De Zwarte broeders
(1929)–Richard P. Garrold– Auteursrecht onbekend
[pagina 174]
| |
Zestiende hoofdstuk.Oom Sjaak.Tom en Willem besloten, naar Fennema's huis te gaan, om te zien, of ze misschien iets over den uitslag van 't tweede onderzoek konden te weten komen. Onderweg ontmoetten ze Pater v. Beek, die hen zei, dat de dokters juist met 't onderzoek begonnen waren en dat hem den uitslag zou worden meegedeeld, zoodra die bekend zou zijn. ‘Als jullie zoowat om half zes bij me komt, zal ik je weten te zeggen, hoe het met hem is,’ zei hij en vroeg nog. ‘Hebben jullie al voor Fennema gebeden?’ Vreemd genoeg moesten ze neen antwoorden. Ze waren tot nu toe door den slag zóó van streek geweest, dat ze niet aan bidden gedacht hadden. ‘Welnu, als jullie 't nog niet gedaan hebt, dan zou 't nu de beste tijd daarvoor zijn. Vind je niet?’ zei Pater v. Beek. Ze knikten toestemmend en gingen recht naar de kerk van 't college. Toen ze weer uit de kerk kwamen, zei Tom: ‘Ik moet nu naar huis en zal waarschijnlijk om half zes niet hier kunnen komen. Beloof me, Willem, dat je me bericht zult sturen.’ Hij wist niet, welke gevolgen zijn wegblijven van 't middageten kon hebben en hield 't voor mogelijk, dat hij de rest van den dag met huisarrest zou gestraft worden. Willem beloofde z'n vriend tijding te zullen sturen en vermeed kieschheidshalve verdere navraag. Toen ze van elkaar scheidden, vermoedden ze niet, welken onverwachten loop de gebeurtenissen zouden nemen en hoe tragisch de omstandigheden van hun weerzien zouden zijn. Den heelen weg lang overlegde Tom bij zich zelf wat | |
[pagina 175]
| |
hij doen zou. Als z'n moeder nog boos was, zou 't moeilijk zijn, haar alles te vertellen, en van den anderen kant, als hij zweeg, zou ze zeker denken, dat hij weerbarstig was. Toen hij bij villa Blanca kwam, was hij nog niet tot een besluit gekomen. Hij deed de huisdeur zoo zacht mogelijk open, en nog stond hij op de stoep, toen hij plotseling iets verschrikkelijks gewaar werd. Aan den prachtigen artistieken standaard hing een groote cilinderhoed, en tegen een niet minder artistieken stoel stond een groote paraplu. Een woedende tijger met opengesperden muil, gereed om hem te bespringen, had hem nauwelijks meer schrik op 't lijf kunnen jagen. Als betooverd bleef hij staan en staarde naar die in zich ongevaarlijke, ja nuttige dingen. Want ieder haartje van den hoogen zijden hoed, iedere mathematisch zuivere lijn van de zorgvuldig opgerolde paraplu, riepen hem toe, dat Oom Sjaak in huis was. Oom Sjaak was de rijke oom, van wien ik u in 't begin van ons verhaal gesproken heb. Hij was van beroep accountant; wat z'n godsdienst betreft, behoorde hij tot een der vele sekten, die in ons land verspreid zijn. Daar hij geen al te mooien rol zal spelen in ons verhaal, wil ik vooraf aanstippen, dat hij toch een goed, achtenswaardig en godsdienstig man was, rechtschapen en weldadig naar vermogen. Als hij zich in den loop van dit verhaal aan wreedheid schuldig maakt, deed hij dat zonder boos opzet. Hij verschafte Mevr. Clementina kosteloos schilderbenoodigdheden en zou ook het schoolgeld voor z'n neef betaald hebben, als Toms moeder niet te trotsch geweest was en er in had toegestemd haar zoon naar een nietkatholieke school te sturen. Maar ondanks haar armoede bleef Mevr. Clementina op dit punt rotsvast. De wensch van haar overleden echtgenoot was haar heilig. Oom Sjaak had geen gunstige gedachte van Tom. De reden daarvan zul je dadelijk wel hooren. Maar omgekeerd moest Tom niets hebben van zijn ‘lieven’ Oom. En toch hadden ze hem, van zijn vroegste jeugd af, Oom Sjaak | |
