| |
| |
| |
Een en twintigste hoofdstuk.
Het hoogtepunt van 't treurspel.
Maar dat was niet zoo. Wat op 't eerste gezicht een smadelijke nederlaag scheen, was in werkelijkheid een schitterend succes. Ofschoon Mevrouw Clementina zich koud en onverschillig had voorgedaan, was ze na haar onderhoud met Suzanna vol zorg en onrust. De ernst van 't meisje, en vooral de opmerking, dat Tom in gevaar was, van angst z'n verstand te verliezen, hadden een diepen indruk op haar gemaakt, en hoe meer ze over de zaak nadacht, des te levendiger werd in haar de wensch om naar de Prins Hendrikstraat te gaan en zich te overtuigen of Oom Sjaak niet te ver was gegaan. De grootste moeilijkheid was, een voorwendsel te vinden, om naar haar zwager te gaan, en daarom ging ze naar Toms slaapkamer, om te zien of vrouw Bastings niet vergeten had een of ander onmisbaar voorwerp in te pakken. Ze vond niets dan een nagelborstel, en daarmee alleen kon ze niet aankomen; maar ze deed er nog twee paar kousen en een flanellen hemd bij en toen werd 't een behoorlijk pakje. Hiermee gewapend begaf Mevrouw Clementina zich op weg, zonder haar huishoudster te zeggen, waar ze naar toe ging. Bij de eerste de beste garage bestelde ze een auto en verzocht den chauffeur, zoo snel mogelijk naar de Prins Hendrikstraat te rijden. En toch haatte ze de auto's, niet alleen om de razende snelle vaart waarmee ze er overgaan, maar ook en vooral omdat ze zoo duur zijn.
Zoodra ze in de auto zat, die haar naar Oom Sjaak zou brengen, kwam ze zich plotseling heel dwaas voor en ze wenschte dat ze niet gegaan was. 't Pakje dat naast haar lag, scheen heelemaal niet in verhouding te staan tot de
| |
| |
onkosten, die ze ervoor maakte; ook was 't gek, in razende haast door de stad te jagen, om een weerbarstigen, ongehoorzamen jongen een nagelborstel, twee paar kousen en een flanellen hemd te brengen. Zelfs als ze voorgaf, dat er in 't pakje ‘een en ander’ was dat Tom noodzakelijk noodig had, zou Oom Sjaak toch zeker een verborgen reden gissen, en haar van verkwisting en moederlijke zwakheid beschuldigen.
Toen de auto de Prins Hendrikstraat naderde, kreeg ze zoo'n spijt, zich in dezen kritieken omtrek gewaagd te hebben, dat ze besloot den wagen bij 't kruispunt te laten stoppen en te voet naar Ooms huis te gaan. Dit plan werd verijdeld, doordat de wijzer plotseling drie kilometer aanwees, een feit, waarvan Mevrouw Clementina zóó verschrok, dat ze er niet meer aan dacht haar voornemen uit te voeren. Nauwelijks was ze van haar schrik bekomen, of de chauffeur remde al en de auto hield stil vóór nummer 56.
Ze stapte uit en betaalde 't tarief, en het ongeluk wilde, dat Oom Sjaak, die uit z'n club kwam, juist op dat oogenblik naar z'n woning ging. Bij 't zien van z'n zwagerin scheen hij in de hoogste mate verwonderd, en de dure auto wekte blijkbaar z'n afkeuring op.
‘Wat moet dat beteekenen, Clementina??’ zei hij streng. ‘Je zult toch niet..........’
‘O, neen, Sjaak niets van dien aard, dat verzeker ik u!’ riep Mevrouw Clementina kordaat. ‘Een paar dingen van Thomas, die vergeten zijn. Ik.... Ik dacht, dat hij die noodig zou hebben, zie je.’
‘Hm!’ bromde Oom Sjaak (hij was nog altijd slecht geluimd). ‘Ik zal 't pakje wel voor je mee naar binnen nemen, Clementina. Je zult wel veel haast hebben.’
‘Toch niet,’ zei Mevrouw Clementina een beetje onthutst. ‘Dat wil zeggen.... natuurlijk, ja. Maar ik zal toch een oogenblikje naar binnen gaan om Marie even te spreken. Hoe maakt zij het?’
| |
| |
‘Tamelijk goed.’ De toon, waarop hij dit zei, liet duidelijk merken, dat hij diep gekrenkt was, en Mevrouw Clementina voelde zich allerminst op haar gemak, toen ze met Oom de stoep opging. Zoodra de huisdeur openging, kwam vrouw Martens in de gang even kijken, maar toen ze zag, dat mijnheer 't was, ging ze weer dadelijk weg.
