| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk.
Tom loopt een paar oorvijgen op, en Alex slikt een verfrisschenden drank.
Tom liep den heelen tijd hard. Volgens de regels der gezondheid ademde hij door den neus en hoefde daarom geen enkelen keer te vertragen om op adem te komen; toch leek de weg eindeloos. Toen hij eindelijk aan de Begoniastraat kwam, (zoo heette de straat, waar hij woonde) lag deze heelemaal stil en verlaten en in vele huizen brandde geen licht meer. De villa ‘Blanca’ stond aan 't eind van de straat en toen hij bijna thuis was, bemerkte hij, dat de deur open stond. Toen hij dichterbij kwam, zag hij tot zijn schrik, dat z'n moeder met een witte sjaal om aan 't hek met een agent stond te praten. Door 't geluid van z'n draven opmerkzaam gemaakt keken beiden naar den jongen, die kwam aanstormen en die ondanks zijn hygiënisch ademhalen, erg hijgde, toen hij vlak vóór hen stopte.
Mevr. Clementina pakte hem dadelijk bij den kraag vast en schudde hem zoo geweldig, dat hij zijn adem er bijna bij verloor.
Zij was - zooals ik al gezegd heb - een dame van groote gestalte, terwijl Tom tamelijk klein was voor z'n ouderdom. De agent keek zwijgend toe. Mevr. Clementina ging maar door met schudden. De thuiskomst van Tom had haar van heel wat zorg en angst bevrijd; maar ze had behoefte om haar zoo lang ingehouden gevoelens te luchten. Op de allereerste plaats verlangde ze te weten, waar hij geweest was, kreeg echter geen antwoord en wel om redenen, die de lezer gemakkelijk zal begrijpen.
‘Is hij 't, mevrouw?’ vroeg de agent ten laatste - een onnoodige vraag, want men kan moeilijk aannemen, dat
| |
| |
Mevr. Clementina den eersten den besten bezoeker zóó'n ontvangst bereiden zou. De stem van den agent riep de opgewonden dame weer tot de werkelijkheid terug. Ze liet haar ongelukkigen zoon los en wendde zich tot den politieman.
‘Ja, agent,’ zei ze. ‘Hij is 't. Dat is nu de gevoellooze jongen, voor wien ik u verzocht had den inspecteur van politie op te bellen. Breng hem maar naar de gevangenis, agent, sluit hem op met water en brood, den ongevoeligen deugniet. Ik zal 't niet beletten.’ En zij kruiste de armen en keek met een gezicht van ‘ik-trek-me-niets-meer-van-je-aan’ naar Tom.
De agent begreep, wat van hem verlangd werd, want 't was niet de eerste keer, dat hij geroepen werd om een van 't goede pad afgedwaalden bengel een heilzamen schrik in te boezemen. Met een ernstig gezicht verklaarde hij: ‘Zeker, mevrouw, als hij nóg een keer zoo laat thuis komt, wordt hij zonder pardon vast gezet.’ Daar hij zelf ook huisvader was, wist hij wel, dat deze bedreiging in dit geval niet 't beste was. Hij wist, wat helaas Mevr. Clementina niet wist, dat de ‘boeman’, die voor den zesjarige vreeselijk is, misschien voor den acht- en negenjarige nog een beetje van zijn vreeselijkheid behoudt, maar voor den twaalf- en dertienjarige niets meer is dan een stroopop, een voorwerp van verachting, een ding, waarmee je lacht. Op dezen leeftijd daarmee bedreigd te worden, is beleedigend voor onze mannelijkheid, zoowel als voor ons verstand. De agent wist dat en trachtte Mevr. Clementina die wetenschap bij te brengen. ‘Wat hij noodig heeft, mevrouw,’ zei hij, ‘is een flink pak slaag.’ Toen sloeg hij aan en keerde naar z'n post terug.