[pagina 176]
| |
tot voorbeeld gesteld; want Oom was volgens hen (vooral volgens vrouw Bastings) een spiegel van vele deugden. Hij had, zooals vrouw Bastings beweerde, toen hij nog een jongen was, nooit z'n broek gescheurd, was nooit met beslijkte schoenen in huis gekomen, had mes en vork altijd volgens alle regels der wellevendheid gehanteerd. Behalve dat waren de bezoeken van zijn oom, vooral de laatste jaren, bijna altijd pijnlijke, onaangename uren geweest voor z'n neef. Oom Sjaak was van oordeel, dat Tom geen grondig onderricht genoot. Om dit te bewijzen, had hij de onverdraaglijke gewoonte den ongelukkigen jongen mondeling in de wiskunde te examineeren. Nu was de wiskunde - zooals ik al gezegd heb - Toms ‘fort’ juist niet, en hij maakte bij de sommen, die Oom Sjaak opgaf, gewoonlijk de stomste flaters. Hoe hopeloozer hij zich vastwerkte, des te onbarmhartiger bleef de examinator hem met z'n akelige vragen lastig vallen, en als Tom een nog grooteren bok schoot als gewoonlijk, keek Oom Sjaak met hoog opgetrokken wenkbrauwen Mevr. Clementina aan, die dan van haar kant Tom verwijtend aankeek. Ze schudde met het hoofd als iemand die ook met het vak op de hoogte is, ofschoon haar kennis in dezen tak van wetenschap zeer gebrekkig was. Een paar keer was Tom, toen z'n oom hem weer met z'n gevraag aan 't vervelen was, zóó kwaad geworden, dat hij de kamer uitgestuurd moest worden, wat Oom Sjaak natuurlijk in z'n meening versterkte. - ‘De bengel wordt schandelijk veronachtzaamd, Clementina,’ zei hij met overtuiging. ‘Op zijn leeftijd, dat kan ik je verzekeren, kende ik.... enz ....enz.’ Maar 't was beter geweest, als hij over deze kwestie eens met Dr. Zampa of met Mijnheer Donders gesproken had. Nu zul je misschien wel begrijpen, waarom Tom zoo verschrok bij 't zien van den cilinderhoed en de paraplu. Hij stond daar als aan den grond genageld die verschrikkelijke voorwerpen aan te staren en overlegde bij zich zelf, wat 't beste zou zijn: er van door te gaan of stilletjes naar | |
[pagina t.o. 176]
| |
dat 't vocht over den rand der paraplu op vrouw Bastings' hoofd neerstroomde.
| |
[pagina 177]
| |
boven te sluipen en zich in de badkamer te verbergen. Hij was nog tot geen besluit gekomen, toen de deur van de keuken openging en vrouw Bastings verscheen. Zoodra ze Tom zag, zuchtte ze diep, (zooals gewoonlijk), ging, zonder een woord te zeggen, naar 't atelier, klopte aan. Ze deed de deur open en zei, dat de zoon des huizes er was: ‘Tom is er.’ Tom schikte zich in z'n lot. Hij gehoorzaamde aan haar wenk en ging 't atelier binnen. Oom Sjaak en Mevr. Clementina zaten aan de thee en Oom Sjaak wou juist de tas aan z'n mond brengen. Toen hij Tom gewaar werd, zette hij plechtstatig zijn tasje op het naast hem staande tafeltje, en stak zijn groote witte hand uit. ‘Hoe maak je het, Thomas?’ vroeg hij met z'n zware stem. ‘Kom 'ns hier, m'n jongen, ik heb iets met je te bespreken.’ Tom kwam naderbij en gaf hem tamelijk verlegen de hand. Oom Sjaak pakte hem met de linkerhand bij de jas en trok hem naar zich toe. Dit was de gebruikelijke inleiding voor 't examen. ‘Wat moet ik van je hooren?’ ging Oom Sjaak voort en keek hem onderzoekend aan. Daar Tom 't niet wist (ofschoon hij 't wel had kunnen raden), gaf hij geen antwoord. ‘Heb je Pater v. Beek m'n brief afgegeven, Thomas?’ vroeg Mevr. Clementina er tusschen in. Tom bevestigde 't, maar bits en pruilend. ‘Kom, kom, kom!’ zei Oom Sjaak, terwijl hij hem bij deze woorden zachtjes heen en weer schudde. ‘Dat mag zoo niet. Zóó spreekt men niet tegen z'n moeder. Hebben ze je 't vijfde gebodGa naar voetnoot* niet geleerd?’ ‘En je hebt toch zeker een flink pak slaag gekregen, Thomas,’ viel Mevr. Clementina er tusschen, die een gevaarlijk thema vermijden wou. ‘Nu, spreek op!’ | |
[pagina 178]
| |
Tom gaf geen antwoord; want zulke vragen moeten niet gedaan worden, vooral als er een Oom Sjaak bij zit. Geef je moeder dadelijk een behoorlijk antwoord, Thomas!’ beval Oom Sjaak en schudde z'n neef wat harder; maar Tom zweeg en keek z'n kwelgeest uitdagend aan. ‘Maar Thomas, hoe kun je toch zoo ondeugend zijn!’ riep Mevr. Clementina, die niet weinig verstoord was, dat haar moederlijk gezag zoo miskend werd; maar Tom bleef zwijgen en perste zijn lippen vast op elkaar, om te laten zien, dat hij niet van plan was, z'n houding op te geven. Oom Sjaak haalde een groot, nog al hard tikkend gouden horloge uit z'n vestjeszak en keek er even op. ‘Ik zal je een halve minuut geven om te antwoorden, Thomas, en dan zullen we weten, wat we te doen hebben.’ Tegelijk knikte hij Mevr. Clementina beteekenisvol toe. Maar honderd zulke dreigementen zouden op dat oogenblik niet in staat geweest zijn Tom tot antwoorden te bewegen. Oom Sjaak bracht z'n theetas aan den mond en keek vervolgens weer op z'n horloge. ‘De tijd is om,’ zei hij en wierp nogmaals een blik op Mevr. Clementina. Deze stond plechtig van haar stoel op en belde. Eenige oogenblikken later verscheen vrouw Bastings in de deur. ‘Vrouw Bastings,’ zei Mevr. Clementina zeer ernstig, ‘je moet Toms kleeren en al z'n lijfgoed in een handkoffer pakken! En liefst zoo gauw mogelijk!’ ‘En bestel ook een rijtuig, astublief!’ viel Oom Sjaak met diepe basstem in. ‘Ja mevrouw; zeker wel mijnheer,’ antwoordde vrouw Bastings met haar gewone lijdenstronie en was dadelijk weer weg. Tom zette groote oogen op. Dat was meer dan hij verwachtte. ‘Je oom neemt je mee naar z'n huis, Thomas,’ zei Mevr. Clementina, ‘en zal probeeren een betere jongen van je te maken. Ik wil geen slechten, ongehoorzamen Mammamoetsjie in m'n huis hebben.’ | |
[pagina 179]
| |
Deze verschrikkelijke mededeeling verraste Tom zóó volkomen, dat hij van verbouwereerdheid niet in staat was zich te verroeren of een geluid voort te brengen. Maar plotseling werd hij zich 't schrikkelijke van z'n toestand
Oom Sjaak sprong van z'n stoel, stiet daarbij het theetafeltje en het tasje dat er op stond, om en zette den vluchteling achterna.