Zonder z'n terughoudendheid te veranderen, geleidde hij Mevrouw Clementina in de huiskamer, waar tante Marie in zeer treurige stemming aan tafel zat. Bij 't zien der bezoekster sprong ze op en zocht haar verlegenheid onder een vloed van welkomstwoorden te verbergen.
‘Clementina heeft eenige dingen voor Thomas gebracht,’ bromde Oom Sjaak. ‘Je zult er misschien wel voor zorgen, dat hij die krijgt, Marie. Ze schijnen onontbeerlijk te zijn.’
‘O zeker, mijn lieve,’ bracht tante Marie er zenuwachtig uit. ‘Ik zal ze hem dadelijk geven, dat wil zeggen, zoo gauw mogelijk.’
Haar zichtbare verlegenheid en de bijtende spot van Oom Sjaak brachten Mevrouw Clementina nog meer van streek.
‘Z'n nagelborstel heeft hij thuis gelaten, Marie!’ zei ze haastig. ‘Hij heeft zooveel te stellen met z'n tanden - z'n nagels wil ik zeggen. Och, liefste, wat voor onzin praat ik toch!’ En met een wanhopig gebaar viel ze op den stoel, die bij haar stond.
‘Clementina,’ zei Oom Sjaak plechtig, ‘ik heb respect voor uw moederlijke bezorgdheid, maar u moet mij toegeven dat u een beklagenswaardige zwakheid toont.’
‘Ik vrees, dat u gelijk hebt,’ bekende Mevrouw Clementina nederig. Maar toen ook gaf ze elke poging om haar angst te verbergen op en vroeg op den man af: ‘Alles is toch in orde met hem, Sjaak? Ik weet, dat 't dwaas van mij is, maar ik ben zoo bang.’
Oom Sjaak werd zoo mogelijk nog ongenaakbaarder en plechtiger. De gedachte, dat er iets niet in orde was, of zelfs niet in orde zijn zou met iets, dat hij onderhanden had, was nog nooit in z'n eerbiedwaardig kaal hoofd opgekomen.
| |
| |
Dit moest haar eens en voor altijd duidelijk zijn. Hij nam 't op als een beleediging, dat daarop gezinspeeld was, en beantwoordde de vraag van z'n zwagerin op ernstigen, afkeurenden preektoon.
‘Clementina,’ zei hij, terwijl hij bij den haard stond met de eene hand onder zijn rokpand, ‘'t komt mij niet toe, over de methode te oordeelen, die u bij de opvoeding uws zoons - den eenigen zoon van mijn armen broeder - er op na houdt; maar ik kan u helaas niet met de resultaten gelukwenschen. Thomas heeft alle kenmerken van een verwend, ontaard kind.’
‘O, God!’ riep Mevr. Clementina jammerend uit. ‘Gelooft u dat wezenlijk, Sjaak?’
‘Ik ben daarvan overtuigd,’ zei Oom Sjaak. ‘Met droefheid heb ik bij mijn bezoeken een steeds toenemenden geest van brutaliteit en weerspannigheid opgemerkt. De jongen is van nature eigenzinnig en koppig. Uwe schuldige zwakheid en 't totaal achterwege laten van gepaste straffen hebben natuurlijkerwijze z'n gebreken verergerd.’
‘Maar ik straf hem toch,’ zei Mevr. Clementina. ‘Van morgen nog verzocht ik Pater v. Beek, hem een gevoelige straf te geven.’
Oom Sjaak trok verachtelijk den neus op. ‘Ik heb u al meer dan eens mijn meening gezegd over de school die u voor mijn neef hebt gekozen,’ zei hij streng.
‘'t Was de wensch van mijn armen Thomas; dat weet u, Sjaak.’ Mevr. Clementina veegde haar tranen af. ‘M'n arme, dierbare echtgenoot! 't Waren z'n laatste woorden.’
‘Mijn broer Thomas,’ antwoordde Oom Sjaak schamper, ‘zal waarschijnlijk niet geweten hebben, dat z'n zoon tot een losbol zou opgroeien, die veel weg heeft van een wilde en de manieren heeft van een schippersknecht.’
