraft haar visie geven op ons huwelijk, maar het resultaat was dat er een paar nieuwe monsters waren bijgekomen, die in haar hoofd rondspookten en bepaald niet verdwenen na afloop van hun artistieke missie. Hoe zat het nu werkelijk met dat buitenhuis? Twee jaar geleden sloeg ik op gelukkige wijze een grote slag in de effectenhandel waarin ik sinds mijn achttiende jaar als zelfstandige mijn brood verdien. De opwinding bij het zien van een zo groot tegoedsaldo, leidde bij ons beiden tot korte maar hevige visioenen van wandelingen | |
[pagina 117]
| |
in de Ardennen, terwijl in onze bungalow de koffiemachine gezellig stond te pruttelen. ‘Zou het niet wat stil zijn, zo lang met z'n tweeën?’ opperde Anna na de eerste opwelling van euforie. ‘Maar natuurlijk!’ riep ik lachend. ‘We zijn al uitgepraat als we van huis vertrekken.’ Ik omhelsde haar. ‘Misschien is het er toch wel leuk,’ zei Anna peinzend. ‘Waarom zouden die heuvels uitgerekend afkomen op mij?’ Wij kochten een huis in de buurt van Bouillon en brachten er een regenachtige en wat mij betreft door alcoholgebruik mistige paasweek door. In de volstrekte afzondering gebeurde er met Anna waarvoor zij mij een paar keer had gewaarschuwd: de stilte greep haar bij de keel. Het paasdiner werd een mislukking. Ze draaide een paar blikken open en deelde botweg mee dat zij in deze omgeving geen behoefte had aan allure. Misschien voelde ze zich een soort holenmens. Maar bij nader inzien denk ik dat vooral het idee dat niemand kon opbellen of plotseling aankomen, haar dwars zat. Ik zei dat ik dat juist romantisch vond. ‘Rot op jij met je romantiek,’ zei Anna. Zij hield een kort exposé over de armoede in deze wereld, waarin enkele mij reeds bekende feiten nog eens op een rij werden gezet. Het leek of zij mij de extravagantie om stilte te verbinden met comfort kwalijk nam. Bokkig zaten wij tegenover elkaar in onze naar verf ruikende droom. 's Avonds luisterden wij naar de regen die, alsof we in een hoorspel zaten, tegen de ramen sloeg. Zij zag er aardig uit in haar van Sinterklaas gekregen nachtjapon. Ook dat viel mij op. Allemaal voordelen. Ik ging naast haar zitten en streelde haar. ‘Begin je nou alweer?’ zei Anna mat. | |
[pagina 118]
| |
En dus begon ik deze keer maar niet. Als gevolg van het meningsverschil voortkomend uit haar gebrek aan opwinding, bracht Anna de nacht door op de zitbank in de huiskamer. Welnu, die mocht er zijn. Met onverminderde kracht sloeg de regen tegen de ruiten. Wie heel stil was hoorde de wind kreunen door de dakspanten. Anna was heel stil. In het tweepersoonsbed overdacht ik inmiddels ons leven. Ik ontmoette Anna toen zij achtentwintig was en studeerde. Zij woonde op een kamertje achter de keuken van haar hospita, die zo goed op haar kon passen. Behalve een bed stonden er boeken in het vertrek. Zij was veel ernstiger dan de meisjes die ik voor haar had gekend, en ook veel opwindender. Daarbij bezat zij een niet geringe terughoudendheid. Het viel mij op dat zij zich goed verzorgde en met smaak gekleed ging. Het was heel opvallend dat zij zich met een dergelijk uiterlijk nooit overgaf aan frivoliteiten. Maar ook zelf was ik allesbehalve een feestelijk type. Ik denk dat zij dat indertijd in mij waardeerde. Waarom was het fout gegaan tussen ons, nadat ik zoveel moeite had moeten doen om haar te krijgen?
De volgende dag maakte zij mij verwijten over kleine onvolkomenheden die zij in de bungalow had ontdekt. ‘Noem je dat waar voor je geld!’ schreeuwde zij na enig heen en weer gepraat. Een half uur later forceerde ik een katastrofe door haar keuken te bevuilen met mijn voetafdruk. Die middag gaf Anna het huis een grote beurt, terwijl de kaarsen die we hadden meegebracht er haast om smeekten te worden ontstoken. Om Anna te ontlopen zocht ik steeds een andere verblijfplaats. Tegen vijven bevond ik mij boven op het aanrecht en neuriede wat voor mij uit. Dit was het beste buitenhuis dat ik ooit gezien had. Ik had de | |
[pagina 119]
| |
gerieflijkste meubels gekocht die binnen mijn ruime budget te koop waren. Toch ademde de inrichting, net als de omgeving, eenvoud uit. Waarom raakten wij dan niet onder de bekoring van deze bekroning van mijn leven, om ons te begeven in een warme vloedgolf van aanrakingen en verzoenende gesprekken? Moest juist deze in de volwassenheid gerealiseerde kinderdroom ons doen beseffen waar wij werkelijk voor stonden? Kon het paradijs er dan zelfs niet een ogenblik uitzien zoals het ons op bidprentjes getoond was? Als ik kon schilderen zou ik de hel voorstellen als de vervulling van luilekkerland, met aan de horizon een grote spiegel waarin de hemel zich toont als de weerkaatsing van diezelfde hel, maar met een andere belichting. Het was wel een verdomde rotstreek om mij op het toneel te zetten als degene die ervoor zorgt dat de bungalow op een mislukking uitloopt!
Wanneer de antiquair en zijn vrouw in het tweede bedrijf hun nieuwe bezit gaan inwijden, nodigt de man een bevriend echtpaar uit hen te vergezellen. De vrouw wil dit liever niet. Zij ziet de kans tot het scheppen van een nieuwe intimiteit daarmee verloren gaan. Om de zaken als het ware nog meer op de spits te drijven, begint Duisterhof een korte maar hevige verhouding op het haardkleed met de vrouw van zijn vriend. Deze is een wilde schoonheid, die hem buiten zichzelf van opwinding weet te brengen. Duisterhof, van wie wij op dat moment al weten dat hij zwijgend en in zichzelf gekeerd bemint, raakt in extase en laat dit luidruchtig blijken. Hij gaat zo op in de vriendin, dat hij vergeet dat het koud is en dat hij bij vertrek de boel goed moet vergrendelen en dat hij de verzekering moet verhogen en zijn voeten vegen en zijn broek in de gaten houden als de open haard brandt en zijn vrouw juist | |
[pagina 120]
| |
binnenkomt, hen betrapt en de broek aan het verterende vuur prijs geeft. Wat betekende dit? Waarom had zij zoveel zaken omgekeerd en toevoegingen gemaakt die ik niet thuis kon brengen? Wilde zij mij onze verhouding van de andere kant laten bekijken, om mij op het spoor te brengen waar zij zelf al zoveel jaren verdwaald rondliep? Helaas zag ik geen reden te erkennen dat haar stuk de verborgen werkelijkheid tekende van ons huwelijk, een vergiet dat nu eens flink werd doorgespoeld, waarna de drab bleef liggen. Anna liet zich niet uit over de herkomst van de boze droom die haar publiek op sommige momenten liet huilen van het lachen. Zij sprak eenmaal vol tederheid over haar leven met mij. Ik was een ‘lieve man’, ik had haar ‘leren lopen’. De krantelezers vernamen hoe ze mij ontmoet had in de foyer van een bioscoop, waar een van die verschrikkelijke Italiaanse draken ging die wij vroeger allemaal voor kunst versleten. Of misschien was dat juist kunst. Ze maakte kennelijk met haar verhaal zoveel indruk dat de journalist verzuimde haar te vragen waarom zij deze idylle had verbroken. Ze mijmerde wat over ‘lange wegen die je voor je hebt’ en die later zoveel korter zijn geworden. Allicht. Ze zei: ‘De bermen liggen vol gedenktekens.’ Zo ging ze de toekomst binnen over haar strikt persoonlijke Via Appia. | |
4Julia, de antiquairsvrouw, was de enige die geen vermakelijke tics had meegekregen van haar gagwriter. Zij was een moedig slachtoffer van mannelijke willekeur. Wat deed zij haar best om toch nog iets te maken uit hun modieuze droom. Een waarlijk oord van geborgenheid, waar hartelijke gesprekken met haar man en vrienden gevoerd konden worden en de boosheid van de wereld | |
[pagina 121]
| |
even halt hield. Waar zij de verbondenheid met de natuur aan den lijve kon ervaren. Waar het kraken van het houtwerk signalen doorgaf over het leven op aarde buiten de benauwdheid van de menselijke samenleving. Waar het open vuur ieder moment nieuwe vormen aannam, om hun te leren dat het leven niet zinloos was doordat de mens bepaalde veranderingen zelf kon sturen. De toeschouwers kwamen vanzelfsprekend tot de conclusie dat Julia schimmen najaagde, maar die waren op zichzelf heel sympathiek. Je zou er als het ware zelf naar willen streven als je het al niet zo druk had met iets anders. Vandaar dat ook Julia bijdroeg aan de algehele vrolijkheid.
Swertvanger zette de rol van Duisterhof gedreven en vaak komisch neer, zonder dat hij de antiquair belachelijk maakte. Vooral in de scène waar hij door zijn vrouw betrapt wordt op het haardkleed, wist hij de rol van domme August te ontlopen. Hij staat daar weliswaar in zijn blote kont op het toneel, maar hij draait zich niet naar het publiek toe, hoewel de hele zaal dat hoopt. Zo houdt hij de spanning erin! Hij loopt weg in zijn gekwelde trots. Maar zijn minnares ontkomt er niet aan de toeschouwers mee te laten denken over aard en omvang van haar bekoorlijkheden. Misschien had Anna dit wel andersom gewild, maar de regisseur had het met vaste hand zo geregeld en zo behoedt hij zijn protagonist voor een afgang. Duisterhof blijft met zijn berekenende en ook weifelende kantjes steeds even voor de grens. Natuurlijk raakt hij beladen met schuld. De antiquair is schuldig aan het slechte weer, schuldig aan de stemming waarin zijn vrouw verkeerde toen hij de koop van het huis wilde uitstellen. Hij is schuldig aan het ontbreken van een blikopener en schuldig aan gebutste blikjes, als hij die met | |
[pagina 122]
| |
zijn zakmes te lijf moet. Het effect is dat dit alles werkelijk aan hem blijft hangen, als de geur van mest.