bewust en zonder verdere complimenten rukte hij zich los en stormde de kamer uit. De deur stond op een kier en hij was zóó vlug, dat hij al in de gang was, voor z'n moeder en z'n oom begrepen, wat er gebeurd was. Oom Sjaak sprong van z'n stoel, stiet daarbij het theetafeltje | |
[pagina 180]
| |
en het tasje dat er op stond, om en zette den vluchteling achterna. Mevr. Clementina volgde hem op den voet. De voordeur was gesloten en tamelijk moeilijk te openen, en vrouw Bastings versperde den weg naar de achterdeur. Daarmee was z'n kans tot ontkomen alleen nog beperkt tot de huiskamer en de trap. Daar de huiskamer geen uitgang had en ook de vensters geen uitweg boden, koos Tom de trap. Hij nam drie treden tegelijk en was in een ommezien boven. Z'n vervolgers bleven onder staan, en hij hoorde, hoe z'n moeder om vrouw Bastings riep. Maar ook 't bovenste trapportaal bood evenmin een uitgang als de huiskamer. Door 't bovenlicht kon je op 't dak komen, maar daar was een ladder voor noodig, en de twee dakkamertjes hadden wel is waar sloten, maar daar staken geen sleutels op. 't Was te laat om terug te keeren en een veiliger toevluchtsoord te zoeken; want hij hoorde vrouw Bastings' zwaren stap al op 't eerste bordes. Binnen weinige minuten zouden ze hem te pakken hebben, en mèt de gevangenneming dreigde 't vreeselijk vooruitzicht, aan Oom Sjaak als een misdadiger te worden uitgeleverd. Daar speelde 't geluk, om zoo te zeggen, den vluchteling onverhoopt een machtig wapen in de hand, een wapen, waarmee hij den naderenden vijand tot staan hoopte te brengen. Ik heb vroeger al opgemerkt, dat Mevr. Clementina Brans verschrikkelijk bang was voor brandgevaar. Dit was ook de reden, waarom zij zoo bezorgd was, dat Tom in bed nooit zou lezen bij een kaars. Onder andere voorzorgsmaatregelen tegen 't gevreesde element, had ze op bepaalde plaatsen in haar huis een aantal bluschapparaten ‘Minimax’ laten aanbrengen. Ze waren rood geverfd en hadden den vorm van een half geopende paraplu. Men hoefde maar op een knop aan 't breede einde te drukken en aanstonds spoot er aan 't spitse einde een straal vuurdoovende vloeistof uit. 't Toeval wilde, dat een van die apparaten op 't bovenste bordes hing. Op 't oogenblik dat vrouw Bastings' hoofd bij een draai van de trap zichtbaar werd, kreeg Tom den | |
[pagina 181]
| |
blusscher in 't oog, en met een tegenwoordigheid van geest, die Alex waardig zou geweest zijn, pakte hij hem met bei z'n handen vast en hield hem op den vijand gericht. Vrouw Bastings zag, wat haar te wachten stond en maakte dadelijk aan den voet van 't bordes halt. Vervolgster en vervolgde stonden zwijgend elkaar aan te kijken, en vrouw Bastings (moet ik het nog zeggen?) zuchtte. ‘Hang dat ding weg, Tom!’ kommandeerde ze een beetje bevreesd. ‘Wees nu een goeie jongen!’ voegde ze er na een poosje bij, toen ze 't kritieke van haar toestand inzag. In plaats van te antwoorden ging Tom op de bovenste trede zitten (het bluschapparaat was tamelijk zwaar) en mikte met de buisvormige spits precies op vrouw Bastings' hoofd. ‘Hang 't nu weg, doe me dat plezier, lieveling,’ zei vrouw Bastings met zoo'n onverholen huichelachtigheid, dat Tom woedend werd. ‘Als je nog een stap dichterbij komt, dan brand ik los,’ dreigde hij kalm, maar vastberaden. Vrouw Bastings schudde afkeurend 't hoofd en deed, zonder op z'n dreigement acht te slaan, een stap voorwaarts. ‘Opgepast!’ schreeuwde Tom en hief z'n wapen, ofschoon maar een beetje, omhoog. Z'n vervolgster bleef weer staan. Je moogt vrij aannemen, dat vrouw Bastings bij iedere phase van de nu volgende gebeurtenissen zuchtte, en wel met afwisselende toonsterkte; ik zal dus deze omstandigheid niet meer vermelden. Daar ze niet heel snugger was, kwam 't haar niet in de gedachte, dat er behalve een openlijke frontaanval ook nog andere middelen konden zijn om haar doel te bereiken. Besluiteloos stond ze stil en keek hulpeloos naar de dreigende verschijning daar boven. Hoe lang ze daar zou hebben blijven staan, kan ik niet zeggen - waarschijnlijk heel lang, daar ze geduldig van aard was. Maar plotseling werd ze van beneden af tot nieuwe actie aangespoord door Mevr. Clementina. ‘Wat is er toch gaande, vrouw Bastings? Waarom breng je den ondeugenden jongen niet beneden?’ vroeg ze. | |