Tom had de poort van villa Blanca in wrevelige stemming bereikt. 't Schudden, en dat nog wel in tegenwoordigheid van een agent, had z'n bloed aan 't koken gebracht en z'n goede stemming voor 't grootste deel verdreven, en de laatste ongelukkige zet verergerde nog den toestand.
| |
| |
In oproerige, ja revolutionnaire gezindheid stapte hij voor z'n moeder uit over het tuinpad, vast besloten zich groot te houden en de heele wereld in 't algeméen, en z'n moeder en vrouw Bastings in 't bizònder, te laten zien, dat hij zich niet langer als een bakerkindje behandelen liet. Vrouw Bastings had op een gunstige plaats bij de voordeur 't heele tooneel af staan kijken.
Toen ze de woning binnengingen, pakte Mevr. Clementina hem bij den kraag, en duwde hem het atelier in. Hij rukte en draaide zich om los te komen. Bij die vergeefsche poging scheurde 't knoopsgat in tweeën, waardoor het havelooze van zijn uiterlijk voorkomen nog verergerd werd. 't Atelier straalde in een hel licht, zoodat Mevr. Clementina spoedig bemerkte hoe gehavend hij er uitzag. Ze kruiste de armen en nam hem nu van top tot teen op.
‘Ik geloof niet,’ zei ze langzaam, ‘dat ik - ooit in mijn leven - een jongen - in zoo'n kleeren gezien heb. Je bent precies een vogelverschrikker.’
Haar beschrijving was niet overdreven. Toms handen waren vol vuil en stof, en ook z'n gezicht was al even zwart. Z'n boord hing los en was eveneens vuil. Aan 't opengescheurde vest ontbraken alle knoopen, en de neuzen van z'n schoenen droegen duidelijke sporen van den overgeklauterden muur: alles bij elkaar, een zeer onverkwikkelijk schouwspel voor een fijnvoelende moeder. Je denkt misschien, dat Mevr. Clementina al aanstonds een berekening maakte van de onkosten, die voor 't verstellen van Toms kostuum noodig waren. Neen, daar dacht ze in 't geheel niet aan. Integendeel. 't Gezicht van haar haveloozen jongen bracht haar op 't idee een schets te maken van den kleinen misdadiger. Wie weet, wat een geld zoo'n schets kon opbrengen! Verschillende titels voor haar onderwerp kwamen haar in de gedachte: ‘Een Boefje’ - ‘Straf te wachten’ - ‘Na den slag’, en 't was zeker, dat 't stuk liefhebbers en koopers vinden zou. Zij weerstond echter de bekoring; eerstens, wijl ze diep gekrenkt was,
| |
| |
en tweedens, wijl ze er zeker van was, de schets later uit 't geheugen te kunnen teekenen. Daarom koos ze dan ook, in plaats van vredesonderhandelingen aan te knoopen, woorden van onverbiddelijke strengheid.
‘Nu, Thomas,’ begon ze op een toon van gezag, ‘zeg me oogenblikkelijk, wat je uitgevoerd hebt.’
‘Nèèn,’ antwoordde Tom en keek z'n moeder brutaal aan; hij was z'n opwinding niet meer meester.
Mevr. Clementina stond er versteld van; ze kende haar Tom niet meer terug.
‘Wat Thomas?’ riep ze uit. ‘Wat zeg je daar? Moet ik nu toch nog de politie laten halen?’ 't Was de ongelukkigste bedreiging, die ze had kunnen doen. Tom gaf geen antwoord, maar stak z'n beide handen in den zak en keek onverschillig de kamer rond.
Weer kwam de bekoring in haar op, een schets te maken. Ook de titel was al gevonden: ‘Kan me nie bommen!’ of: ‘Koppig’. Maar nog eens behaalde 't gevoel van moederlijke verantwoordelijkheid de overwinning.