Bij deze woorden keken de beide dames hem ontsteld aan en Mevr. Clementina wierp verontwaardigd 't hoofd terug.
‘Maar Sjaak.....,’ wilde zij beginnen: maar hij onderbrak haar:
| |
| |
‘Ik gebruik deze woorden met opzet, Clementina. Ik wil u geen verdriet aandoen door u de weerzinwekkende feiten van dezen middag in 't geheugen terug te roepen. Ik wil u alleen dit zeggen, dat 't gedrag van uw zoon hier in mijn huis zoo mogelijk nog schandelijker was. Marie zal moeten toegeven dat hij een tijgerachtige woestheid toonde, die ik bij zoo'n kind nooit zou hebben durven vermoeden. Hij schrok zelfs niet eens - 't spijt me dit te moeten zeggen - voor gewelddaden terug.’ Dit was een toespeling op zijn gekwetst scheenbeen.
Tante Marie bevestigde dit, en Mevr. Clementina moest haar uitdagende houding opgeven.
‘Ik weet niet, wat hij den laatsten tijd mankeert,’ jammerde ze, terwijl ze haar tranen weer afdroogde. ‘Hij was altijd zoo'n lieve goeie jongen.’
‘Neen, neen, Clementina, geloof mij, hij heeft u zand in de oogen gestrooid. Geen enkel goed geaard kind zou zich aanstellen zooals hij. 't Kwaad is zóó diep ingeworteld, dat wij slechts door verstandige aanwending der krachtigste maatregelen mogen hopen, 't uit te roeien. Ik ben er vandaag reeds mee begonnen en met gunstig gevolg. Ik geloof, dat ik ten koste van niet geringe moeite er eindelijk in geslaagd ben hem tot bezinning te brengen.’
‘Wat hebt u hem gedaan?’ vroeg Mevr. Clementina zenuwachtig.
‘Ik heb 't middel aangewend, dat de beroemde philantroop Robert Howard voor dergelijke gevallen aanbeveelt,’ antwoordde Oom Sjaak, die aldoor woordenrijker werd, ‘een man, voor wien wij allen, zooals ik gerust mag aannemen, de hoogste vereering hebben. Met andere woorden, ik heb de afzondering op hem toegepast en ben van plan, deze tot van avond te verlengen en ik ben zoo vrij u te zeggen, dat ik - als u mij de zaak in handen wenscht te geven - geen inmenging in 't nemen van mijn maatregelen duld.’
‘Is hij in 't donker?’ waagde Mevr. Clementina te vragen.
‘Ja,’ antwoordde Oom Sjaak. ‘'t Hoort bij 't systeem, 't is een wezenlijk deel er van.’
| |
| |
Mevr. Clementina zweeg. Al haar vroegere angsten ontwaakten weer en toch durfde zij niet om verzachting te vragen uit vrees voor nieuwe verwijten. Uit deze netelige positie werd ze verlost door tante Marie, die dapper in de bres sprong.
‘Denkt u niet, beste Sjaak,’ vroeg zij schroomvallig, ‘dat je hem er uit zou kunnen laten, als hij wezenlijk spijt heeft
‘Ik heb 't middel aangewend, dat de beroemde philantroop Robert Howard voor dergelijke gevallen aanbeveelt.’
over z'n gedrag? Ik vrees bovendien, dat de kelder erg vochtig is.’
‘Och ja, toe Sjaak!’ stemde Mevr. Clementina in. ‘Ik wil me heelemaal er niet inmengen, heusch niet. Ik heb volkomen vertrouwen in uw doorzicht, dat weet u toch, en ik ben overtuigd, dat u 't allerbeste voor den armen Thomas doet.... Maar ga alstublieft naar beneden, en laat hem er uit, uit liefde voor z'n dwaas oud moedertje, Sjaak.’
| |
| |
In haar vuur was ze gaan staan en had hem bij den arm genomen.
‘Ik weet, 't is zwak van me,’ ging ze voort, toen ze zag, dat Oom Sjaak zelfs niet 't minste spoor van toegevendheid toonde, ‘vreeselijk, vreeselijk zwak. Maar hij is alles, wat ik heb, Sjaak; hij is mijn eenige kleine Thomas.’ Weer moest zij van haar zakdoek gebruik maken.
