| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk.
Een drastische straf.
Tom ontwaakte den volgenden morgen in een rouwvolle stemming en bad z'n morgengebed voor 't Mariabeeld met buitengewonen ijver. Nu zag hij duidelijk in, dat den vorigen avond alles zoo verkeerd was geloopen, omdat hij z'n moeder ontloopen was, toen ze hem met de parasol wenkte. Hij was overtuigd, dat ze hem dien avond beslist noodig had gehad, en hij mocht niet verwachten, dat O.L. Vrouw een jongen zou bijstaan, die zich tegenover zijn moeder zóó slecht gedroeg. Wat hem nog wel 't zwaarste drukte, was de herinnering, dat hij z'n belofte van nooit in bed te lezen, gebroken had. Dat zat hem meer in den weg, dan de brief voor Pater v. Beek, en hij maakte 't voornemen z'n moeder om vergiffenis te vragen, z'n belofte te vernieuwen en ze nooit meer te breken, zoolang hij leefde. Hij maakte verschillende plannen, om haar te laten zien, dat hij z'n gedrag oprecht betreurde en bracht onverwijld 't eerste tot uitvoering. Hij ging namelijk naar 't waschhuis achter de keuken en poetste niet alleen z'n eigen schoenen, maar ook die van 't heele huishouden, zelfs een paar van vrouw Bastings. Dit laatste vooral mag gerust heldhaftig genoemd worden. Vervolgens waschte hij z'n handen en ging naar de Mis. Hij diende de Mis gewoonlijk in een kerk, die vastbij lag, en onderweg kwam hij op de gedachte om te biechten te gaan als Pater van Kernebeek nog in z'n biechtstoel was. 't Was wel niet de dag, waarop Tom gewoonlijk tot de H. Sacramenten naderde, maar hij voelde dringend behoefte iets buitengewoons te doen. Misschien had hij wel groot kwaad gedaan, dacht hij, toen hij z'n plechtige belofte had gebroken. Hij was er tenminste niet gerust op.
| |
| |
Pater van Kernebeek was in z'n biechtstoel en vermoedelijk nog wel voor geruimen tijd. Juffrouw Francisca Kellerman, een dame, die nog al lang van stof was, zat er in. De booze geest, die ons altijd een boel meer of minder steekhoudende redenen ingeeft, om ons van 't biechten af te brengen, blies Tom in, dat de Pater niet langer biecht zou willen hooren, om op tijd de H. Mis te kunnen lezen; maar Tom hield voet bij stuk. Hij ging na Juffrouw Kellerman in den biechtstoel en kwam er met een verlicht hart uit. Pater v. Kernebeek was al lang z'n vertrouwde vriend; hij had Toms vader in de Katholieke Kerk opgenomen en kende Tom al van af z'n eerste kindsheid. Hij kende ook Mevr. Clementina en wist precies hoe de zaken stonden. Op zijn raad ging Tom te Communie en keerde toen, ondanks de dreigende onweerswolken, die boven z'n hoofd hingen, gelukkig en welgemoed naar huis terug, met tal van goede besluiten en voornemens om zich te beteren.
Toen hij thuiskwam, was vrouw Bastings in de gang. Ze zei, dat z'n moeder zware hoofdpijn had en dat ze niet zou komen ontbijten. Bij deze tijding werd hij wat moedeloos. Angstig informeerde hij, of 't heel erg was, en vrouw Bastings stelde hem geenszins gerust.
‘Je kunt nooit weten, Tom,’ zuchtte ze met een lijkbiddersgezicht. ‘Daar liggen er al heel veel in 't graf, bij wie de ziekte ook maar met hoofdpijn begonnen is,’ voegde zij er bij. Toen ging ze zuchtend naar de keuken om Toms ontbijt klaar te maken.
Tom kende vrouw Bastings te goed om zich veel aan te trekken van haar donkere vermoedens. Hij had alleen maar spijt, dat hij z'n moeder niet zou kunnen spreken, want zoo graag zou hij alles goed willen maken en daar zou dan niets van kunnen komen. Van den anderen kant echter zou z'n moeder, als ze niet beneden kwam, waarschijnlijk wel vergeten, hem den brief aan Pater van Beek mee te geven, en dat was toch weer in z'n voordeel. Hij
| |
| |
had nog nooit zoo'n brief hoeven af te geven en die affaire verontrustte hem geen beetje. Mevr. Clementina's eigenaardige wijze van zich uit te drukken, kon, zoo dacht hij bij zich zelf, wel eens aanleiding geven tot misverstand en oorzaak zijn, dat er een slechtere beteekenis aan werd gegeven dan bedoeld was. Terwijl hij zoo alleen zat te ontbijten, probeerde hij z'n les nog eens over te kijken, wat niet overbodig was, daar hij den vorigen avond onder de studie te veel was afgeleid. Maar ook nu nog was hij meer met den gevreesden brief dan met z'n werk bezig. Na 't ontbijt had hij nog een half uur, vóór hij naar school moest; maar in plaats van zich in z'n werk te verdiepen, ging hij naar 't atelier om te zien, of hij daar van dienst kon zijn.
