| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
Tom naar huis en weer naar school.
Tom vond Suzanne nog alleen zitten op den tuinmuur, maar Willem was nergens te zien. Hij hield den spaarpot triomfeerend in de hoogte, toen hij dichterbij was.
‘Ha, wat ben ik blij,’ riep Suzanna dankbaar uit. ‘Ik was al bang, dat je hem niet zou krijgen.’ Met bei d'r handen greep ze den schat vast, toen Tom hem haar toestak. ‘De spaarpot is een gedachtenis van een vriendin,’ voegde ze er verklarend bij.
‘Hij heeft er niets aan bedorven,’ zei Tom. ‘Ik zei je immers wel, dat hij enkel maar wat plagen wou.’
‘'t Is een leelijke jongen, die Alex,’ zei Suzanna streng. ‘M'n moeder zegt, dat hij niet genoeg slaag krijgt. Was je niet bang, gepakt te worden?’
‘Och neen,’ antwoordde Tom luchtig. ‘Ik moest hem toch voor jou gaan halen.’
‘Ik dank je beleefd,’ zei Suzanna, die er bizonder werk van maakte zich de beleefdheidsformules van haar oudste zuster eigen te maken. ‘'t Was allervriendelijkst van je.’
‘Ik zou 't graag voor je opnieuw doen, als 't noodig was,’ verzekerde Tom; ‘dat zou ik.’
‘Dank je duizendmaal,’ antwoordde Suzanna.
Toen bleef 't eenige oogenblikken stil.
‘Is Willem naar huis gegaan?’ vroeg Tom eindelijk.
Suzanna snikte.
‘Hij zei, dat hij veel haast had, en ik moest jou door het tuinpoortje uitlaten. Kom, dan gaan we maar dadelijk. Wil ik je 't geld geven?’ vroeg ze.
‘Geef 't aan Willem,’ zei Tom. ‘Maar ik zal zorgen, dat je alles weer terugkrijgt.’
| |
| |
‘Ik dank je nogmaals,’ zei Suzanna; ‘want ik heb 't heusch noodig.’
‘Wanneer?’ vroeg Tom.
‘Als de vacantie begint. - Willem zei, dat hij 't geld hebben moest, anders kreeg hij straf, en ik wil niet, dat ie die krijgt. Hij geeft er anders niet veel om; en jij?’
‘Geen zier!’ snoefde Tom.
‘Willem ook niet,’ ging ze voort, blijkbaar trotsch op haar broer.
‘Maar ik moet 't geld absoluut terug hebben,’ zei ze met een smeekenden blik op Tom. ‘Ik weet, dat Willem 't mij graag terug zou geven, maar hij krijgt maar twee dubbeltjes zakgeld per week. Hoeveel krijg jij?’
‘Drie dubbeltjes,’ zei Tom blozend. Hij zou toch zoo graag een hooger bedrag hebben genoemd. ‘Maar ik geef 't je wis en zeker terug, dat beloof ik je.’
s‘Ik ben je wezenlijk dankbaar,’ verzekerde Suzanna oprecht. Intusschen waren ze bij het poortje gekomen en het meisje begon dadelijk de kruk te hanteeren.
‘Kijk, zoo moet 't,’ zei ze. ‘Maar nu moet ik weg.’
‘Hou je goed!’ zei Tom lachend.
‘Hou je goed, Tom!’ zei Suzanna gerustgesteld en stak hem de hand toe. ‘Het is.... mij.... zeer aangenaam.... met u kennis.... gemaakt.... te hebben,’ voegde ze er met zorgvuldige korrektheid bij, alsof ze een heilige formule repeteerde.
‘Mij eveneens!’ gaf Tom ten antwoord, terwijl hij de toegestoken hand aannam en een oogenblik vasthield. ‘Ik zal je niet vergeten.’