[pagina 182]
| |
Vrouw Bastings deed eenige passen achterwaarts en keek over de leuning. ‘Neem me niet kwalijk, mevrouw,’ riep ze, ‘ik kan hem niet krijgen.’ ‘Onzin!’ antwoordde Mevr. Clementina. ‘Zeg hem, dat ik je stuur.’ ‘Je moeder stuurt me,’ zei vrouw Bastings gehoorzaam. Deze herhaling was echter overbodig, want de samenspraak was hard genoeg gevoerd, om de heele villa Blanca door gehoord te worden. Tom gaf geen antwoord, maar drukte zijn patent-blusch-apparaat vaster tegen zich aan. ‘Hoor je niet?’ herhaalde vrouw Bastings, niet omdat ze daaraan twijfelde, maar omdat ze niets anders te zeggen wist. ‘Je moeder roept je.’ ‘Dat kan me niet schelen!’ zei Tom uitdagend. Vrouw Bastings mocht volstrekt niet gaan denken, dat hij z'n stelling voor gevaarlijk hield. ‘Hij zegt, dat 't hem niet schelen kan, mevrouw,’ herhaalde vrouw Bastings. Een verward gemompel, met een krachtterm van den opgewonden Oom Sjaak, liet zich van onder hooren. Onmiddellijk daarop hoorde Tom Mevr. Clementina de trap opkomen. Toms hart begon sneller te slaan. Toen Mevr. Clementina op 't slagveld aankwam, had zij met één blik den toestand overzien. ‘Je bent toch niet van plan, Thomas, 't ding los te drukken en 't tapijt te bederven?’ vroeg ze. ‘Ik zal 't niet doen, als u me niet wegstuurt,’ zei Tom. Dit scheen hem de eenig mogelijke voorwaarde voor een eervolle overgave. ‘Dwaasheid! Onzin!’ riep Mevr. Clementina, maar hield zich met 't oog op haar mooi theekleed buiten 't bereik van 't apparaat. ‘Leg dat ding gauw weg!’ Tom schudde met het hoofd. ‘Denk je, dat ik me door een ondeugenden, kleinen jongen de wet laat voorschrijven?’ vroeg Mevr. Clementina zonder echter een stap voorwaarts te doen. | |
[pagina 183]
| |
‘Hou je kranig, Clementina,’ riep Oom met z'n zware basstem beneden aan de trap. Maar hij had mooi praten; hij was buiten schot. Mevr. Clementina keerde zich om en ging een paar treden naar beneden. ‘Sjaak!’ riep ze. ‘Leen me astublief eens even uw paraplu.’ Zeer verwonderd en in de meening, dat de paraplu dienen moest om neef een kastijding toe te dienen, gaf hij ze aan, niet zonder eenige vrees, want 't was een mooie paraplu. Mevr. Clementina deed ze open en keerde naar 't gevechtsterrein terug. Je zult me moeten toegeven, dat ze in de krijgskunst vrouw Bastings veruit de baas was. ‘Kijk eens hier, vrouw Bastings,’ zei ze, terwijl ze voor eigen veiligheid in een aangrenzende kamer ging, ‘houd de paraplu zoo vlak voor je uit, dan kan hij je niets doen.’ ‘Goed, mevrouw,’ zei vrouw Bastings gehoorzaam, maar zonder geestdrift. Ze nam de paraplu aan en zocht er zoo goed mogelijk dekking achter. 't Was een groote paraplu; toch kon zij er zich niet heelemaal achter verschuilen, hoe zij ze ook hield. ‘Vooruit, vooruit!’ riep Mevr. Clementina van uit haar veilige schuilplaats. ‘Waar dient dat talmen toch voor? Als je de bus losdrukt, Thomas, dan zal ik je oom vragen, dat ie je een pak slaag geeft.’ Op deze wijze aangezet en bemoedigd, rukte vrouw Bastings voorwaarts. De paraplu hield ze zorgvuldig voor zich uit en ze maakte zich zoo klein mogelijk om voldoende gedekt te zijn. Ze deed drie stappen, bleef toen staan en gluurde voorzichtig over de paraplu; maar 't gezicht van 't wapen, dat Tom op haar gericht hield, deed haar haastig terugtrekken. ‘Vooruit dan toch, in 's hemels naam vooruit!’ klonk 't ongeduldig uit de kamer. ‘Als je nog één stap dichterbij komt, brand ik los, wis en waarachtig,’ riep Tom met schelle, hooge stem, zóó hard, dat Oom Sjaak 't duidelijk hoorde, en zich verwonderd afvroeg, wat daar boven toch te doen was. | |
[pagina 184]
| |