‘Als je me nu niet oogenblikkelijk zegt, waar je geweest bent, Thomas,’ zei ze streng, ‘dan krijg je een klap om je ooren.’ Tom bleef echter koppig voor zich uitstaren. Mevr. Clementina ging naar haar schrijfbureau, trok een schuiflade open en haalde er een propje watten uit.
‘Nu, Thomas,’ zei ze waardig, ‘wil je een flinke jongen zijn en mij alles zeggen, of een slechte Mammamoetsjie en oorvijgen krijgen?’ Dreigend hield zij hem de watten voor de oogen.
Tom gaf geen antwoord. Hij kon maar niet snappen, waar die watten voor dienden.
‘Ik weet, dat 't gevaarlijk is,’ ging Mevr. Clementina voort, ‘maar ik zal 't toch doen. Daar! steek dat in je ooren, ondeugende jongen!’
Tom nam de watten aan en deed, wat hem gezegd was. Dat was, zooals je begrijpen zult, een voorzorgsmaatregel. Mevr. Clementina ging eenige malen de kamer op en neer
| |
| |
en beschreef met den arm een boog. Tom sloeg haar angstig gade. Die zorgvuldige voorbereidingen verontrustten hem.
‘Wil je 't me niet zeggen, Thomas?’ vroeg ze nogmaals, en ging dreigend voor hem staan.
Tom schudde 't hoofd. Een eervolle overgave - hoezeer hij die ook wenschte - was onder zulke omstandigheden onmogelijk. Op dit oogenblik werd er aan de deur geklopt en vrouw Bastings stak 't hoofd naar binnen.
‘Zal ik nu uw cacao brengen, mevrouw?’ vroeg ze zachtjes.
Deze onderbreking prikkelde Mevr. Clementina en verhoogde haar opwinding. Zonder zich den tijd te gunnen, de vraag te beantwoorden, gaf ze Tom een paar oorvijgen, dat hij omver tuimelde.
‘Daar,’ zei ze, ‘nu is 't gebeurd.’
't Was een groote flater; maar helaas, ze máákte dien flater, en, wat nog erger was, ze wist zelf niet, dat ze dien gemaakt had. Vrouw Bastings gaf ook haar goedkeuring te kennen en herhaalde haar vraag over de cacao.
‘Ja, breng de cacao hier, vrouw Bastings,’ zei ze tragisch, ‘en geef den deugniet z'n avondeten in de huiskamer.’
‘Ga heen,’ ging ze voort, zich tot den misdadiger wendend, ‘ga en eet 't maal, dat de gulle hand van een al te toegevende moeder voor je klaargemaakt heeft, en reken er maar niet op, dat je moeder van avond bij je komt om je warm toe te dekken.’
Tom ging heen, zonder een woord te zeggen. Hij vond 't vooral verschrikkelijk, dat hij voor de oogen van de huishoudster zoo schandelijk bestraft was.
Mevr. Clementina begon haar schets uit 't hoofd te teekenen en ze slaagde daarin allerbest. Later maakte ze dezelfde schets in olieverf, en bracht ze op de najaarstentoonstelling, waar Mijnheer Martens (de apotheker) ze tegen een hoogen prijs kocht. ‘Kan me nie bommen’ was als titel gekozen.
't Is niet waarschijnlijk, lezer, dat je ooit oorvijgen gekregen hebt, want ze zijn de laatste jaren zoowat uit de
| |
| |
mode geraakt. Maar uit ervaring en met een nog levendige herinnering aan een achtenswaardige dame, die er mij nu en dan wel eens gaf, kan ik zeggen, dat je in 't eerst een gevoel hebt, of de wereld plotseling in de lucht vliegt. Als
‘Ga heen,’ ging ze voort, zich tot den misdadiger wendend, ‘ga en eet 't maal dat de gulle hand van een al te toegevende moeder voor je klaargemaakt heeft.’