Toen ging hij het poortje uit en liep gauw weg. Eerst op den hoek van de straat viel hem in, dat hij z'n pet had moeten afnemen. Nu was 't te laat; 't poortje was dicht en Suzanna niet meer te zien. Op weg naar huis dacht hij voortdurend aan Suzanna en vroeg zich af, waar 't vandaan kwam, dat sommige jongens zooveel geluk hadden en met goedige, vriendelijke zusjes gezegend waren. Maar
| |
| |
't eigenaardige er van is, dat de jongens, die dat geluk hebben, er dikwijls niet zoo over denken.
De gebeurtenissen, die in de twee laatste hoofdstukken verteld zijn, hadden zooveel tijd in beslag genomen, dat Tom hard naar huis moest loopen en toen vandaar weer direkt naar school voor de avondstudie. Gewoonlijk maakte hij z'n werk thuis en ging alleen dàn naar school terug als Mevr. Clementina een avondbezoek moest afleggen, of als 't werk erg moeilijk was. Hij was er dan ook zeker van, dat hij heel makkelijk 't noodige verlof zou krijgen. Toen hij echter in ‘Villa Blanca’ (zoo heette Mevr. Clementina's huis) aankwam, hoorde hij, dat z'n moeder uit was op bezoek en nog niet terug. Dit werd hem meegedeeld door vrouw Bastings, die officieel den naam ‘keukenmeid’ droeg, maar in werkelijkheid nog heel veel baantjes meer uitoefende. Ze moest namelijk de heele huishouding van Villa Blanca doen zonder eenige hulp. Wijl ze geen voorname rol speelt in ons verhaal, is 't niet noodig hier verder op haar karakter in te gaan. 't Is genoeg, te weten, dat ze wat droefgeestig van aard was. Ze leefde met Tom bijna voortdurend op voet van oorlog. Hoofdzakelijk waren Toms schoenen daarvan de schuld. Vrouw Bastings was namelijk van gevoelen, dat jongens van Toms leeftijd d'r schoenen zelf moesten poetsen en Tom was van 't tegenovergestelde gevoelen. Maar dat was toch maar een bagatel zul je zeggen. Zeker, maar die zijn dikwijls aanleiding tot de ernstigste verwikkelingen. Ik zou zelfs een heel boek kunnen schrijven over vrouw Bastings en Toms schoenen.
De afwezigheid van z'n moeder kwam hem erg ongelegen, want nu zou hij naar school moeten gaan zonder van haar afscheid te kunnen nemen, wat altijd een beetje gewaagd is. Hij verklaarde vrouw Bastings koudweg dat hij dien avond weer naar school terug zou gaan en verzocht haar dit tegen z'n moeder te zeggen. Had hij 't hier nu maar bij gelaten, maar hij was zoo dom er bij te voegen: ‘Ik geloof niet, dat ze me noodig heeft, zou 't wel?’
| |
| |
Vrouw Bastings hoorde tot die soort van menschen, die, zoodra ze raden, welk antwoord er gewenscht wordt, precies 't tegenovergestelde geven. Ze zei dan ook zonder
‘'t Kan me niks bommen, ik ga toch,’ mopperde Tom......
aarzelen: ‘En ik weet zeker, dat je moeder je wel noodig heeft.’
‘'t Kan me niks bommen, ik ga toch,’ mopperde Tom en stormde kwaad en wel de kamer uit naar de bovenverdieping om z'n bijdrage voor 't ‘schoolbordfonds’ te
| |
| |
halen. Tot z'n spijt kwam hij tot de ontdekking, dat hij maar twee gulden 85 cent had. Toen ging hij 't atelier binnen en zag daar op 't bankje 't gehate herderinnenkostuum gereed liggen; maar hij trachtte z'n geweten te sussen, en sloeg de huisdeur met zoo'n geweld dicht, dat vrouw Bastings, die in de keuken kousen zat te stoppen, zich van schrik in den vinger stak.
Tom werd onderweg al langer hoe ongeruster. Hij wist, dat z'n moeder haar schetsen op een bepaalden dag moest afleveren en wellicht wilde ze 't herderinnetje dienzelfden avond nog afmaken. Ook wist hij, dat ze hem graag bij zich had, om met hem te praten; ze zei altijd, dat ze beter kon werken, als er iemand in de kamer was. Van den anderen kant echter, als hij niet in de school was, zou Alex dit zeker als voorwendsel gebruiken om zich stilletjes uit de voeten te maken, en in dat geval, zelfs al bleef Willem, wat niet waarschijnlijk was, zouden de drie gulden van Suzanna zoo weinig beteekenen, dat 't de moeite niet waard was.