Hoewel Anna's succes mij, merkwaardig genoeg, op sommige momenten met trots vervulde, overheerste mijn geschoktheid. Het zat mij vooral dwars dat zij zich, eenmaal buiten mijn invloedssfeer, op een verbazingwekkende manier manifesteerde. Ik had haar nooit met pen en papier in de weer gezien. Ik moest nu uit de krant vernemen dat zij al veel eerder schreef, er dagboeken op nahield, en een schrift met ‘algemene aantekeningen’. Dat zou ik wel eens willen zien. Ik was er bijna zeker van dat dit verhaal berustte op grootsprekerij. Maar toen ik daarover nadacht begon ik te twijfelen. Wat wist ik erover? Ik had misschien wat al te gemakkelijk de neiging om te doen alsof haar opvatting van werkelijkheid er niet toe deed. Onmiddellijk daarna deed zich de gedachte aan mij voor dat misschien Anna achter mijn rug om met een minnaar had gerotzooid in de warmte van de oliestook. Wat kon ik er nog aan veranderen? Zij trad niet alleen buiten mijn bescherming, maar zette mij gevaarlijk op de tocht. Alles wat ik nooit geweten had, kwam nu tot mij in vermoedens. Had zij mij gebruikt totdat ik niet meer nodig was? Toen we elkaar pas kenden wilde zij soms niet de deur uit, verzon zij uitvluchten om niet naar college te hoeven gaan. Maar ik sleurde haar het huis uit, bracht haar in het volle daglicht, relativeerde haar ernst, haar neigingen zichzelf te kwalificeren als nietswaardig. Ik zette altijd door. Ik had besloten dat doorzetten hoe dan ook tot verbeteringen leidt. Dat het allemaal een kwestie was van doordrukken, je kop in de wind gooien en hardheid. Wilde zij die hardheid wel? Haatte zij mij juist omdat ik haar paardemiddelen voorschreef ter genezing van haar ziekelijke neiging in het | |
[pagina 123]
| |
klein te leven, tussen een paar wanden met boeken, zonder dat de inhoud van die boeken werd verbonden met de waarheid van haar eigen leven? Ik hield veel van Anna. De eerste keren dat ik haar beminde liepen uit op een mislukking. Fanatiek deed zij haar best mij te behagen. Ze was van plan het met mij te proberen, om god weet welke reden. Bij proberen is het ook gebleven, en de enige die het niet zag was ik. Ik was niet in staat door de vernislaag die ik zelf had opgebracht, de oorspronkelijke matheid van de voorstelling te zien. Niet lang na de mislukking van ons buitenhuis in de Ardennen, pakte zij haar koffers. Veertien maanden later ging haar eerste werkstuk in première. Dit bracht behalve haar, ook de vertolker van de mannelijke hoofdrol op de pagina's met nieuws dat niet bestaat voordat het is verzonnen. | |
5Swertvanger had tot zijn dertigste in Gent gewoond. Vanaf zijn achttiende vertolkte hij rollen bij het Nederlands Toneel, dat hem na zo'n jaar of twaalf de strot uitkwam. Via een rol in een tv-serie verwierf hij zich een plaats bij een Amsterdamse groep en vanaf dat moment speelde hij de jeune premier met een licht Vlaams accent, dat door vele vrouwelijke abonnementhouders als erotisch werd ervaren. Toen hem de hoofdrol in Anna's stuk werd toebedeeld, was hij alweer over het hoogtepunt van zijn faam heen. Zijn ogen waren uitgesmacht en zijn accent kenden ze nu ook wel. De rol in Buitenleven kreeg hij alleen omdat het een debuut was waarvan weinig succes werd verwacht. Toen het echter storm liep op de kassa's, werd Swertvanger ontvangen als een creator van karakters, hetgeen des te meer opviel omdat de liefde die hij voorheen vertolkte karakterloos was. Hij had het niet gemak- | |
[pagina 124]
| |
kelijk. Zo was zijn personage in de veertig en hijzelf pas vijfendertig. Daarnaast moest hij er even aan wennen dat de bewondering naar hem, maar de sympathie tijdens het stuk naar zijn tegenspeelster ging. Na vijftien voorstellingen in de steden, werd geregeld de provincie aangedaan. Deze tochten naar het duister brachten de groep soms in een desolate sfeer. Het leek erop alsof zij zich in precies hetzelfde gebied bevonden als waarin de rampen in het landleven van de Duisterhofs zich voltrokken. Buiten het toneel ontbrak ook al de vrolijke ontspannen sfeer van de hoofdstedelijke kantines. In plaats daarvan waren er met onverstaanbaar dialect doorschoten ruimtes, waar de werkelijkheid samenviel met de rol. Op een avond midden in december vervoegde zich een meisje tijdens de pauze in Swertvangers kleedkamer. Zij zag er enigszins slordig uit, maar zij verontschuldigde zich bijna verlegen voor het feit dat ze hem stoorde. ‘Waarom stoor je me dan?’ vroeg de acteur, terwijl zijn aandacht werd getrokken door een scheurtje in haar spijkerbroek ter hoogte van haar heup. Op deze vraag bleef zij het antwoord schuldig. ‘Ik zou graag met je willen praten,’ zei ze, nadat hij haar had aangespoord te zeggen waarvoor zij gekomen was. ‘Lieten ze je zo maar door?’ vroeg hij. ‘O ja, er was niemand,’ antwoordde het meisje. Hij probeerde haar leeftijd te schatten, overwoog te vragen of zij van een schoolblad kwam. ‘Wil je me soms interviewen?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Ik vraag het alleen voor mezelf,’ zei het meisje. Vrouwen hadden het nooit moeilijk bij Swertvanger. Tenminste niet in het begin. Hij vroeg hoe zij heette. ‘Titia van der Heyden,’ antwoordde zij. Hij verzocht haar te gaan zitten, maar zij aarzelde. ‘Ik wou je vragen of je na afloop wat tijd voor me had.’ | |
[pagina 125]
| |
‘Dat ligt eraan,’ zei Swertvanger. ‘Heb je geen zin om met mij mee naar huis te gaan?’ ‘En niet met de bus mee!?’ riep Swertvanger, enigszins ontsteld. Hij voelde zich niet prettig 's nachts in de provincie. Daarnaast kende hij de verhalen over dit soort buitenkansen uit het hoofd. Maar toen hij haar nog eens bekeek, kreeg hij de plotselinge behoefte zich te laten gaan. Hij dacht eraan hoe in zijn woning niemand op hem wachtte. Dit beeld vervulde hem meestal met plezierige gedachten. Nu kwam het hem onzinnig voor. Een restant van vroegere roekeloosheid stak de kop in hem op en deed hem met onverhoedse hevigheid verlangen naar haar lichaam, waartegen hij zich terug kon wanen in de lichte wereld van verwachtingsvolle avonturen. ‘Kom straks maar naar me toe,’ zei hij, toen de bel voor de eerste keer zoemde. ‘Ik wil er over nadenken.’
In het laatste bedrijf, na de pauze, deed Swertvanger zijn best alles uit zichzelf te halen. De spanning die hij voelde trok de ondergang van Duisterhof buiten de opgewonden vrolijkheid van het avondje uit. In dit laatste bedrijf wordt de antiquair geen enkele rust meer gegund. Zo blijkt de Van Goyen een vervalsing. Afgezien van de financiële complicaties die deze ontmaskering met zich meebrengt, wordt aan zijn geloofwaardigheid als vakman een slag toegebracht. Als het ware een dubbel demasqué. Zijn internationaal vermaarde kennis wordt tot in gezinsweekbladen toe ernstig betwijfeld. Hij moet het buitenhuis verkopen, hetgeen tot een definitieve verwijdering leidt met zijn vrouw. Duisterhof raakt volkomen geïsoleerd en moet ten slotte een aanslag op zijn leven dulden, die hem ertoe drijft zich van de wereld af te sluiten. Als hij aan het eind van het stuk zichzelf definieert als een geslagen man, ‘wiens innerlijke pijn alleen de | |
[pagina 126]
| |
aasgieren van psychiaters zal verblijden’, krijgt hij van het publiek een schop na in de vorm van een staande ovatie. Wat dat betreft was de werkelijkheid alweer een stuk stiller: het geld verdienen ging ongestoord door. Er waren ook mensen die de afgang van de antiquair minder extatisch vrolijk ondergingen. Hier en daar schreef een recensent over een ‘zedenkomedie waarin de duistere zieleroerselen van de moderne mens op pijnlijke wijze worden blootgelegd’. De lullige ruzies tussen Duisterhof en Julia lijken zozeer op wat overal iedere dag gebeurt, dat de confrontatie feitelijk alleen kan leiden tot de slappe lach. Maar ook daar komt een eind aan. Voor sommigen althans. En wat dan? Die avond, op weg naar zijn kleedkamer, voelde Swertvanger zich leeggespeeld. Tussen de coulissen, waar het tochtig was en stil, voelde hij zich geconfronteerd met zichzelf, de man die hij in werkelijkheid was en die oprecht van plan was de warme bus te laten vertrekken om zich te laten meetronen door een meisje van twintig. Onwillekeurig hoopte hij dat ze zich niet had rotgelachen, dat ze ontroerd was geraakt door zijn spel, dat ze hem niet alleen maar zou prijzen voor de effecten die de oppervlakte van zijn spel raakten en meer niet. Maar misschien was er niet zoveel meer dan deze buitenkant. Zijn collega's probeerden hem te overreden met hen mee terug te gaan. Met verve schilderden zij de hun bekende verhalen over toneelspelers die ergens hun jas hadden laten hangen. Was het de actrice M. niet eenmaal overkomen dat zij temidden van een bloemenzee werd meegevoerd naar een soiree te harer ere? Toen de actrice, moe maar gelukkig dat haar Kunst ook volksharten in de provincie sneller deed kloppen, de zaal betrad waar haar bewonderaars zich hadden opgesteld, bevond zij zich geheel alleen in een spaarzaam verlichte spiegelzaal, waar de | |
[pagina 127]
| |
wanden uitsluitend haar ijdelheid weerkaatsten. Zulk soort voorvallen waren er legio. Maar tegen de opwinding, die voor een deel buiten het meisje om ging, legde het brooddronken gedrag van zijn collega's in de bus het gemakkelijk af. Nadat hij zich had afgeschminkt klopte Titia op de deur van zijn kleedkamer. Ze kwam op haar tenen binnen en zei hoezeer ze had genoten van het stuk. ‘Pas toen ze op je schoot begreep ik dat je haar nog altijd nodig had,’ zei ze. ‘Gek hè, schieten betekent onherroepelijk het einde.’ Hij keerde zich naar haar om en bekeek haar aandachtig. Ze glimlachte naar hem, en hij vond zijn bestudeerde manier van aandacht schenken schaamteloos. Hij stond op, klapte zijn koffer dicht en legde zijn arm om haar schouder.