deze indruk vervaagd is en de geoorvijgde ziet, dat de wereld nog op d'r oude plaats staat, beginnen z'n ooren te branden en te tuiten, en al z'n booze hartstochten ontwaken en sporen hem aan, op iemand of iets, bij wijze van protest,
| |
| |
zijn woede te koelen. Hierdoor kan men verklaren, waarom Tom, die deze straf voor 't eerst onderging, bij 't uitgaan de deur dichtsmeet en 't avondeten, dat z'n al te toegevende moeder voor hem had klaargemaakt, met groeienden wrevel naar binnen werkte. De oproervlag, die hij eenige minuten geleden gaarne had willen neerhalen, wapperde nu uitdagender als ooit, al was 't hoofdzakelijk maar tot ergenis van vrouw Bastings, die van tijd tot tijd eens binnen kwam kijken, of hij nog niet klaar was met z'n eten. Ze was angstig bezorgd voor 't gas, dat ze steeds vóór ze naar bed ging, zorgvuldig afsloot. Haar tegenwoordigheid verergerde de bitterheid van z'n lijdenskelk, want hij was overtuigd, dat de bedenkelijk roode kleur van z'n ooren haar opmerkzaamheid gaande maakte. En toen ze zei, dat z'n arme mama den heelen avond veel angst om hem had uitgestaan, hield hij zich koud onverschillig, ofschoon z'n innerlijke gemoedsstemming eigenlijk anders was. Dien avond ging hij naar boven in een stemming, waarin hij nog nooit in z'n leven geweest was. Wilde gedachten doorkruisten z'n hoofd; hij zou wel hebben willen wegloopen, of minstens voor de rest van z'n leven tegenover z'n moeder een koele, gereserveerde houding aannemen.
In z'n slaapkamertje hing een mooie Lieve-Vrouwe-voorstelling, die Mevr. Clementina daar opgehangen had. Ofschoon ze niet katholiek was (Toms vader was een bekeerling), had ze een groote vereering voor Toms godsdienst en ze spoorde hem dikwijls aan zijn godsdienstplichten trouw te vervullen. Gewoonlijk deed hij z'n avondgebed voor deze plaat; dien avond keek hij er nog niet eens naar. Ook z'n avondgebed liet hij achterwege. In plaats van z'n broek netjes opgevouwen onder de matras te leggen om de plooien er uit te persen, wierp hij ze met z'n andere kleeren op een hoop op den grond, legde zich te bed en begon te lezen in ‘De bloedvlek op den rotsblok’, een niet stichtelijke geschiedenis, die Alex hem geleend had. Dit deed hij, ondanks een plechtige belofte aan z'n moeder. Uit
| |
| |
vrees voor brandgevaar had hij haar moeten beloven, nooit in bed te lezen.
Maar de kaars gaf slechts onvoldoende licht, en met z'n oogen was ook iets niet in orde; telkens kwam er een nevel voor. Ook was ‘De bloedvlek’, ofschoon in 't hoofdstuk een moord voorkwam, lang zoo interessant niet, als Alex gezegd had ('t was geen gruwzame, maar een heel gewone moord). Tom werd spoedig het lezen moe en hij was al van plan 't licht uit te blazen, toen de deur openging en zijn moeder op den drempel verscheen. De schets was zóó goed gelukt, dat ze overgelukkig naar boven was gekomen, om vrede te sluiten; ze hield zelfs een ingelegde pruim in haar linkerhand verborgen.
Toen haar blik op 't boek viel, dat haar verstooteling vóór zich had liggen, bleef ze plotseling staan, en stiet een kreet uit van schrik.
‘O, Thomas, Thomas! En je hebt beloofd nooit in bed te zullen lezen! Je weet toch, dat je 't beloofd hebt.’
Tom ging rechtop zitten, liet 't hoofd zakken en voelde zich diep ongelukkig. Z'n moeder ging naar hem toe en greep 't boek. Reeds de titelplaat verhoogde haar opwinding. Ze stelde de akelige misdaad voor, die den rotsblok met bloed bevlekte. De plaat spotte bovendien met allen kunstsmaak.