Vrouw Bastings had de kamer al geveegd. Hij zette daarom de stoelen netjes op rij tegen den muur, en toen hij zag, dat de bloemen op Moeders bureau zoo goed als verwelkt waren, bracht hij ze buiten en deed er versche in, die hij in den tuin uitzocht. Vervolgens begon hij de penseelen, die dat noodig hadden, schoon te maken. Nog was hij met dat boetewerk bezig, toen z'n moeder binnen kwam. Ze droeg 'n morgenjapon van geraniumkleurige stof met zwart fluweel afgezet. Vrouw Bastings had niet overdreven: Mevr. Clementina had zware hoofdpijn; ook had de morgenpost twee rekeningen gebracht en tevens een aanmaning dat 't gas en de waterleiding moesten betaald worden. Toms brutaliteit van den vorigen avond had haar erg opgewonden en een vluchtige lezing van den prulroman ‘De bloedvlek op den rotsblok’ tijdens den slapeloozen nacht hadden er allemaal toe bijgedragen om haar kwaden luim nog te vergrooten. Ze kwam binnen met den aanstootelijken roman tusschen duim en wijsvinger. Ze droeg hem met uitgestrekten arm voor zich uit, alsof ze bang was voor besmetting.
‘Wat voer je daar uit met mijn penseelen, Thomas?’ blafte ze haar zoon toe. ‘Blijf maar van mijn dingen af!’
| |
| |
‘Ik was ze voor u aan 't schoonmaken,’ verontschuldigde Tom zich deemoedig, ofschoon die onverwachte uitval hem allen moed benam. Mevr. Clementina gaf geen antwoord, zette zich driftig voor haar schrijfbureau en trok verschillende schuifladen open. 't Was een ongunstig oogenblik; maar Toms goed voornemen was sterk en de tijd kostbaar. Zonder eenige inleiding kwam 't er plotseling uit:
‘'t Spijt me mama, dat ik in bed gelezen heb.’
‘Goed, ik wil 't hopen, Thomas,’ zei z'n moeder. ‘Als ik 't niet met m'n eigen oogen gezien had, zou ik 't nooit van je gedacht hebben. Daar, neem dat ellendig boek mee en geef 't aan Pater v. Beek. Ik ben benieuwd, wat hij er van zeggen zal.’
‘Ik zal 't nooit meer doen, wezenlijk niet,’ verzekerde de arme Tom, terwijl hij z'n tranen afdroogde; maar Mevr. Clementina was te boos en verontwaardigd, om zich tot medelijden te laten bewegen.
‘Ik hoop, dat je 't nooit meer doet, Thomas. Maar hoe zal ik dat weten? Ik kan je niet meer vertrouwen, dat is 't ergste; ik kan m'n eenigen zoon niet meer vertrouwen, als hij me plechtig belooft, iets niet meer te doen. 't Dient nergens voor te schreien als een klein kind. Ik zal me niet laten bewegen en je zult er nu zoo gemakkelijk niet afkomen. Ga daar maar eens zitten en schrijf precies op, wat ik zeg.’
Zij stond op en wees Tom met majestueuze handbeweging naar den stoel, waar zij eerst op gezeten had. Tom deed, wat hem gezegd werd; hij ging zitten en veegde opnieuw z'n tranen af. Vóór hem op 't schrijfblad lag een fijn crême-kleurig vel postpapier, waarop bovenaan in den linkerhoek met kunstig uitgevoerde wijnroode letters te lezen stond: ‘Villa Blanca, Begoniaweg’.
‘ZeerEerw. Heer,’ begon Mevr. Clementina plotseling en Tom keek verrast op, hopend, dat hij met deze plechtige aanspreking bedoeld zou zijn, en dat eindelijk vrede en vergeving in uitzicht waren. Maar z'n moeder beantwoordde
| |
| |
den blik met een ernstig, streng gezicht en beval: ‘Schrijf ZeerEerwaarde met een hoofdletter,’ en Tom begreep, dat die aanspreking niet hem, maar Pater v. Beek gold.
‘Mijn zoon Thomas,’ ging Mevr. Clementina verder, die met gekruiste armen daar als een onbeweeglijk standbeeld stond, ‘kwam gisteren avond om elf uur thuis, komma,
Tom wierp een smeekenden blik op haar.
nadat hij tevoren zich zeer ongehoorzaam had aangesteld, punt. - Heb je er dat staan, Thomas?’