‘Is er iets niet in den haak, Clementina?’ riep hij. ‘Wil ik boven komen?’ ‘Neen, neen Sjaak, blijf, waar je zijt!’ riep Mevr. Clementina verschrikt terug; toen wendde ze zich weer tot vrouw Bastings. ‘Vooruit! in 's hemels naam, versukkel je tijd nu toch niet langer! Waarom maak je niet voort?’ Mevr. Clementina was, zooals je weet buiten schot. En toen kwam 't beslissende oogenblik. Vrouw Bastings wierp een beteekenisvollen blik op mevrouw en maakte zich toen gereed voor den aanval. Zij trok om zoo te zeggen den Rubicon over en klom een trede hooger. Als z'n moeder achter de paraplu was geweest, zou Toms kinderlijk gevoel zeker de overhand hebben gekregen en hij zou zich kalm overgeleverd hebben. Wie echter ooit een schietwapen in de hand gehad heeft, hetzij een knalbuks of een mausergeweer, die zal wel weten, hoe onweerstaanbaar de bekoring is om los te branden. Als je dan nog bedenkt, dat de paraplu, die zoo'n prachtig doelwit bood, aan Oom Sjaak toebehoorde en dat vrouw Bastings daar achter zat, zal men Toms handelwijze begrijpen, al kan men ze dan ook niet goedkeuren. De gebruiksaanwijzing volgend, die met vette letters op 't apparaat stond gedrukt, duwde Tom stevig op den knop en mikte op 't midden van de naderbij komende paraplu. 't Patent-bluschapparaat deed z'n zaken best. Na een waarschuwend gefluit en een sissend geluid, alsof een gas ontsnapte, spoot er een straal vuurdoovende vloeistof uit, en wel met zoo'n kracht, dat 't vocht over den rand der paraplu op vrouw Bastings' hoofd neerstroomde. Tot waanzin haast geprikkeld en onbekend met den aard van de vloeistof, wierp ze zich roekeloos op Tom, pakte hem bij een been vast en sleepte den jongen, die z'n wapen nog altijd vast hield, schandelijk de trap af. De paraplu was er nog 't slechtst aan toe, want de punt van 't bluschapparaat stak er doorheen, en een van Toms voeten vond ook nog zijn weg door den gespannen overtrek, en ik zou | |
[pagina 185]
| |
niet graag zeggen hoeveel baleinen gebroken waren. Bij haar pogingen om de paraplu tegen verdere schade te vrijwaren, struikelde vrouw Bastings en viel op den grond. Mevrouw Clementina kwam ook uit haar schuilplaats te voorschijn en zag slechts een verwarden hoop op den grond liggen: Tom, vrouw Bastings, de gehavende paraplu, en daar bovenop 't patent-bluschapparaat Minimax, dat over allen en alles met vroolijk gegorgel zijn vloed vuurdoovende vloeistof uitgoot. 't Eerste, waar Mevr. Clementina aan dacht, was 't tapijt. Met een kreet van schrik en ontzetting, zoo hard, dat Oom Sjaak werkelijk drie treden omhoog ging, verzocht ze vrouw Bastings, 't apparaat op te pakken om verdere verwoesting tegen te gaan. ‘Sta op! Sta op!’ riep ze buiten zich zelve. Ze sloeg de handen in elkaar, pakte haar rokken bijeen en danste bijna van ongeduld. ‘Kijk nu toch dat tapijt eens! Kijk toch eens, hoe 't bedorven wordt, mijn nieuw tapijt! O, die leelijke, ondeugende Mammamoetsjie! Waarom raap je dat ding niet op? Zie je dan niet, dat alles totaal vernield wordt?’ Maar als je rijkelijk met een vloeistof begoten bent, waarvan je niet weet, of 't misschien niet een of ander gevaarlijk bijtend zuur is en die je van den schedel over 't gezicht druipt, dan geef je niets om nieuwe tapijten, hoe kostbaar die ook zijn. In plaats van bliksemsnel de verkregen aanwijzing te volgen, ging vrouw Bastings overeind zitten en veegde verdrietig d'r gezicht met den voorschoot af. Tom, die erg verschrokken en beteuterd was, kwam 't eerst op de been en maakte aan de verwoesting een einde. Hij raapte den blusscher op en sloot de opening met zijn vinger af in de ijdele hoop de uitstroomende vloeistof tot stilstand te brengen. Maar hij moest weldra ondervinden, dat hij, evenals de man in ‘Duizend en één nacht’, een geest opgeroepen had, die hem in sterkte de baas was. In plaats van op te houden, liet de blusscher een vermakelijk | |
[pagina 186]
| |
gesis hooren en spoot met uitgelaten pret straaltjes naar alle richtingen, zoodat de muren, het plafond en o schrik! Mevr. Clementina zelf, bespoten werden. Eenige druppels spatten over de trapleuning en bedauwden den kalen schedel van Oom Sjaak. Hij raapte den blusscher op en sloot de opening met zijn vinger af in de ijdele hoop de uitstroomende vloeistof tot stilstand te brengen.