‘Hoe afschuwelijk!’ riep ze. ‘En zoo'n bocht lees jij? Waar haal je 't vandaan, deugniet? Zeg op, en dadelijk!’
‘Een jongen heeft 't mij geleend,’ bekende Tom met zachte stem.
‘O, zoo hebben ze je 't geleend! - Morgen vroeg breng je 't naar. Pater v. Beek met een brief, waarin ik hem zal laten weten, hoe jij je hier hebt aangesteld, en we zullen zien, wat hij daarvan zegt. Ik meende, dat ik je vertrouwen kon, maar nu zijn m'n oogen opengegaan. Ik zal je nooit meer kunnen vertrouwen. Ik hoop, dat je eerst je avondgebed bidt, voor je gaat slapen. Bid God, dat Hij je helpe om een beter kind te worden.’
| |
| |
Bij deze woorden nam zij de kaars weg en ging plechtig de kamer uit; de ongelukkige, berouwvolle, kleine zondaar bleef heel alleen in de kamer achter.
Zoo eindigde de noodlottige avond voor Tom; maar we moeten ook Willem en Alex naar bed brengen en we zullen, voor ons gemak, met Alex beginnen, omdat zijn lot 't minst tragisch was.
Evenals Willem had hij op een draf geloopen tot de Rozenstraat, vertraagde echter, wat Willem niet gedaan had, op den hoek van de straat z'n loop en trok de schoenen uit, daar hij - hierin van Willem afwijkend - onder 't loopen nagedacht en als gewoonlijk een middel gevonden had, dat hem voor ontdekking moest vrijwaren. Z'n tante (een door en door zachte dame; maar ook een ongetrouwde tante kan haar houding veranderen en 't zakgeld inhouden of een brief schrijven) had gezegd, dat ze eerst heel laat thuis zou komen. Misschien was z'n zuster ook wel uitgegaan. In dit geval was de deur eenvoudig op de klink, en als hij kon binnensluipen, zonder door de meid gehoord te worden, dan zou niemand weten, hoe laat hij thuisgekomen was. Alles hing er van af, dat z'n binnenkomen niet bemerkt werd; want de keukenmeid snakte zeker naar wraak om die episode met den agent. De keuken was in het sousterrain, en in welke richting hij de woning ook naderde, ze zou hem zeker hooren. Daarom meende de slimmerd wijs te doen met z'n schoenen uit te trekken. Daar was geen mensch in den omtrek, en hij kon 't dus vrij doen.
Alles ging naar wensch. Behalve aan 't keukenvenster was nergens licht te bespeuren, een teeken, dat noch z'n tante noch z'n zuster terug waren. Voorzichtig sloop hij langs den muur, klom de hardsteenen stoep op naar de deur, die op de klink was. Hij speelde 't klaar de deur te openen en te sluiten, zonder de opmerkzaamheid van de keukenmeid gaande te maken, een echt kunststuk, want - wat hij natuurlijk niet wist - de keukendeur was met opzet
| |
| |
open gelaten om den tijd van z'n thuiskomst te kunnen vaststellen. In de huiskamer stond z'n avondeten klaar; hij ging niet aan tafel zitten, maar nam een boterham mee en zorgde er voor, hier en daar wat broodkruimels neer te strooien, om mogelijke verdenking af te wenden. Tien minuten later lag hij te bed.
Kort daarop hield een rijtuig stil en hij hoorde de stem van z'n tante en van z'n zus. Voorzichtig kroop hij uit z'n bed, om aan de trapleuning te luisteren. Tot z'n onuitsprekelijk genoegen vertelde de keukenprinses 't met allerlei akelige vermoedens opgesmukte bericht, dat hij nog niet thuis was. De meid praatte hard en duidelijk, zoodat hij ze goed kon verstaan; maar wat z'n tante hierop antwoordde, kon hij niet hooren. Blijkbaar schonk ze geen geloof aan de mededeeling en kwam er tegen op. Plotseling liet z'n zus zich toen hooren. ‘In alle geval, van avond heeft hij gegeten, Hanna!’