‘Ja, mama,’ antwoordde Tom na een korte pauze.
‘Bovendien vond ik hem’ - Mevr. Clementina's stem klonk plechtiger dan ooit - ‘in 't bed aan 't lezen, komma, niettegenstaande hij mij heilig beloofd had, dat niet te doen. - Twee uitroepteekens.’ -
Tom wierp een smeekenden blik op haar.
| |
| |
‘Ik zal 't heusch niet meer doen, mama, heusch niet,’ schreide hij met een door tranen verstikte stem. Hij had gehoopt, dat deze smadelijke misdaad, die al 't andere ver overtrof, uit z'n zondenregister zou geschrapt worden. Maar Mevr. Clementina liet zich niet verbidden.
‘Begrijp nu voor eens en voor altijd, Thomas,’ zei ze streng, ‘dat ik me niet laat bewegen door tranen of mooie beloften. Probeer dat dus maar niet! - Begin op een nieuwen regel!’
Nog eens was 't stil. Tom keek angstig naar z'n moeder, die haar krachten tot een laatste, beslissende aanklacht scheen te verzamelen. In werkelijkheid echter streed ze opnieuw met de bekoring, plicht en verantwoording in den wind te slaan - en Toms verslagenheid en beschreid gezicht te schetsen. Maar ze weerstond ook ditmaal.
‘Ja, Tom, ik wil 't,’ zei ze met beslistheid. ‘Schrijf 't heel duidelijk en onderstreep 't laatste stuk. Begrepen?’
‘Ja, ma,’ antwoordde Tom benepen.
‘Om zijn ongehoorde weerspannigheid - onderstreep dat ook - ‘waaraan mijn zoon zich heeft schuldig gemaakt,’ ging zij met dreigende stem voort, ‘verzoek ik U vriendelijk, hem zonder uitstel een drastische straf te geven. Uw dienstwillige dienares, - nu geef hier, ik zal 't onderteekenen,’ voegde ze er bij.
Met bevende hand schreef Tom den laatsten verschrikkelijken zin en vroeg zich af, wat daar toch wel mee bedoeld was. Toen stond Tom op en Mevr. Clementina ging aan het bureau zitten, las den brief over, verbeterde de eind-s van drastis in ‘sch’ en zette haar sierlijke handteekening er onder, die al zooveel kunstproducten versierd had. Toen nam ze een envelop, zette 't adres er op, verzegelde hem en gaf hem aan Tom.
‘Daar, Thomas,’ zei ze, ‘geef dien aan Pater van Beek als je in de school komt. Als jij je aanstelt als een Mammamoetsjie, dan wor' je ook als zoodanig behandeld, engel.’
Tom nam gehoorzaam den brief in ontvangst en stak
| |
| |
hem in z'n borstzak. ‘Mama, wat beteekent drastisch?’ vroeg hij schuchter.
‘Bekommer je daarover maar niet, Thomas,’ antwoordde Mevr. Clementina bits. ‘'t Is iets heel verschrikkelijks, dat kan ik je wel zeggen. 't Beteekent Spaansch riet en karwats en allerlei verschrikkelijke dingen. Maar, zie dat je wegkomt, anders kom je nog te laat.’
Tom draaide zich om, om te gaan. ‘Dag mama!’ zei hij, maar zoo zachtjes, dat Mevr. Clementina hem niet hoorde. Ze was juist bezig den ruiker, dien Tom voor haar geplukt had, in de papiermand te gooien. De bloemen waren naar vorm en kleur zonder smaak in de vaas gezet en Mevr. Clementina meende, dat vrouw Bastings 't gedaan had, maar Tom had een gevoel, alsof men hem de keel dichtkneep. Had de arme moeder eens geweten hoe berouwvol Tom gestemd was; ze zou hem zoo niet hebben afgescheept.
Bij iederen stap, die hem dichter bij de school bracht, zonk z'n moed dieper. Waartoe diende 't, z'n fouten te betreuren, als alles er nog te slechter om ging? -
Ook de gevaren en moeilijkheden, die hij tegemoet ging, stonden hem levendig voor den geest. Vooreerst zou er herrie komen over de gebroken ruit, en vervolgens zou de brief, dien hij bij zich had, hem waarschijnlijk in verdenking brengen, een der daders te zijn, en in dat geval zou z'n moeder nog een nieuwe rekening te betalen krijgen. Ook hadden ze 't geld niet op den lessenaar van mijnheer Donders kunnen leggen, en de klas zou weer binnen moeten blijven en woedender zijn dan ooit. Zóó donker, zóó zwart had de toekomst er voor hem nog nooit uitgezien. Hij was zoo verdiept in z'n sombere gedachten, dat ie nauwelijks wist, waar ie heenging. Plotseling hoorde hij z'n naam roepen en zag Willem, die naar hem toekwam. Willem zag er niet naar uit om den gezonken moed van Tom weer op te beuren. Z'n anders zoo joviaal gezicht was nu ernstig, en z'n heele houding was die van iemand, die onder den last van 't noodlot gedrukt gaat. Een klein eindje liepen ze zwijgend naast elkaar, tot Tom eindelijk vroeg:
| |
| |
‘Heb je 't slecht getroffen, Willem?’