Toen zij zich in de gure avondwind hadden losgemaakt uit de reikwijdte van het licht dat nog uit alle ramen van de kleine schouwburg kwam, leek het alsof zij hem meenam naar een stadsdeel waar een avondklok was ingesteld. Plotseling twijfelde hij of hij dit door moest zetten. Het zou niet de eerste keer zijn dat hij zich had klemgezet via een opwelling. Achter hem, maar onzichtbaar, slenterden zijn collega's naar de bus en begonnen aan hun quasi-grappige bespiegelingen over hem. ‘Je zal hier je hele leven moeten wonen,’ zei Titia verontschuldigend. Swertvanger knikte vaag. Deze afbraak trok hem wel aan. Maar toch antwoordde hij dat dit een negorij was en dat het brengen van cultuur geen licht zou laten gloren. Dat de stemmen van acteurs versmoorden in de grote wattendeken die onzichtbaar over deze laatste rustplaats was gelegd. Hij meende het niet erg. Liet zich gemakzuch- | |
[pagina 128]
| |
tig meeslepen door het beeld waarin hij zijn gedachte had verpakt. Zij legde een hand tegen zijn arm. Hij keek haar van opzij aan en voelde haar warmte door de stof van zijn jas. ‘Lief van je dat je met me meegaat,’ zei Titia. ‘We zijn er nog niet,’ antwoordde Swertvanger.
Haar kamer bevond zich in het achterhuis van een oud maar keurig onderhouden pand, in een van de smalle zijstraten die uitkwamen op de hoofdstraat. Terwijl zij de oliekachel hoger zette, ging hij vrijwel automatisch op haar bed zitten, maar onmiddellijk bedacht hij zich en zette zich op een statige en uiterst ongemakkelijke stoel aan een tafel die tegen de muur was geplaatst. Zij vroeg of hij koffie wilde. Hij keek naar haar, terwijl zij water opzette en zorgvuldig een aantal afgestreken maatlepels in een snelfilter deed. Hij vroeg zich af of hij iets over haar gescheurde spijkerbroek kon zeggen, om de erotische afdeling van de avond te openen, maar hij besloot nog te wachten omdat hij met zijn opmerkingen misschien een ongeschreven code zou doorbreken, waarin gesprekken over kleren en slijtage een burgerlijk trekje vormden, waarmee hij zich zou diskwalificeren. Vanuit die gedachte werd hij nogmaals met haar jeugd geconfronteerd en met de afstand die hen scheidde. Hij dacht aan zijn eigen elegant ingerichte appartement en aan de espressomachine die zijn keuken sierde. Ook serveerde hij zijn gasten koffie uit een Bretons aardewerk kannetje, in plaats van uit een gebutst blikje. Hij vroeg zich af waarom hij haar niet had uitgenodigd mee te gaan naar Amsterdam. Nadat hij van de sterke, smakelijke koffie had geproefd, bedacht hij een manier om het gesprek op gang te brengen in een richting waar hij uit de voeten kon. | |
[pagina 129]
| |
‘Je hebt een goeie stem,’ zei hij. ‘Heel wat actrices zouden willen dat ze zo klonken.’ ‘Dat meen je toch niet,’ zei ze op een toon dat hij niet precies wist op welke manier ze dit antwoord bedoelde. Swertvanger probeerde een zorgvuldig bijgeschaafde overtuigingskracht te leggen in de verzekering dat hij bij dit soort dingen nooit overdreef. Tijdens de uitvoering van dit nummer keek zij hem aan en glimlachte, waardoor zijn retoriek verzandde. In het plotselinge zwijgen voelde hij zich veilig. Het was alsof de last zich te bewijzen van hem afviel, maar in plaats daarvan werd hij bevangen door een twijfel die het meisje tegenover hem voor het eerst menselijke trekken verschafte. Hij volgde haar bewegingen en probeerde zijn verblijf bij haar te rechtvaardigen door zich voor te stellen dat zij de absolute tegenpool was van zijn vrouw, die hij na zes jaar huwelijk had verlaten. Onmiddellijk daarop wist hij dat dit niet hielp en dat hij gewoon niet wist waarom hij twijfelde aan deze onderneming waarin hij zich uit vrije wil had begeven. Of volgde hij haar feitelijk dwangmatig? Swertvanger dacht erover na waarin zijn vriendinnen verschillen hadden vertoond met zijn vrouw. Welke genietingen hadden ze hem aangedragen die hij, misschien wat verveeld, in hun armen onderging? Dacht hij niet iedere keer wanneer hij een stapje opzij maakte: alles is beter? Alles was beter! Maar in wat voor wereld? De meisjes die hij tegenkwam plachten hem te gebruiken in plaats dat ze hem iets konden geven. Hij was een conducteur op weg naar hun volwassenheid. Van vriendschap of gelijkheid was geen sprake. Hij zat altijd naar zichzelf te kijken. Zij trokken hem aan en keerden na verloop van korte tijd hun andere pool naar hem toe. Onschuldigde spelletjes, charmant begonnen, leverden bij de afwikkeling uitsluitend verliezers op. Steeds toonden zij hem de kaart van het | |
[pagina 130]
| |
beloofde land, maar altijd brachten ze hem naar de tweesprong waar de weg die zij hem wezen met een kleine omtrekkende beweging terugvoerde naar huis. Swertvanger dacht aan zijn huis en aan zijn zoontje. Hij dacht aan zijn vriendinnen. Aan Nellie, die zelfs na een blijspel snikkend uit de bioscoop kwam. Ook keerde Eefje terug in zijn herinnering, op het moment dat zij vertelde hoezeer zij naar een kind verlangde van een ‘veel oudere man’. Het was niet erg dat zij hem opzochten in dromen of wanneer hij toneel speelde, maar stuk voor stuk herinnerden hun gezichten hem aan tederheden die de pijnlijke beperktheid van hun aller arsenaal hadden ontsluierd. ‘Je bent zeker wel moe na zo'n voorstelling,’ zei Titia. Zij had haar benen onder zich gevouwen en wachtte belangstellend tot hij zijn hoofd schudde en glimlachte. ‘Geef je ook wel eens lessen?’ ‘Lessen?’ vroeg hij. ‘Aan wie?’ ‘Aan zogenaamde talenten,’ zei ze. ‘Zoals jij?’ ‘O nee,’ zei Titia. ‘Je denkt toch niet dat ik je voor mijn karretje wou spannen.’ ‘Wou je lessen?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Als ze betaalbaar zijn,’ zei Titia. Swertvanger deed zijn mond open om haar zijn diensten aan te bieden. Maar alweer aarzelde hij. Uit haar afwachtende houding meende hij af te kunnen leiden dat zij wilde zien hoe hij zich eruit redde, zich inspande om haar een carrière voor te spiegelen die hij hoogst persoonlijk begeleidde. Daarna zou zij misschien antwoorden dat zij op valse beloften niet inging. Hij wist het niet. Hij wist niet waarom ze hem had meegevraagd, hem opzadelde met zichzelf, zonder dat zij aanstalten maakte aardig tegen hem te zijn, in ruil voor aandacht hem haar lieflijkheid te schenken, voor zolang deze suggestie standhield. Zij ge- | |
[pagina 131]
| |
droeg zich geheimzinnig afstandelijk. Zij praatte niet over haar ouders, de broertjes waarmee zij ruzie had, de belemmeringen van haar jeugd, haar nijvere ambitie de wereld te bestormen, ‘als jij me dan een beetje helpt’, ‘misschien kunnen we samen’, tijdens welke monologen hij allang bezig zou zijn neurotisch haar kledingstukken te verwijderen, een standaardrepertoire te repeteren over ‘lieve sproeten’, ‘heuveltjes en dalen’, ‘toen ik nog een kind was gingen wij met nieuwjaar naar de Brink, met donderbussen en fakkels’. Hoe langer hij in Titia's nabijheid was, hoe meer dit soort kunstnijverheid hem ontschoot en daarmee de weg die hij kende. Het was pas kwart voor twaalf. De eerste bus ging niet eerder dan een uur of zeven. Die verdomde rotmeid was toch niet van plan hem hier de godganse nacht te blijven aanstaren? ‘Zag je me vanavond voor de eerste keer?’ vroeg Swertvanger. ‘Ik ken je van de televisie,’ zei ze, nogal onverschillig. ‘Dan kreeg je wel een mooie indruk van me!’ zei Swertvanger. ‘Ik vond de stukken niet zo goed,’ antwoordde zij. Hij haalde zijn schouders op en glimlachte met enige moeite. Hij wist niet wanneer hij kwaad zou worden. Of zij hem bewust zat te sarren. Hij kwam er niet achter of zij zich een houding aanmat of dat zij werkelijk niets gemeen had met de wereld van zijn vrijages. Wat was er met haar aan de hand? Hij voelde zich ongemakkelijk. Maar hij begreep dat hij niet zo kon blijven zitten. Daarom stond hij moeizaam op en zette zich naast haar op de rand van haar stoel. ‘Ik ben bang dat ik je teleurstel,’ zei hij zacht. Zij keek naar hem op en schudde haar hoofd. ‘Ik weet niets van je,’ zei Swertvanger. ‘Vertel me iets over jezelf.’ | |
[pagina 132]
| |