Haar stem klonk hard en uitdagend. Juffrouw Aagje sprong altijd voor Alex in de bres. Zoo ook nu. Ze hoorde niet tot die knibbelzuchtige soort van oudere zusters, wat in dit geval jammer was. Eenige oogenblikken bleef het stil. Vervolgens hoorde men de zware stappen van de meid op de keukentrap. ‘Zoo'n geslepen kwajongen,’ was nog de zachtste benaming, die Hanna zich veroorloofde. Onze geslepen kwajongen ging met een zucht van verlichting naar z'n bed terug en wachtte rustig af, hoe de zaak zich verder zou ontwikkelen.
Ze ontwikkelde zich snel en heelemaal naar wensch. Z'n tante kwam met een kaars de trap op, sloop op haar teenen in de kamer, terwijl ze haar hand bij wijze van scherm voor 't licht hield. Alex hield zich niet alsof hij sliep, maar zette z'n oogen wijd open en trachtte flauwtjes te glimlachen.
‘Hebt u een prettigen dag gehad, tante?’ vroeg hij zoo lief als hij maar kon.
‘Ja, lieveling,’ antwoordde z'n tante. ‘Maar waarom
| |
| |
slaap je niet?’ Ze kwam wat dichter bij en legde haar hand op z'n voorhoofd. ‘Och, wat ben je heet, Alex!’ riep ze verschrikt uit. ‘Ben je niet goed, mijn jongen?’
‘Ja.... toch wel, tante,’ zei Alex met eenige aarzeling.
met den thermometer als een sigaret tusschen z'n lippen!
Lange ervaring had hem geleerd, dat dit steeds de gewenschte uitwerking had. ‘Maar ik heb 't toch een beetje heet,’ voegde de leelijke, kleine huichelaar er bij. Z'n tante hield hem voor een zwak kind, en van deze omstandigheid trok hij, als dit te pas kwam, partij en wel op de afkeurenswaardigste wijze.
‘Maar Alex,’ riep z'n tante, die dadelijk in de val liep, ‘je hebt, hoop ik, toch geen kou gevat? Ik zal even de
| |
| |
temperatuur opnemen.’ Ze ging haastig de kamer uit en was zóó weer terug met een thermometer, dien ze Alex onder de tong stak. Daar lag hij nu in bed, met den thermometer als een sigaret tusschen z'n lippen. Hij had zich moeten schamen, maar daar dacht hij helaas niet aan. De riemen van het grootste koffer van kapitein Mooren zouden, volgens mij, hier beter op d'r plaats geweest zijn als een thermometer.
Tot Alex' teleurstelling was de temperatuur normaal; hij had al stilletjes gehoopt 's anderendaags uit school te mogen blijven. Mevr. van der Aa voelde zich heel wat opgelucht. - ‘Ik zal je een verfrisschenden drank geven, Alex,’ zei ze. Ze ging heen om den drank klaar te maken. Enkele minuten later was ze weer terug bij Alex, die wat dronk en spoedig daarop vreedzaam insliep. Ze was, zooals de meeste ongetrouwde tantes, een beste, goedige ziel; maar je zult begrijpen, dat Mevr. Mooren de methode afkeurde, volgens welke Mejuffr. van der Aa haar veelbelovenden neef opvoedde. -
Intusschen speelde zich in het huis daarnaast, nummer 5, een heel andere scène af. Willems afwezigheid werd eerst bij 't avondeten opgemerkt en Theo, die daarover aangesproken werd, kon geen opheldering geven.
‘Ik weet niet, wat den jongen tegenwoordig scheelt,’ zei Mevr. Mooren nadenkend. ‘Ik zal hem een goede straf moeten geven, die hem heugen zal. Zoo kan 't niet langer meer.’