‘Stel u gerust, Clementina, stel u gerust!’ zei Oom Sjaak, die, zooals ik vroeger al gezegd heb, in den grond een goedhartig man was. ‘'t Is weliswaar niet in overeenstemming met m'n oorspronkelijke plannen; maar ik zal om uwentwil eens gaan kijken en zelfs z'n straf inkorten, als hij berouw toont. Ik heb geen ander doel, dan de verbetering van 't kind, dat kan ik u verzekeren.’
‘O, dat weet ik!’ riep Mevr. Clementina uit, ‘en ik ben u zeer dankbaar voor alles wat u gedaan hebt, voor al uw goedheid. Maar 't zou een groote geruststelling voor me zijn, als u eens beneden wou gaan kijken, of hij zich geen schrik op den hals heeft gehaald. O, hij is toch zoo bang in het donker!’
‘Zeker, Clementina,’ zei Oom Sjaak en belde. ‘Gaarne zal ik alles doen om u gerust te stellen.’
Hij liet zich een kaars brengen, stak ze aan en ging naar den kelder.
‘'t Zal verstandig zijn hem niets van uw bezoek te zeggen,’ zei hij nog bij de deur, en Mevr. Clementina vond dat ook.
Hij stapte door de gang als een beeld van eigen genoegzaamheid en zelfbewuste wijsheid. Hij wist niet, de beklagenswaardige man, dat de godin der straffende gerechtigheid hem op den voet volgde, zich vergenoegd in de handen spuwde (als men aannemen mag dat een godin zoo banaal doen kan) en zich gereed maakte hem een paar klinkende oorvijgen toe te dienen, die hij z'n heele leven niet meer vergeten zou.
Toen de dames alleen waren, begonnen ze een gesprek
| |
| |
over onverschillige zaken - over 't weer, tante Marie's hoofdpijn, den prijs van de Tagalhoeden, de voorvechters van het vrouwenstemrecht, dat tante Marie veroordeelde, maar dat Mevr. Clementina sterk verdedigde, enz. De minuten werden een kwartier en Mevr. Clementina begon onrustig op de luid tikkende, zwaar vergulde pendule te kijken, maar geen Oom Sjaak verscheen om aan de spanning een einde te maken.
‘Ik denk, dat hij hem een flinke berisping geeft,’ zei tante Marie eindelijk, en Mevr. Clementina antwoordde, dat ze 't ook voor waarschijnlijk hield. Ze hadden hun eerste gesprek weer opgenomen, en tante Marie wou juist iets over onvrouwelijk gedrag zeggen, toen ze plotseling afbrak en van haar stoel opsprong. Oom Sjaak was teruggekomen en stond op den drempel van de deur.
Maar 't was niet meer dezelfde Oom Sjaak. Geen greintje statigheid of zelfgenoegzaamheid was meer aan hem te zien. Zenuwachtig trok hij met z'n gezicht en likte z'n lippen alsof 't spreken hem zwaar viel. Toen Mevr. Clementina hem zag (ze moest zich eerst omdraaien, daar ze met haar rug naar de deur toe zat), stiet ze een luiden kreet uit. Ze liep naar haar zwager toe en greep hem krampachtig bij z'n jas.
‘Wat is er gaande?’ riep ze. ‘Er is iets gebeurd, ik zie 't. Waar is m'n kleine jongen? Waar is mijn Thomas?’
‘Wees kalm, Clementina!’ verzocht Oom Sjaak. Z'n stem klonk schor en onvast. ‘Wees kalm, bid ik u.’
‘Neen, neen!’ gilde Mevr. Clementina. ‘Ik kan niet kalm zijn! Geef me m'n kleinen jongen! Och, wat hebt u met m'n jongen gedaan?’ En ze stormde naar de deur. Oom Sjaak versperde haar echter den weg.
‘Neen, Clementina, nu niet. Luister, bid ik u, luister!’ zei hij, en pakte haar beide handen vast. Een oogenblik staarden ze elkander aan. Vervolgens ging Mevr. Clementina eenige stappen achteruit en wendde zich tot tante Marie.
‘Weet u wat er gebeurd is?’ zei ze heel kalm. ‘Hij heeft
| |
| |
van schrik z'n verstand verloren.’ En ze brak in een hevig gesnik uit.
En Tom? Op dat oogenblik lag hij in doodelijke onmacht in de armen van vrouw Martens boven in de kleine blauwe kamer. Ze had z'n kraag afgedaan en goot hem een scheutje brandewijn in den mond. En Benjamin reed in razende haast in een taxi naar de Boulevard, om dokter Bellamy, den huisarts van Oom Sjaak, te halen.
|
|