Daarna probeerde hij naar haar te luisteren. Zij begon opeens gedetailleerd te vertellen wie zij was. Maar degene die uit brokstukken naar voren kwam was het meisje dat ze misschien eens was geweest, bloemetjes plukkend met haar moeder langs het water, opgesloten op een slaapzaal met een non als wacht. Een zoete geur van wierook, vriendjes, onbenulligheden. Scholen die werden ingewisseld voor een volgende. Vage gevoelens van onbehagen en ambities die leken te drijven op een brede stroom van kinderdromen. Af en toe schoot zij beschuldigend uit en wenste een der schimmen uit haar jeugd met grote woede het moeras in. Waarom eigenlijk? Ze woonde hier op kamers en had zelfs een baan als chemisch laborante, maar ze was kort geleden wegens overtolligheid ontslagen en wilde nu ‘iets anders’ doen. Terwijl zij haar petites histoires spuide, ontdekte Swertvanger dat een zekere vertedering bij hem de kop opstak. Zij stond zo ver van hem. Zij zat in feite veilig middenin haar kleine imaginaire slagveld en verzette geestdriftig de soldaatjes, hen aansporend elkaar te bekampen. Zij leek daarin opeens toch op zijn vrouw. Zij spon een netwerk waarin hij bereid was zich te begeven. Maar juist op dat punt stokte er iets, reageerde zij niet op de streling over haar hoofd, alsof zij aan praten genoeg had. Op het punt waarop haar verhalen een kale, witte vlakte leken te bereiken, informeerde zij met veel meer intonatie in haar stem naar zijn verhouding ten opzichte van het stuk dat hij speelde. Zij wilde weten of de rol hem raakte, en of hij die antiquair in werkelijkheid had kunnen zijn. Swertvanger sloot zijn ogen en stelde zich voor hoe vaak een dergelijke vraag hem gesteld was, maar toen hij ze weer opende, zag hij dat ze haar gezicht naar hem had toegewend en ingespannen op een antwoord wachtte. ‘Ik vond het aardig van je,’ zei ze, ‘dat je die belachelijke | |
[pagina 133]
| |
man niet kapot speelde. Ik moest trouwens ook niet om hem lachen. Dat vind je toch niet raar?’ ‘Wat dacht je dan?’ zei Swertvanger, met een kribbigheid die hij niet voor zich wist te houden. Dit antwoord bracht haar uit balans. Aarzelend vroeg zij hem wat hij van haar verwachtte. Ze zei dat ze hem misschien wel verveeld had, en dat ze hem niet wilde kwetsen. Terwijl hij een bits antwoord formuleerde, ontdekte hij dat hij zo ver niet wilde gaan. En op een geheel andere manier dan zoëven kreeg hij het gevoel dat hij haar moest bereiken, of misschien wel beschermen, openbreken als een oester: tegenstrijdigheden waar hij geen oplossing voor wist. Hij verlangde naar een borrel, zocht naar een methode om zijn emoties de vrije loop te kunnen laten gaan. Wist hij maar een weg om haar van de verlangens binnen zijn pantsering te verwittigen, zonder de indruk bij haar te wekken die hij nu voor alles wenste te vermijden: een loopse hond, kwispelstaartend achter de eerste de beste teef aan. Ook bij hem klopte iets niet. Hij was vergeten welk soort voor hem klaarlag en wie er liever met hem wilden praten. Swertvanger voelde zich belachelijk. Hij vroeg zich af wat er zou gebeuren als zijn vrouw hem zo zag zitten. In een soort studentenkamer, verwikkeld in problemen waar hij veel te oud voor was. Wat wilde hij? Toch niet die verschrikkelijke tijd opnieuw beleven? Met kleine meisjes debatteren over hun futiele problemen. Moest hij de acteur uithangen of zich een houding aanmeten van gedreven wereldhervormer, die het liefst zijn eigen teksten schreef ter verheffing van de underdog? Hij kon niet schrijven. En hij dacht zelden in abstracties als ‘de wereld’. Hij had het al moeilijk genoeg met de mensen om hem heen, de alimentatie, de herinneringen, de telefoongesprekken met | |
[pagina 134]
| |
zijn zoontje, soms overstemd door geruis. ‘Ik zou graag ergens willen slapen,’ zei hij. ‘Ik moet morgenochtend repeteren.’ Toen hij dit gezegd had, stond zij op en kwam naast hem staan, vlijde zich tegen hem aan en kuste hem op zijn wang. Hij aarzelde. Hij was niet opgelucht door de ontknoping. Maar toen hij zijn hand in haar hals legde en de warmte voelde van haar huid, brokkelden de misverstanden die tussen hen waren gerezen langzamerhand af en de stem van zijn herinnering vervaagde in de ijle lucht waarin hij zich leek te bevinden. ‘Ik stond daar opeens in je kleedkamer,’ zei Titia. ‘En ik wist niet wat ik moest zeggen.’ ‘Daar heb ik weinig van gemerkt,’ zei Swertvanger. ‘Ik schrok ervan,’ zei Titia, ‘dat je meteen met mij meeging.’
Toen Swertvanger de volgende dag zijn huis binnenkwam, wist hij dat zijn leven er een last had bijgekregen, dat hij Titia niet zomaar los kon laten en vergeten als een incident. Hij had dit niet gewild en hij wist ook niet hoe het kwam. Zij was helemaal niet bijzonder. Maar wat betekent dat? Misschien lag haar aantrekkingskracht in de terughoudendheid die zij betoonde, het gemak waarmee zij oppervlakkig haar bewondering voor de acteur in hem verklaarde, in combinatie met de schroom waarmee zij hem in de liefde tegemoet trad. Alsof zij hem daarin, op een voor hem nog duistere wijze, op de proef wilde stellen. Hij vond haar enerzijds aandoenlijk, omdat zij hem uiteindelijk gezegd had dat zij hem geenszins zonder bijbedoelingen had opgezocht, aan de andere kant vermoedde hij dat deze openhartigheid slechts een façade was, waarachter iemand huisde die zich voorlopig niet aan hem wilde doen kennen, of dat niet kon. Zij had hem uitgelegd | |
[pagina 135]
| |
waarom zijn kwetsbaarheid onder de komische oppervlakte op het toneel haar had getroffen. Maar eigenlijk was de verklaring dat zij zelden mensen tegenkwam die verdriet durfden te tonen, of afstand konden doen van ijdelheid, een dooddoener. Wat moest hij daarmee aan? Lag een dergelijke opmerking niet op de grens van weltschmerz, waaraan hij geen boodschap had? Uiteindelijk waren ze toch terechtgekomen bij de mogelijkheden die er voor haar bij het toneel lagen. Toen hij zich voelde meegesleept door het enthousiasme dat gepaard ging met haar lichamelijke bereidwilligheid, leek het hem plotseling alsof zij zich bij deze woorden weer een beetje terugtrok, op haar hoede was. Nadat hij zonder dat zij zich zichtbaar had ingespannen hem te behagen, met haar had geslapen, stroomde tegelijk met zijn zaad de geestdrift uit hem weg, maar daarvoor in de plaats voelde hij een groeiende noodzaak haar drijfveren te begrijpen, of ging het ook daarbij in de eerste plaats om hemzelf? Terwijl hij over deze dingen nadacht en zijn huis opruimde, belde Anna. Hij had haar sinds de première een aantal keren ontmoet. Maar bij oppervlakkige, zij het plezierige contacten was het gebleven. Nu informeerde zij uitgebreid hoe het ging met zijn rol en of hij het nog uithield met zijn personage. ‘Soms hoop ik dat ze hem nou eindelijk eens doodschiet,’ antwoordde Swertvanger op luchtige toon. Anna lachte. Zij belde om te vragen of hij de hoofdrol ambieerde in haar nieuwe stuk. ‘Ik hoef het alleen nog maar te schrijven,’ zei ze opgewekt. Ze wilde het idee ervoor met hem bespreken. Ze aarzelde hem op te schepen met een rol waarmee hij misschien geen contact had. De onzekerheid die zij met deze woorden prijsgaf, | |
[pagina 136]
| |
bracht hem een beetje in verlegenheid. Hij mompelde dat hij toch iedere rol moest kunnen spelen. Maar Anna was van mening dat hij verder ging dan het op kunstige wijze opzeggen van haar tekst. ‘En ik wil niemand anders,’ zei ze. ‘Ik hoop dat je me niet overdreven vindt, Paul.’ Swertvanger stelde zich voor hoe zij bloosde. Meteen daarop dacht hij aan Titia. ‘Zouden we bijvoorbeeld morgen kunnen afspreken?’ vroeg Anna. Hij bladerde afwezig in zijn agenda en zag dat de volgende dag nog geheel wit was. | |
6Een week nadat Anna naar Swertvanger was gegaan om met hem over haar stuk te spreken, belde ze mij plotseling. Zij deed bijzonder opgewonden en zei ‘dat ze ergens met mij over wilde praten’. Daarna informeerde zij nadrukkelijk hoe het met mij ging en ik antwoordde best. Ze stelde dat de tijd dat wij elkaar af en toe weer konden ontmoeten nu misschien wel aangebroken was. Ondanks haar opgewektheid beluisterde ik in haar woorden een zekere verwarring, die zich verder uitte in het feit dat zij tot twee keer toe benadrukte dat zij naar mij toe zou komen. Ik wilde niet te veel nadenken over wat er met haar aan de hand was. In dat soort bespiegelingen had ik mij al te vaak verloren. Maar het kon op dat moment niet anders of ik dacht aan vroeger. Dit maakte mijn stemming breekbaar. Ik keerde terug naar mijn inmiddels koud geworden avondeten en tikte geërgerd met mijn vork op tafel. De volgende avond zag ik haar. Het bleek dat zij mij allereerst had uitgekozen om de aard van haar relatie met Swertvanger uit de doeken te doen, omdat zij die ‘toch aan niemand anders kwijt kon’. | |