Er was heel wat noodig om Mevr. Mooren uit d'r humeur te brengen; toen 't echter tijd werd voor 't avondgebed en Willem nog niet opdaagde, begon ze bezorgd te worden. Theo werd uitgestuurd om te zien, of hij nog niet kwam. 't Kleine grut der familie, d.w.z. Suzanna en de kinderen onder haar, waren intusschen naar bed gegaan, en toen Theo onverrichterzake terugkwam en vertelde, dat hij tot vast bij de school geweest was, zonder een spoor van Willem te ontdekken, heerschte er algemeene verslagenheid.
| |
| |
Men hield familieraad om te beslissen, wat er gedaan moest worden. De zitting was nog in vollen gang en ze waren bijna tot 't besluit gekomen, Theo nog eens de straat op te sturen om er den surveilleerenden agent over aan te spreken, toen de huisbel heel bescheiden overging.
‘Breng hem hier binnen, Theo!’ zei Mevr. Mooren streng, en Theo, bewust van zijn persoonlijke gewichtigheid, ging de kamer uit om den misdadiger te arresteeren.
‘Ben ingesloten geweest, kan er niets aan doen,’ hijgde Willem er met moeite uit, zoodra de deur open was.
Theo zei niets, maar deed zwijgend de deur weer dicht. Hij had zich voorgenomen, dit waardig stilzwijgen tot 't eind te bewaren; maar toen hij Willem in z'n gescheurd, met stof en slijk bevuild plunje zag, riep hij verschrikt uit: ‘Lieve hemel, Willem! Wat heb je toch uitgehaald?’
‘Ik kan 't niet helpen,’ hijgde Willem. ‘Ben ingesloten geweest. Kan ik een andere jas aantrekken?’
‘Ik moet je dadelijk binnen brengen, Willem,’ antwoordde Theo, terwijl hij z'n broer stevig bij den arm pakte. ‘Jongen, jongen, wat zul j'er langs krijgen, als ze de scheur ziet!’ Met deze troostende woorden bracht hij z'n gevangene door de gang in de kamer, waar de familieraad bijeen zat.
‘Hier is hij, moeder,’ diende Theo hem aan. ‘Hij zegt, dat hij ingesloten is geweest.’
‘Zoo, zoo, deugniet!’ begroette Mevr. Mooren den armen zondaar op strengen toon. ‘Dat is een mooie tijd om thuis te komen, vin' je niet?’ Toen zij z'n jas zag, ('t was een nieuwe jas, niet een afgedankte, waar Theo uitgegroeid was), brak de storm los. Wie ooit zoo'n storm over zich heeft voelen heengaan, kan zich daarvan een voorstelling maken; wie nooit zoo'n storm doorstaan heeft, kan ik dien niet met woorden beschrijven. Ook twijfel ik, of Willem 't graag zou hebben, dat we alle bizonderheden haarfijn wisten. 't Is voldoende op te merken, dat hij zich dien nacht in slaap schreide, onder de dekens natuurlijk, want
| |
| |
Theo mocht hem niet hooren. Hij schreide niet, omdat hij geen avondeten had gehad, want een goede, oudere zuster had een en ander bij elkaar gescharreld en stilletjes boven gebracht; ook niet om de geweldige straf, die hij gekregen had, maar enkel en alleen, omdat de gevreesde slag gevallen was: Hij mocht, bij 't binnenloopen van de ‘Sumatra’, z'n vader aan de haven niet gaan afhalen. Hij zag al in z'n verbeelding, hoe de kapitein vanaf de kommandobrug z'n familie aan den wal 't welkom toewuifde en naar Willem zocht, en Willem zou daar niet zijn. Z'n hart kromp ineen, als hij dacht aan dat laatste onderhoud in de kajuit van den kapitein. En daar we nu eindelijk een zwarten broeder gevonden hebben, wien 't met zijn berouw ernst was, zullen we 't verslag over dezen noodlottigen dag sluiten.
|
|