‘Ik mag vader niet van de boot afhalen,’ zei Willem met ingehouden snikken in de stem. ‘Nu geef ik nergens meer iets om!’
Tegenover zoo'n verdriet vond Tom geen woord van troost, maar keek den anderen kant uit.
‘Ben jij er goed afgekomen, Tom?’ vroeg Willem eindelijk, die, ofschoon zelf zwaar getroffen, toch nog gevoelig was voor 't leed van anderen. ‘Was jouw moeder erg boos?’
‘Nogal. Ze heeft me een paar oorvijgen gegeven.’
‘Dat is niet zoo erg,’ zei Willem minachtend.
‘Ze heeft me ook een brief meegegeven,’ ging Tom voort, die zich z'n aanspraak op het medelijden van zijn vriend niet liet ontrooven. ‘Ze zegt, ik zal straf krijgen en nog wel een drastische straf. Weet je, wat ‘drastisch’ is?’
‘Neen,’ antwoordde Willem, ‘maar 't klinkt een beetje verdacht. Waarschijnlijk beteekent 't, dat je op de een of andere wijze afgerost zult worden.’
Tom zuchtte diep. ‘Nu hebben we 't geld nog niet op den lessenaar gelegd,’ zei hij. Toen zwegen ze weer een tijdje en zwijgend kwamen zij aan de straat, die rechtstreeks naar de school leidde. Plotseling bleef Willem staan.
‘Hoor eens, Tom. Wat zeg je er van, als we eens spijbelden? In school zullen we er toch allebei tegenloopen,’ ging hij haastig voort, ‘en ik zie niet in, waarom we met ons geld niet wat plezier zouden maken. We zouden naar den Hoek kunnen gaan en een prettig dagje hebben. Kom, zeg ja, Tom!’
Tom aarzelde. 't Stoute voorstel verschrikte hem en tegelijk lokte 't hem aan. 't Was een mooie dag en de avond scheen nog ver, ver af. - 't Strand van den Hoek was een verrukkelijk oord en hij had twee gulden 85 cent op zak. Ook de gedachte, Alex de soep alleen te laten uitlepelen, maakte 't voorstel nog aanlokkelijker. En daarom wist Tom niet, wat hij zou doen. Ik verdedig hem niet,
| |
| |
o neen! Maar, beste lezer, (we zijn allemaal menschen), heb je zelf nooit een onaangenamen plicht op zij gezet en ben je in plaats daarvan niet eens voor een dagje uit geweest? Heb je b.v. nooit 't bezoek naar den tandarts uitgesteld, ofschoon alle redenen van 't verstand je aanzetten dien zwaren gang te doen?
‘Ik heb nog nooit gespijbeld,’ zei Tom langzaam, maar Willem merkte hem op, en met recht, dat zooiets geen reden was.
‘De kleine Simmons kreeg’....
‘Dat weet ik wel,’ zei Willem haastig, ‘wij zullen 't zelfde krijgen. Maar wat zou dat? Vooruit nu, Tom, kom!’
Op de plaats, waar ze stonden, zagen ze duidelijk de school en de jongens, die van alle kanten de groote deur binnenstroomden. Tom keek met strakken blik naar 't tooneeltje en met z'n gedachten was hij al in 't heerlijke plaatsje, aan 't strand. Maar eensklaps was z'n besluit gemaakt.
‘Neen, Willem,’ zei hij met een zucht van oprechte overtuiging; ‘dat is 't niet waard. We zouden er nog twee of drie vrije middagen mee kunnen verliezen.’ Hij had nog andere redenen, die met z'n bezoek aan Pater v. Kernebeek in verband stonden; maar daarover zweeg hij. Tom sprak zóó beslist, dat Willem wel inzag, dat 't hier een onwrikbaar besluit gold. In somber stilzwijgen stapten ze dapper op de noodlottige hoofddeur af. Slechts één keer verbrak Willem 't stilzwijgen, nl. toen hij vroeg, wat er met Fennema gebeurd was.
‘Hij zat op den grond te lachen,’ zei Tom bitter. ‘Die leelijke spion! Ik zal hem nog wel eens laten lachen, zoo gauw ik hem te pakken krijg.’
|
|