[pagina 137]
| |
Anna had net als ik naar Swertvanger gekeken terwijl hij als antiquair verkleed op het toneel stond. Hij vormde de verbindingsschakel tussen onze levens. Anna wilde daar bij voorkeur niet over spreken. Zij wilde dat ik het stuk op zichzelf zag. Alsof ik het dan meer zou waarderen. Op een andere manier konden wij beter over Swertvanger praten. We vonden hem allebei geweldig, ‘een groot acteur’. Bij Anna dateerde dit inzicht vanaf de repetities, die zij zonder uitzondering had bijgewoond. ‘Ik weet zeker dat ik veel van hem geleerd heb,’ zei ze. ‘Hij heeft een soort didactische manier om te laten zien hoe hij met zo'n tekst aan het werk is.’ Arme Anna. Waarom werd ze uitgerekend verliefd op de man die haar aan de kant gezette echtgenoot op de marktpleinen ten prooi gaf aan de spotlust van het volk? Had ze nou maar een tragische held van mij gemaakt! Anna had Swertvanger willen vertellen hoezeer zij hem bewonderde. Maar de woorden kwamen haar niet uit de keel. Ze vond bewondering een slechte basis. En trouwens: zichzelf bewonderde ze nog net een beetje meer. Ze betoonde hem kleine attenties, haalde glaasjes water voor hem wanneer zijn machtige Vlaamse keel was dichtgevallen na het eindeloos herhalen van haar clausen. Ze legde haar hand tegen zijn borst en vroeg hem plagerig of hij haar nog niet haatte. Niets daarvan. Paul Swertvanger deed niet meer dan zijn werk. Anna verwonderde zich over zijn gebrek aan opmerkingsgave. Zij had altijd gehoord dat acteurs ijdele mensen waren, die zelfs op het moment van hun sterven nog tandakten naar applaus. Waarom hoorde hij haar toejuichingen dan niet? Waarom ging hij niet in op de beloften die zij naar haar smaak steeds minder verhuld begon te uiten? Ze vroeg zich af wat haar zo in hem aantrok. Hij was niet de enige acteur die haar teksten tot een succes had kunnen maken. Ze had een boek voor | |
[pagina 138]
| |
hem gekocht voor de première, en daarin schreef zij ‘voor Paul, die mijn stuk maakte’. Hij glimlachte toen hij die woorden las. Zij zag aan hem dat hij het ermee eens was. Wanneer zij nadacht over haar nieuwe stuk, vervulde zijn blik van dat moment haar met nieuwe impulsen. Zij had hem nog een keer gebeld. En daarna niet meer. Ze dacht dat het beter was eerst de synopsis van het stuk te schrijven. Soms dacht Anna dat haar gevoelens jegens hem niets anders waren dan het surrogaat voor een relatie waaruit de bodem was gevallen. Af en toe was het fantastisch om haar eigen weg te kunnen gaan. Op andere dagen was haar huis een doolhof, waar zij rond bleef lopen tot zij dronken was van drank en slaap. Waarom was het niet genoeg ‘als je er lekker uitzag’? Met haar verliefdheid als raadsvrouwe had Anna voor Swertvanger een nieuwe rol bedacht, waarin hij zijn gaven kon tentoonspreiden zonder dat de edele gevoelens van zijn publiek naar een ander zouden uitgaan dan naar hem. Swertvanger luisterde eerst onbewogen, maar gaandeweg toonde hij nieuwsgierigheid en ten slotte riep hij uit dat dit het stuk ging worden waarnaar hij al jaren op zoek was. Alsof hij in een positie verkeerde dat hij zelf kon uitzoeken wat hij ging spelen. Anna keek naar hem. Hij was nu een en al aandacht voor haar en informeerde naar details die zij nog niet bedacht had. Zij probeerde hem van dienst te zijn, en preludeerde in het wilde weg. De onzekerheden die er in haar hadden bestaan wat betreft haar houding tegenover Swertvanger, nadat zij hem gedurende enkele maanden uitsluitend had waargenomen in zijn spel, verdwenen in een warme stroom van gezamenlijke gedrevenheid. Toen zij vlak voor haar vertrek naar de acteur haar tekst had doorgelezen had zij, zoals dikwijls, nog geaarzeld en zich afgevraagd of de effecten die zij had verzonnen niet te | |
[pagina 139]
| |
gewild waren en daarmee belachelijk. Maar haar bedenkingen verdwenen. Ze wist dat Swertvanger vanaf dat ogenblik naast haar zou zitten wanneer zij haar tekst schreef en dat hun samenwerking, al was die alleen telepatisch, glanzende vruchten zou dragen. Toen vertoonde de werkelijkheid een ongewild en daardoor belachelijk effect. Een meisje kwam gekleed in een kamerjas slaperig Swertvangers huiskamer binnen. ‘Hallo,’ zei Swertvanger. En tegen Anna zei hij: ‘Dit is Titia.’
Toen Titia hem de nacht na hun ontmoeting had opgebeld, vroeg Swertvanger haar zo spoedig mogelijk te komen. De volgende avond moest hij in Haarlem spelen. Zij spraken om twaalf uur af in een café. Toen hij het meisje terugzag voelde hij zich licht ontroerd, terwijl hij haar vrijwel tegelijkertijd hevig begeerde. In zijn huis voerde hij haar naar het raam en liet haar uitkijken over de gracht, die aan de overkant verlicht was. ‘Hier sta ik vaak,’ zei hij. ‘Kun je je dat voorstellen?’ ‘Het is wel een erg vieze gracht,’ zei Titia. Hij drukte haar tegen zich aan. ‘Ik wou je komen halen,’ zei hij. ‘En toen belde je.’ ‘Ik dacht dat je dat niet zou doen,’ zei Titia. Zij droeg op het moment dat zij Anna ontmoette niet meer dan een rood slipje onder Swertvangers kamerjas. Ze kon zo uit een film zijn weggelopen, behalve dan dat ze er echt slaperig uitzag. De acteur had net een karaf met sherry uit de kast gehaald. ‘Ik wou niet zo lang slapen,’ deelde Titia mee bij wijze van begroeting. Swertvanger kuste haar op haar voorhoofd en verdween | |
[pagina 140]
| |
naar de keuken om zoutjes te halen. ‘Hij had me wakker zullen maken,’ zei Titia tegen Anna. Zij ging op Swertvangers stoel zitten en drapeerde de kamerjas steviger om zich heen. ‘Ik hoop niet dat ik ongelegen kom,’ zei Titia. Swertvanger, een zakje zoutjes in zijn handen, glimlachte naar haar vanuit de deuropening. Toen zij met z'n drieën in de kamer zaten, nam het gesprek een tamelijk formele wending. De acteur vertelde Titia met veel omhaal van woorden wie Anna was. Vervolgens spraken zij over toneel en over schrijven voor toneel. Anna had haar aandacht niet helemaal bij het gesprek. Ze kon het niet helpen dat ze aan Swertvanger dacht, terwijl hij met het meisje deed wat zij als handeling op het toneel voor hem verzonnen had. Ze voelde zich opgelaten en opeens treurig. Ze wilde het huis uitrennen en zich opsluiten. Maar ze bleef zitten. Ze was geen schoolmeisje meer. Titia zat erbij alsof ze dat wel was. Daarom voelde Anna zich oud, overgeleverd aan de dingen die zij moest verzinnen, buiten de warmte die een kortstondige belevenis af en toe te bieden had. Nadat zij haar sherry had gedronken, pakte Anna haar papieren bij elkaar. ‘Je gaat toch niet weg om mij?’ vroeg Titia. ‘Ik heb nog een afspraak met mijn schrijfmachine.’ ‘Het wordt een erg goed stuk,’ zei Swertvanger. Dit laatste zei hij gedachteloos.
De volgende morgen belde Titia. Anna liep nog in een ochtendjas en maakte katterig een kop thee. Zij was eerst verbaasd en wist niet goed wat ze moest zeggen: het was net of haar boze droom haar belde om te zeggen dat hij echt was. | |
[pagina 141]
| |
‘Je zit toch niet te schrijven?’ vroeg het meisje. ‘Mijn god,’ zei Anna. ‘Weet je eigenlijk hoe vroeg het is?’ Het was enige tijd stil aan de andere kant. ‘Paul zei dat je plichtsgetrouw bent.’ Aarzelend vroeg Anna wat de reden was waarom zij belde. ‘Ik wou je komen opzoeken,’ zei Titia. ‘Als het mag.’
Toen zij Titia de stoeptreden zag beklimmen voelde Anna dat zij zich aanstelde. Ze had haar schrijfmachine op tafel gezet en een aantal volgetikte velletjes eromheen geordend. ‘Ik had het rijk alleen,’ zei Titia. Zij kuste Anna op haar wang. ‘God,’ zei ze. ‘Dit is wel even anders dan zo'n flat.’ Op dat ogenblik begon Anna te huilen.
Titia had geen moeite met Anna's gedrag. Zij ging op een stoel bij het raam zitten en wachtte geduldig op uitleg. Anna liep weg naar de keuken. Toen ze met trillende handen de koffiebus pakte, stond Titia achter haar en nam het werk van haar over. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei Anna. Titia legde haar hand tegen Anna's wang en streelde die even. ‘Ik vond het zo rot,’ zei ze. ‘Ik zag best dat ik je gistermiddag stoorde.’ ‘Kwam je daarom?’ vroeg Anna. ‘Ik weet het niet,’ antwoordde Titia.