Mevrouw Clementina liet een kreet van schrik zóó vreeselijk, dat Tom den Patent-Minimax liet vallen en zelf bijna de trap aftuimelde. Deze schreeuw bracht vrouw Bastings tot bezinning. Met veel moeite krabbelde ze weer | |
[pagina 187]
| |
op, pakte den blusscher beet en stak hem 't raam uit, waar hij al gorgelend de rest van z'n inhoud op een bloembed van den tuin van den buurman spuwde. Mijnheer Hoes, de eigenaar van den tuin, kon er maar geen hoogte van krijgen, waarom de bloemen op dat bed (nog wel een merkwaardig soort van zoogenaamde pantoffeltjes) plotseling verwelkten en stierven, juist toen hij van plan was, stekken er van af te snijden voor 't volgend seizoen. Mevrouw Clementina stond van uit de verte de operatie met den blusscher af te kijken, en durfde eerst voor den dag te komen, toen 't gevaar voorbij was. Vervolgens gaf ze Tom (dezen keer zonder watten) een paar klinkende oorvijgen, zooals hij er nog nooit gekregen had. Daarna raapte ze ooms paraplu op, haakte den handvat achter den kraag van Toms jas en stiet haar gevangene voor zich uit de trap af. Op dit gezicht trok Oom Sjaak zich terug (de tweede noodkreet van Clementina had hem er toe gebracht nog drie treden hooger te klimmen). Onder in de gang bleef hij staan en riep: ‘Genadige hemel! God sta me bij!’ Terwijl hij met deze en dergelijke uitroepen zijn gemoed luchtte, keek hij niet naar Tom, ook niet naar zijn opgewonden moeder, maar naar z'n arme, mishandelde paraplu. Mevr. Clementina liet Tom midden in de gang los. Daar stond hij nu, druipend van de vloeistof, en trachtte z'n gezicht wat af te vegen met een doornatten zakdoek. Z'n moeder ging op de trap zitten en Oom Sjaak, die nu een verslag van de gebeurtenissen verwachtte, liet zich op een der mooie stoelen vallen. Een poos zaten ze Tom, die weldra in een plasje stond, zwijgend aan te kijken. ‘Kijk den jongen daar nu eens staan, Sjaak,’ begon Mevr. Clementina ten laatste. ‘Je hebt misschien gedacht, dat hij over zijn wangedrag berouw had, maar daar is geen spraak van. Hij denkt er slechts aan, mij op alle mogelijke manieren te ruineeren. Als je den een of anderen dag hoort, dat we allemaal in onze bedden verbrand zijn, dan zul je | |
[pagina 188]
| |
de oorzaak daarvan wel kunnen raden.’ Er volgden eenige oogenblikken van stilte, en Tom liet onsamenhangende geluiden hooren, die men naar believen verklaren kan. ‘Twaalf jaar en nog langer,’ ging Mevr. Clementina voort, op den misdadiger wijzend, ‘twaalf lange moeilijke jaren heb ik me afgebeuld en geplaagd voor dezen gevoelloozen kleinen booswicht - en zóó vergeldt hij mij! Hoe m'n bloedeigen kind, met voorbedachten rade zóó slecht kan zijn, is mij onbegrijpelijk. Maar ik heb nu ondervinding genoeg opgedaan, Sjaak. Ik dank er voor, nog langer toegevend te zijn. Wat hij gedaan heeft, vraagt ge? Hij heeft den smerigen inhoud van een bluschapparaat op mijn schoon nieuw tapijt uitgestort. Dat heeft hij gedaan, niet meer en niet minder. Dat is volgens zijn meening de wijze, waarop een gehoorzame, dankbare zoon zich tegenover z'n al te toegevende moeder gedragen moet. Hij zet een bluschapparaat in werking en bederft haar kleed. Breng hem naar boven en ransel hem, Sjaak, sla hem, geef hem met de karwats. Dat is 't eenige wat indruk op hem maakt. Sla hem gerust half dood!’ En ze maakte een dramatische beweging met haar hand. Oom Sjaak schraapte z'n keel; hij was nog met z'n gedachten bij z'n paraplu, die, een stuk geslagen wrak gelijk, tegen de leuning stond. ‘Hij schijnt erg nat te zijn, Clementina,’ zei hij aarzelend, toen hij den tamelijk grooten plas zag, waar Tom middenin stond. ‘Natuurlijk is hij nat!’ zei Mevr. Clementina ongeduldig. ‘Maar hij kan toch andere kleeren aandoen. Ga naar boven en kleed je aanstonds om.’ Ze stond op en maakte plaats om Tom door te laten. Hij gehoorzaamde zonder iets te zeggen. Z'n moeder wees met theatraal gebaar naar de natte sporen, die hij achterliet. Eenige minuten later volgde Oom Sjaak z'n neef en gaf hem een flinke kastijding, die - zooals ieder weldenkend mensch zal toegeven - goed verdiend was. Oom Sjaak's | |
[pagina 189]
| |
methode dateerde uit den goeden, ouden tijd. Ze was dus niet mis. Bovendien had hij ook de paraplu te wreken; en 't was een zeer tamme, berouwvolle Tom, die oom nu in 't atelier volgde. Met hangend hoofd stond hij nu daar te wachten tot 't bestelde rijtuig afkwam. 't Gesprek tusschen Mevr. Clementina en oom droeg er ook niet toe bij om hem vroolijker te stemmen. Ze sprak er van, hem naar een pensionaat te sturen en Oom Sjaak keurde dit plan hooglijk goed. Hij kende, naar z'n zeggen, veel zeer goede pensionaten, waar bizonder werk gemaakt werd van wiskunde en goede manieren, waar, in één woord, de opvoeding niets te wenschen overliet. 't Oogenblik van scheiden kwam; vrouw Bastings bracht Toms koffer binnen en waarschuwde meteen dat 't rijtuig vóór stond. Tom had nog een glimpje hoop, dat z'n moeder hem nog wel vergeven zou. Maar helaas! ‘Vaarwel, Thomas! je hebt m'n hart gebroken,’ zei Mevr. Clementina. Als eenig antwoord omhelsde Tom z'n moeder en drukte haar krachtig en innig tegen zich aan, zóó krachtig en innig, dat Mevr. Clementina dacht, dat hij haar zocht te bewegen van haar plan af te zien. ‘'t Helpt je niets, Thomas. Ik zal niet toegeven,’ zei ze. Tom omhelsde haar een tweeden keer, nòg hartstochtelijker. ‘Ik ga, Mama,’ fluisterde hij zacht, dat oom hem niet hooren zou; ‘maar 't spijt me wezenlijk, Mama, 't spijt me zoo erg.’ Van uit 't raam van 't atelier keek ze hem treurig na, tot 't rijtuig uit 't gezicht verdwenen was. Arme vrouw! Ze stond voor een raadsel - en was zielsbedroefd - niet enkel om 't bedorven tapijt. En toch, als ze in het binnenste van haar jongen had kunnen zien, zou alles zoo gemakkelijk te verklaren en ook te vergeven geweest zijn. Ja, als wij in 't hart van anderen konden lezen, dan zou 't - zooals een wijs man gezegd heeft - ons zoo gemakkelijk vallen te vergeven en goed voor allen te zijn. |
|