Nadat Anna zich had aangekleed kwam ze de kamer binnen en zag Titia een folder voor een nieuwe encyclopedie inkijken die op de salontafel lag. ‘Interesseert dat je?’ | |
[pagina 142]
| |
‘Ik heb er niet in gelezen,’ ‘Ik heb me nogal aangesteld,’ ‘Ik wou dat mij zoiets eens overkwam,’ zei Titia. ‘Dat meen ik,’ Zij schoof de folder van zich weg. ‘Je kunt je beter laten gaan,’ vervolgde ze. ‘Dat zegt elke psychiater,’ ‘Kom je bij een psychiater?’ informeerde Anna. ‘Waar zie je me nou voor aan!’ riep Titia. Ze was even stil. ‘Ik beledig je toch niet?’ Ze wachtte tot Anna haar hoofd had geschud. ‘Ik weet niet of Paul het wel een goed idee vindt dat ik naar je toe ben gegaan,’ zei ze. ‘Maar hij kan beter niet denken dat hij alles over me te zeggen heeft,’ Ze haalde licht haar schouders op. ‘Ik wou dat hij me les gaf,’ zei ze. ‘Maar hij heeft er niet veel zin in,’ Anna keek naar Titia en vond haar aardig. Zij kon zich voorstellen dat Swertvanger haar in zijn huis genomen had. Nu het meisje tegenover haar zat had zij minder moeite met de verwerking van haar mislukte gevoelens voor de acteur. Ze vond het niet onprettig te luisteren naar Titia's verhalen. Het waren momentopnamen uit een wereld die warm leek en begeerlijk, misschien de begeerlijkste wereld die bestond, waarin ambities een onschuldige gedaante hadden en de mensen platen kochten om te dansen. ‘Je weet wel’, zei Titia, ‘gewoon nogal ontspannen, dat was toch wel prettig, vroeger,’ Een wereld met dagelijkse wonderen, en vlonders die houvast boden in woelig water; zeilschepen, zomerdagen, geluk en treurigheid die ook altijd nog smaakte als een exotische vrucht. ‘Ik houd van mensen zoals jij,’ zei Titia. ‘Mensen die iets kunnen,’ | |
[pagina 143]
| |
‘Dat trekt je zeker ook aan in Paul?’ Titia begon te lachen. ‘Heeft hij zijn stemmetjes wel eens voor jou gedaan?’ Anna schudde haar hoofd. ‘Ik heb ze nou al wel genoeg gehoord,’ zei Titita. Anna zweeg. ‘Zelfs in bed is hij ijdel,’ zei Titia. ‘Dat is altijd zo,’ antwoordde Anna. Terwijl het meisje tegen haar praatte, dacht Anna aan haar eigen leven. Maar in plaats dat zij bedacht hoe anders haar eigen werkelijkheid was dan Titia's dagdromen, liet zij zich wiegen op de gloed van enthousiasme. Zij dacht aan de jaren met haar man, en aan de goede dingen die er toch ook waren geweest, aan de gevoelens van geluk die altijd een ogenblik oplichtten en de grond waarop zij stonden draaglijk maakten voor een tijdje. Titia vroeg wat zij van Swertvanger dacht. Ze had zich afgevraagd of deze verhouding was wat ze gewild had toen ze besloot hem op te zoeken, hem of degene die hij voor haar leek te zijn. Ze klaagde erover dat hij steeds met haar naar bed ging, ging, alsof zij daar niets over te vertellen had. ‘Hoe weet je dat je bij iemand wilt blijven?’ vroeg zij. ‘Wist jij waarom je zo lang bleef bij je man?’ Zij keek voor zich uit en glimlachte. ‘Kletsen,’ zei ze. ‘Dat kan ik geloof ik het beste.’ Langzaam schudde Anna haar hoofd. Terwijl zij op haar beurt een ogenblik glimlachte, voelde zij zich op een voor haar ongekende wijze ontroerd.
Nadat Titia terug was gegaan naar Swertvangers huis, wist Anna zich geen raad met de rest van de dag. Als ze aan Swertvanger dacht, miste zij de onrust die haar de dagen daarvoor had gekweld. Toch kon zij het moeilijk verdragen | |
[pagina 144]
| |
dat het meisje zomaar naar hem terugging, hoewel zij dacht dat zij niet echt op hem kon rekenen. Anna probeerde aan haar stuk te werken. Nogmaals vroeg zij zich af in hoeverre het klopte en of de hoofdfiguur niet wat al te schematisch was voorgesteld. 's Nachts droomde Anna dat Titia haar wakker maakte en haar meevroeg op een wandeling. De kille wind duwde hen steeds terug een park in, waarin zij verzeild waren geraakt. Zij wilden de weg oversteken, naar een kroeg aan de overkant. In de ingang van de kroeg zat Swertvanger achter een werktafel. Hij keek niet op of om. Plotseling kuste Titia haar. Dit wond haar op, hoewel het haar tegelijk angstig maakte. Alsof ze zou worden meegetrokken in een chaos zonder einde. Hoewel het haar afkeer inboezemde, omvatte zij Titia en stelde zich voor dat zij Swertvanger was. Zij rook naar zijn after shave. En haar stem had hetzelfde accent. Zij was alleen veel zachter. Anna werd wakker en probeerde de opwinding te verdrijven. Zij stond op en schonk zich een glas limonade in. Ze nam een valium en daarna een cognac. Het beeld van Titia zweefde om haar heen. Maar zij verzette zich ertegen. Terwijl ze dit deed, besefte zij dat zij zich evenzeer verzet had toen haar echtgenoot haar voor de eerste keer had genomen. Hij had geen geweld gebruikt, maar toch was het of zij bankschroeven kreeg aangelegd. Zo was het altijd gebleven: dwang, verveling, ergernis en een soort schaamte om de opwinding die zij niet deelde. Nu was zij wel opgewonden. Zij herinnerde zich haarscherp hoe Titia haar hand tegen haar wang had gelegd, de grapjes die zij had gemaakt, het van de hak op de tak springen, die paar scherpe conclusies met betrekking tot Swertvanger. Maar welke meende zij daarvan? En wat betreft haarzelf: hoe armoedig was het te veronderstellen dat je tien jaar lang alleen maar was gebruikt. Zij dacht aan Titia en hoe zij | |
[pagina 145]
| |
terugging naar een man die haar al had teleurgesteld. Waarom kapte zij er niet meteen mee? Maakte dat voor haar niet zoveel uit? Lag daarin het verschil met haar eigen generatie, vastgenageld aan beslissingen die anderen voor hen hadden genomen in hun jeugd? Nadat Anna opnieuw was ingeslapen en 's morgens laat ontwaakte, schaamde zij zich voor haar nachtelijke gedachten. Ook kwam de opwinding haar raadselachtig voor als iets dat buiten haar had plaatsgevonden. Gebeurde dat soort dingen wanneer je te lang zonder man had geleefd? Tegen de middag belde Swertvanger. ‘Anna,’ zei hij, ‘kom je morgenavond bij ons eten?’ | |
7Toen Anna tijdens haar bezoek aan mij met het verzoek kwam voor de kerstdagen ons buitenhuis te lenen, kon ik een paar seconden geen woord uitbrengen. Het was nu trouwens, na de boedelscheiding, mijn eigendom. Ik zou het haar kunnen verhuren. Zelf had ik nog geen plannen voor kerstmis. Ik voelde er niets voor in mijn eentje naar de Ardennen te gaan en wachtte op een uitnodiging van vrienden. Ik aarzelde lang voordat ik instemde met haar verzoek. Daarnaast begreep ik gewoon niet waarom zij kerstmis uitgerekend wilde vieren op de plaats waar ons huwelijk was vastgelopen. Anna had bij Swertvanger en zijn vriendin gegeten en zij hadden gepraat over de naderende feestdagen en gemijmerd over het doorgaans weinig feestelijke karakter daarvan. Swertvanger had nogal wat gedronken en werd zelfs een beetje sentimenteel. Hij verlangde naar zijn zoontje, maar hij dacht dat het ‘funest’ zou zijn als hij het kind een bezoek bracht met de kerststal op de achtergrond. Anna sprak over het afschaffen van feesten, de | |
[pagina 146]
| |
verschrikking der verspilling zoals het omkappen van bossen ten behoeve van de valse schijn. Ze verlangden alle drie naar kerstfeest zoals ze het vroeger gevierd hadden, met stemmige kleding en kaarsjes, mijmeringen over huisjes in de sneeuw en arme mensen. Het meisje met de zwavelstokjes bij de kerstkalkoen. Ze hadden hun verlangens alle drie weggestopt en er hun cynisme over uitgespreid. Ze hielden opeens niet meer van lekker eten en van wandelingen door de sneeuw. Ook wilden ze niet naar klokken luisteren, die hen natuurlijk irriteerden. ‘Mijn man heeft in de Ardennen nog een huisje,’ zei Anna, nippend aan een glas cognac. ‘God wat een droeve ellende.’ ‘Je moet er ook nooit met je man naartoe gaan,’ meende Swertvanger. En Titia voegde eraan toe: ‘Misschien zou het wel leuk zijn met z'n drieën.’ Anna ontkende dit ten stelligste. Hierna praatten zij enige tijd door elkaar. Anna meende dat zij hen tot last zou zijn. Swertvanger meldde dat hij zijn hele leven al gedroomd had van twee vrouwen. Titia keek hem vernietigend aan en vroeg of hij wel eens van iets anders droomde. ‘Ik droom van jou,’ zei Swertvanger. ‘Ook dat nog,’ antwoordde Titia. ‘Ik wil best weg met die rotkerst,’ vervolgde Swertvanger. ‘En haar neem ik nog op de koop toe als het moet.’ Hij wees op Anna en lachte naar haar. Vervolgens lachten ze alle drie. Ze riepen dat het een onmogelijk plan was, dat je niet naar je ex-man kon gaan om achteloos het huis te lenen waar het huwelijksgeluk z'n dieptepunt had bereikt. ‘Nou, het was al jaren diepe droefenis,’ zei Anna. ‘Dat soort dingen besef je pas later,’ voegde Swertvanger eraan toe. | |
[pagina 147]
| |
Terwijl Anna en hij ervaringen uitwisselden zat Titia op haar stoel en zei na enige tijd pruilend: ‘Van mij willen jullie nooit iets weten,’ Hierna vertelde zij een oeverloos verhaal dat Anna van streek maakte, maar ze wist zelf niet hoe dat kwam. Het leek of Titia uitsluitend praatte tegen haar, haar geduldig genoeg achtte om haar zelfs de kleine geschiedenissen van haar leven niet te onthouden. Onzinnig! dacht Anna, maar ze keek naar Titia en voelde zich behaaglijk in haar nabijheid. Ze wist dat ze op haar beurt niet zou schromen intimiteiten te onthullen, die achter de façade van haar leven waren weggestopt. ‘Je denkt zeker dat ik het hem niet wil vragen?’ zei Anna, nadat Titia haar stoel verwisseld had voor het toilet. ‘Ik wil niet dat je moeilijkheden krijgt,’ zei Swertvanger. ‘Maar wil jij werkelijk naar de Ardennen?’ Swertvanger stond op en nam haar hoofd in zijn handen. ‘Je bent verdomde lief,’ zei hij. ‘Weet je dat wel?’
Ik wenste Anna veel genoegen toe en overhandigde haar de sleutels. ‘Vergeet niet aanmaakhout te kopen voor de open haard,’ zei ik. Anna haalde haar schouders op. Misschien voorvoelde zij de onrust, die haar een ontspannen staren in het houtvuur zou beletten. Het begon ermee dat Titia vanaf het vertrek vrijwel al haar aandacht richtte op Anna. Dat was niet volgens de afspraak die Swertvanger met zichzelf gemaakt had. In het begin vond hij het nog attent van haar. Begreep dat Anna straks alleen zou moeten slapen. Maar toen Titia bij aankomst in de bungalow Anna's gevoel voor sfeer begon te prijzen, verloor zijn kerststemming het van zijn ergernis. Hij was toch al geïrriteerd omdat hij tussen kerst en | |
[pagina 148]
| |
oudjaar een dag weg moest om in Eindhoven te spelen. ‘Dan neem je mijn auto maar,’ zei Anna met een weids gebaar. ‘Hij kan niet rijden,’ antwoordde Titia. De dames gingen boodschappen doen. ‘Blaas jij het vuur maar aan,’ zei Titia. ‘Ik heb geen aanmaakhout,’ antwoordde Swertvanger. Titia kwam naar hem toe en kuste hem. ‘Geweldig is het hier, vind je niet?’ vroeg ze en hapte speels naar zijn neus. Hij sloeg zijn armen om haar heen, plotseling bevangen door een vlaag van tederheid, en schaamde zich dat hij zich had laten gaan in jaloezie. ‘Misschien verkopen ze wel kerstbomen,’ zei Swertvanger.
's Avonds maakte hij Titia voorzichtig verwijten dat zij weinig aandacht had voor hem. Maar zij antwoordde dat zij dit met opzet deed, dat zij zich precies kon indenken hoe Anna zich voelde. ‘Wat zijn jullie toch met jezelf bezig,’ zei Titia. ‘Jullie? Bedoel je mij daarmee?’ ‘Ik bedoel jou ja!’ ‘Waarom zeg je dan jullie?’ ‘Ik sluit mezelf niet uit,’ zei Titia. Toen zij zich had uitgekleed kwam zij uit zichzelf tegen hem aanliggen. Ze wreef haar voorhoofd langs zijn borst en kneep hem zacht in zijn dij. Anna sliep naast hen, in de huiskamer.
De volgende morgen wandelde Anna langs de Semois in Bouillon, rillend in haar gewatteerde jek. Ze was op zoek naar iets lekkers, gebak, of bonbons met een zachte vulling. Maar ze besefte dat ze daar niet werkelijk naar uit- | |
[pagina 149]
| |
keek. Ze wilde een ogenblik alleen zijn om haar emoties te verwerken. Ze had slecht geslapen. Toen ze wakker werd waren Swertvanger en Titia nog niet op. Het had haar moeite gekost die twee te zien vertrekken naar haar slaapkamer. Lopend door het stille stadje besefte zij dat ze naar huis verlangde, dat ze zich had laten meeslepen door god weet welk verlangen. Voor de eerste keer sinds haar scheiding benauwde het haar de dagen door te moeten brengen met het uitzicht op de nacht. Toen Anna terugkwam was de uitstekende stemming waarin Swertvanger en Titia die nacht in slaap waren gevallen, wat geluwd. Ze waren wakker geworden door het geluid van Anna's auto. Ze hadden slaperig over haar gepraat en daarna trok de acteur Titia tegen zich aan en begon haar te strelen. Midden in dit eenzijdig liefdesspel duwde Titia hem van zich af en zei botweg dat ze geen zin had. Ze stopte haar hoofd onder de dekens en keerde haar rug naar hem toe. Deze beweging wond Swertvanger nog meer op. Hij aaide haar over haar billen, maar toen stootte zij onverhoeds naar achteren, waardoor zij hem pijnlijk bezeerde. Swertvanger vloekte en probeerde haar naar zich toe te draaien. Maar dat lukte niet. De opbouw van de scène zou niet misstaan hebben in een film. Helaas besefte Swertvanger dit ook, waardoor hij zich belachelijk voelde en Titia een klap gaf. Titia trapte hem tegen zijn dij, precies naast de plek waar zij hem zojuist geraakt had. Met reuzenkracht wierp Swertvanger de dekens van haar af en gaf haar een lel om haar hoofd. ‘Dacht je soms dat je zo goed was!’ schreeuwde de acteur. ‘Waarom kruip je niet bij dat andere rotwijf in bed?!’ ‘Ik word zo moe van jou,’ zei Titia. Er ging een half uur heen met onderhandelen en het uitwisselen van beloften. Deze droegen eerst een dreigend | |
[pagina 150]
| |
karakter, maar gaandeweg verloren zij hun kwaadaardigheid en daalde er een diepe neerslachtigheid over beide sprekers. ‘Ik zal het bed opmaken,’ zei Titia. ‘Dan zet ik thee,’ zei de acteur. Maar Anna had al thee gezet. Nadat zij die hadden gedronken, gingen zij opnieuw tegen elkaar aanliggen en voltooiden waaraan hij alleen begonnen was. In tegenstelling tot het naspel van normale ruzies, werd het opnieuw geen succes. Dicht tegen elkaar aan liggend, voelden zij elkaars aanwezigheid, de herinnering aan hun eerste ontmoeting. Op dat moment waren hun woorden en bewegingen nog speels. Nog maar een paar weken geleden. Nadat ze gedrieën in de middaguren een wandeling hadden gemaakt, begonnen zij te drinken. Het eten schoot er half bij in. Toen Swertvanger zoveel op had dat hij zich prettig voelde, begon hij een gesprek over vrijheid, de voordelen ervan en de beperkingen. Dit was een onderwerp waarvan de honden geen brood meer lustten, maar Swertvanger hanteerde het als kaviaar. Toch kon hij de inferieure soort ervan niet verbloemen. Hij ging naast Anna zitten en probeerde haar ervan te overtuigen dat maar weinig mensen hun vrijheid aankonden. Behalve natuurlijk mensen zoals zij, die zich wisten te uiten. Anna wist niet wat ze moest antwoorden. Terwijl hij daar met een verhit hoofd naast haar zat te oreren, begreep zij waarom ze hem aardig had gevonden en waarom hij indruk op haar maakte als acteur. Swertvanger legde zijn arm om haar schouders en zei langzaam: ‘Jij, jij bent mijn hofschrijfster.’ Met een koninklijk gebaar bewoog hij zijn vingers naar haar borst. Anna liet het over zich komen. Ook haar glas had niet leeg gestaan. Op de achtergrond lachte Titia, hoog | |
[pagina 151]
| |
en overdreven. Swertvanger begon de knoopjes van haar vest los te maken en mompelde dat hij wel eens wou zien hoever hij kon gaan. Anna droeg onder haar vest een coltrui. Swertvangers handen voelden warm aan op haar gloeiende huid. ‘Hou nou eens op!’ riep ze giechelend. ‘Er zit een kind bij.’ Het kind dat in het geding was, kwam naast haar zitten op de leuning van haar stoel en begon tegen Swertvanger te praten. De acteur imiteerde haar stem, maar tegen Anna bleef hij zacht en teder. Zijn vingers gleden over haar tepels. Langzaam begon Anna te begrijpen dat dit spel met reuzenschreden uit de hand liep. Het suizen in haar hoofd werd even minder. De wereld kwam tot stilstand. Ze maakte zich los van Swertvanger, juist toen Titia opstond en huilend naar de slaapkamer rende. ‘Ze is weg,’ zei Swertvanger en nam een flinke slok van zijn whisky. Hij ging naast Anna staan en pakte haar bij haar schouders. ‘We doen het op de grond,’ zei hij. Op de achtergrond de stilte waarin Titia zich had opgesloten. Anna duwde Swertvanger van zich af en ging naar de slaapkamer. Titia lag op het bed, haar gezicht in het kussen. Zij ging naast haar zitten en streelde Titia's haar. Het meisje weerde haar niet af, keerde zich daarentegen om en drukte haar gezicht tegen Anna's buik. Anna probeerde iets geruststellends te zeggen en trok haar tegen zich aan. Zij moest plotseling denken aan haar droom en zij besefte dat de werkelijkheid anders was. Daarna schoot het door haar heen dat de droom misschien de waarheid weergaf en de werkelijkheid van het waken een verkrampte wereld, waarin ontmoetingen stuk liepen op conventies en | |
[pagina 152]
| |
angsten. Zij vond het prettig dat Titia haar gezicht niet wegtrok, maar tegelijkertijd was zij bang dat Swertvanger de kamer zou binnenkomen en hen uitlachen. Daar was geen reden voor. Zij wist dat zij desnoods urenlang zou blijven zitten. ‘Ik blijf bij je,’ fluisterde Anna. Titia richtte haar hoofd op. Zij ging half zitten en schudde verward haar hoofd. Zij kuste Anna op haar gezicht en veegde haar tranen af aan Anna's wangen. Zij streelde Anna over haar borsten en begon opnieuw te huilen. Ze bracht over haar woorden struikelend uit dat ze nu wel wist wat ze aan Swertvanger had. En dat hij uitgekeken was op haar. Dat ze de hele nacht zou blijven liggen en dat ze net zo dronken was als Anna. Ze giechelde opeens en zei dat ze nog nooit zo dronken was geweest. Ze fluisterde dat ze van Anna hield. Dat ze meteen van haar had gehouden. Maar dat het allemaal op niets zou uitlopen, omdat ze anders waren als het erop aankwam. Anna wist niet wanneer het erop aankwam. Ze dacht dat het er nu op aankwam en dat ze zich niet tegen zichzelf kon verzetten. Ze begon Titia te strelen. Toen zij tegen elkaar aan lagen en zich als het ware in elkaar opsloten om niets van elkaars emoties te missen, stond plotseling Swertvanger in de deuropening. Hij bleef naar hen staan kijken en ervoer, op deze unieke wijze, wat het betekende publiek te zijn. Daarna liep hij de besloten schouwburg uit, in het besef dat de zaal leeg was en de lichten doofden, dat buiten de straat guur en onaangenaam voor hem lag, dat de cafés op kilometers afstand hun bierlucht uitwasemden, dat hij zat opgesloten met zijn eigen drank.
Anna ontwaakte midden in de nacht. Het was warm in de slaapkamer. Waarschijnlijk had Swertvanger de ther- | |
[pagina 153]
| |
mostaat niet teruggedraaid. Zij keek naar Titia, die op haar buik lag te slapen. Toen zij zich de nabijheid van het meisje realiseerde en haar opeens helder voor ogen kwam te staan hoezeer zij elkaars leven waren binnengedrongen, als gevolg van een simpele liefkozing die een tot dan toe bestaand scherm had doorbroken, voelde zij zich opgelucht. Zij wist niet of het scherm zich zou herstellen. Daar wilde zij ook niet aan denken. Ook wist zij niet hoe zij moest reageren als het meisje ontwaakte. Zij kon niet bedenken of ze naar dat moment verlangde, om haar opnieuw in haar armen te nemen, in een poging heel bewust hetzelfde door te maken als nog maar enkele uren geleden. Anna voelde de behoefte buiten te gaan wandelen. Maar het was donker en ongetwijfeld koud. Zij verliet de slaapkamer om in de keuken iets te drinken en vond Swertvanger op een klassieke manier, met zijn hand in de buurt van een flessehals, op de bank liggen. Zij onderdrukte de behoefte hem toe te dekken. Hij zag er niet begeerlijk uit. Toen zij terugkwam uit de keuken, werd Swertvanger wakker. Hij ging zitten en keek Anna aan. Zijn stem even later was onvast en schor. Het kostte hem moeite terug te keren naar de werkelijkheid, die met hevige hoofdpijn gepaard ging. Hij deelde mee dat hij de volgende morgen zou vertrekken. ‘Ik had het kunnen weten,’ zei hij, ‘dat er met haar iets aan de hand was.’ ‘En met mij?’ vroeg Anna. ‘O nee,’ zei hij. ‘Met jou niet in het minst.’ Dit antwoord schokte Anna. Zij had het niet willen horen. Maar ook als hij gezegd had dat zij aan Titia gelijk was, zou het haar van haar stuk hebben gebracht. Elke waarheid over haar was maar gedeeltelijk. Maar hoe dat deel er ook uitzag, steeds bleef de andere helft zoek. | |
[pagina 154]
| |
Swertvanger zei dat hun gedrag hem niet verwonderd had. En dat hij het nooit had kunnen voorkomen. Hij benijdde hen. Hij voelde de behoefte bittere dingen te zeggen, maar hij wist bij voorbaat dat die op hemzelf zouden terugslaan. ‘Ik zal je naar de trein brengen,’ zei Anna. ‘Ik zou je de reis willen besparen.’ ‘Het kan me niet schelen,’ antwoordde Swertvanger. ‘Ik zou mijn zoontje kunnen gaan bezoeken.’ Hij stond op en kwam naar Anna toe. Nam haar hoofd tussen zijn handen en drukte het tegen zijn borst. ‘Ik hoop dat het je lukt met haar,’ zei Swertvanger. Anna wist niet of zij dit eveneens moest wensen.
Samen met Titia bracht Anna Swertvanger naar het station, waar op die tijd van de ochtend weinig mensen waren. Gedurende de tocht vanaf de bungalow hadden zij over de gebeurtenissen die hen tot deze stap brachten gezwegen. Bij de ingang van het station, nog voor hij had gekeken hoe laat een trein vertrok in de gewenste richting, vroeg hij hun weg te gaan, niet uit een soort masochisme maar omdat hij op dit moment niet wist wat hij tegen hen zeggen moest. ‘Zal ik je opbellen?’ vroeg Titia. ‘Ik pak je spullen in een doos.’ Hij kuste hen beiden. Daarna keerde hij zich om en liep gehaast, zijn koffer dragend als een veertje, de stationshal binnen. ‘Hoe moet het nu met ons?’ vroeg Titia op de terugweg. Anna kuste haar. Maar Titia kuste haar niet terug. Ze staarde strak voor zich uit op de weg. Toen Anna naar haar keek, voelde zij zich plotseling onzeker. Ze wist niet hoe ze Titia tegemoet moest treden en hoe zij zouden doen wanneer ze gingen slapen. Ze was opeens bang dat er | |
[pagina 155]
| |
opnieuw drank aan te pas zou komen en dat op een gegeven ogenblik ook die niet meer hielp. Tegelijk hoopte ze dat zij straks, in de beslotenheid van de kamer, als vanzelfsprekend dezelfde dingen zouden doen die in haar herinnering gegrift stonden en die haar verwarden, maar tevens vervulden met een diep verlangen. De behoefte samen met Titia te zijn en de noodzaak haar te ontvluchten, streden met elkaar om voorrang. Maar het een kon niet zonder het ander, besefte zij. ‘Wat denk je over mij?’ vroeg Anna. Op deze vraag bleef Titia een antwoord schuldig. Zij haalde haar schouders op en zei dat ze niet eerder zo'n ervaring had gehad. Aarzelend bracht ze onder woorden dat zij ‘het niet erg’ gevonden had, ‘ik geloof zelfs plezierig’. Ook vertelde zij dat ze zich altijd gemakkelijk liet gaan en dan achteraf met verontschuldigingen kwam om haar daden te rechtvaardigen. ‘Ik heb geen zin om over alles na te denken,’ zei ze bokkig. De rest van de tocht trok ze zich op zichzelf terug en toen Anna haar een keer lachend aanhaalde, nadat zij was geschrokken van een tegenligger, sloeg zij Anna's hand van zich weg. Meteen daarop wilde zij weten of zij Anna pijn had gedaan; ze pakte de hand vast en drukte die tegen haar wang. Op het moment dat zij de warmte van Titia's huid voelde, bekroop Anna opnieuw het verlangen zich in haar te verliezen, om zo de dolle wedloop rond zichzelf en haar ambities terug te brengen tot overzichtelijke proporties. Ze wilde dat ze opnieuw kon beginnen, dat iemand haar wegsleurde vanachter haar bureau, en tegelijk begreep zij dat ze juist daar zou moeten zitten om in afzondering de rotte plek waarbinnen haar tegenstrijdige verlangens woekerden, aan het licht te brengen. Ze wist dat ze nu pas | |
[pagina 156]
| |
werkelijk verliefd werd op het meisje, terwijl hun verhouding op het punt stond te mislukken. Ze hadden elkaar alles gezegd wat er te zeggen viel. Toch hoopte Anna dat dit nog niet alles was, dat het paradijs binnen handbereik lag. Maar om dat te kunnen geloven moest ze hun beider levens losmaken van de werkelijkheid. ‘Denk je dat we het zullen uithouden tot nieuwjaar?’ vroeg Anna. Ze kreeg het onaangename gevoel dat ze bezig was zichzelf te herhalen. | |
8In de nacht die volgde op Swertvangers vertrek, belde Anna bij mij aan. ‘Je zult wel vinden dat ik me steeds beter weet te behelpen,’ zei Anna. De bungalow maakte een slordige indruk toen zij en Titia er waren teruggekeerd. Daarom hadden ze hem eerst grondig opgeruimd. Nadat ze koffie hadden gedronken, hadden ze elkaar, op hun hoede voor ontploffingen, aangeraakt. Het was net of zij zich de verre woorden uit hun kindertijd herinnerden, waarin hun ouders hun vertelden hoe gevaarlijk sommig speelgoed was. Bevangen door een opwinding die zij nooit eerder in een dergelijke hevigheid gekend had, voorvoelde Anna tegelijk de treurigheid die haar zou overvallen op het moment dat Titia ontspande in haar armen. Maar Titia maakte zich al halverwege van haar los. ‘Ik kan er nu niet tegen,’ zei ze kortaf. De bungalow lag er bijzonder proper bij. De ijskast was gevuld. Ze laadden de levensmiddelen in de auto. ‘Ik zal een nieuwe kamer moeten zoeken,’ zei Titia. | |
[pagina 157]
| |
Ik zette koffie voor Anna. Daaraan had zij allereerst behoefte. Ze had het meisje naar haar eigen huis gebracht, omdat zij niet terug wilde naar haar ouderlijk huis. ‘Ik denk niet dat ze lang blijft,’ zei Anna. ‘Maar ik weet het niet. Ik begrijp haar niet goed.’ Moest zij Titia begrijpen? Voor mij bleven Anna's belevenissen verhalen. Die vertelde zij gedetailleerd, zij het met lange pauzes. Maar ik was er tenslotte niet bij geweest. Ik moest er steeds aan denken hoe ze mij had voorgesteld in haar toneelstuk. En hoe de man die mij speelde de prijs had betaald voor zijn kortstondige omgang met haar. Dat vond ik een aardige gedachte, die ik voor mij hield. Ik bood Anna aan dat zij voorlopig haar intrek kon nemen bij mij. Zij had een verdienstelijk stuk geschreven. En haar figuren hadden mij veel stof tot nadenken verschaft. Maar dat stuk had haar leven, alleen al doordat het bestond, een andere kant opgedreven, met nieuwe verwikkelingen. Een daarvan bracht haar, misschien voor even, bij mij terug. Ik keek naar buiten, vanaf de achttiende verdieping waarop mijn flat gelegen was. Ik verlangde naar de Ardennen. Ik zou er door sneeuw willen lopen en het vuur laaiend opstoken. Allerlei beelden van prettige gewaarwordingen doorstroomden mij. Zo verlangde ik ernaar om met Titia te slapen: misschien wel op het kleedje voor de schoorsteen. En dat terwijl ik haar nooit had gezien! Wat is de fantasie toch wonderbaarlijk. Ik dacht aan het meisje en aan Anna's huis. Vroeg mij af hoe zij zich voelde. Misschien zou ik haar moeten opzoeken en uitleggen dat ik model had gestaan voor de figuur die haar voormalige minnaar Swertvanger gespeeld had. Ik beleefde enkele merkwaardige minuten. Anna zei dat ze moe was en begaf zich naar de logeerkamer. Ik hoorde | |
[pagina 158]
| |
haar nog enige tijd rondscharrelen via de dunne wand tussen onze kamers. Intussen lag ik op mijn rug te denken aan de dingen die met ons en door onze invloed gebeurden. Aan levens die verweven waren met de onze. Het kompas dat op iedere reis opnieuw van slag af raakt. Of wij ons nu wilden terugtrekken in de lieflijke heuvels, of half verlamd door drankgebruik op weg gingen naar onze badkamer. Ik voelde mij licht worden en een ogenblik werd ik bevangen door een geluksgevoel. Gedurende die seconden zweefde ik als het ware door mijn bed in de euforie dat er voor mij niets meer te regelen viel en dat niemand het beter had dan ik. Ik dacht eraan hoe Anna ervoor had gekozen haar nachtmerries publiek te maken, om uit het afval van haar leven bloemen te zien opbloeien. Maar zo eenvoudig gaat dat niet. Achter haar werktafel werd zij zich steeds heviger bewust van het kruitvat waarheen het langzaam kruipend vuur van haar verbeelding op weg was, onder het wegtikken van de tijd.
december 1975,/januari 1976 |
|