Terwijl deze verontrustende gedachten z'n hoofd kwelden, zag hij aan 't ander eind van de straat, die hij juist was ingeslagen, z'n moeder aankomen. 't Was niet moeilijk Mevr. Clementina te zien; want ze was heel groot, en droeg een blauw kleed met hier en daar zwarte garneering. Dit is natuurlijk geen vakkundige beschrijving van haar kostuum en als sommigen 't wat zonderling voorkomt, kan ik die wel zeggen, dat vakmenschen 't schoon vonden en bewonderden. Toen ze Tom in 't oog kreeg, (men zal zich herinneren, dat ze goede oogen had) zwaaide ze bij wijze van groet met haar parasol. Tom bleef staan. Een oogenblikje aarzelde hij.... toen schoot hij een zijstraat in en liep wat hij loopen kon. Ik ben blij te kunnen zeggen, dat hij, vóór hij op den hoek was, zich al schaamde over zijn handelwijze. Maar hij keerde niet terug.
Waarom deed hij dat niet, zul je vragen, en je vraagt dat met recht; want zijn gedrag was liefdeloos, ongehoor- | |
| |
zaam, ongepast, kortom in ieder opzicht afkeurenswaardig, en Tom was toch over 't algemeen genomen geen kwaje jongen, eerder 't tegendeel. Och, zonder nadenken had hij de eerste de beste ingeving gevolgd, omdat hij voelde, dat elk ontkomen onmogelijk was, zoodra de majestueuze gestalte in blauw en zwart hem in de gaten kreeg, en hij was overtuigd, dat hij in dit geval, nu hij met z'n geld in school moest zijn, ontkomen mòest. Maar, ofschoon hij dus niet omkeerde, voelde hij zich, den heelen weg langs, diep ongelukkig. Hij nam 't besluit om nog vóór de studie Willem en Alex in vertrouwen te nemen, hun 't geld te geven en ze te vragen de zaak verder af te werken zonder hem. Dan zou hij dadelijk naar huis gaan en z'n moeder vergiffenis vragen. In den grond van z'n hart wist hij, dat hij z'n moeder veel verdiet had aangedaan. Hij hield veel van haar en voelde levendig berouw.
Hij trof 't wel gelukkig, want z'n twee medeschuldigen ontmoette hij nog vóór de poort van de school. Ze waren in druk gesprek, en Willem vooral scheen erg opgewonden, want z'n gezicht was vuurrood. Eer Tom z'n besluit kon meedeelen, ja, eer hij nog een woord had kunnen zeggen, wendde Willem zich tot hem en begon aanstonds te klagen:
‘Alex wil z'n drie gulden niet geven, als we niet alle drie samen 't geld op den lessenaar leggen. Dat doet hij, om mij te sarren, want hij weet, dat ik er op krijg, als ik later thuiskom dan Theo, daarom doet hij 't.’
‘Niet waar,’ zei Alex kalm. ‘'t Plan is niet van mij, en ik vind 't ontzaglijk stom. Ik doe alleen maar mee, omdat jij en Tom 't hebben wilt, en ik zie niet in, waarom ik nu juist alleen mijn vingers branden moet.’
‘Niemand verlangt, dat jij 't alleen doet,’ riep Willem. ‘Tom gaat ook mee, niet waar Tom?’
‘En Willem ook,’ zei Alex op een toon, die geen tegenspraak duldde. ‘Of alles is uit tusschen ons.’
Ze keken allebei Tom aan, als verwachtten ze van hem de oplossing.
| |
| |
‘Dan doen we 't in godsnaam alle drie maar samen,’ zei Tom droevig. Z'n kans, onmiddellijk weer naar huis te kunnen gaan, was verkeken. ‘Och, in één seconde is 't afgeloopen,’ troostte hij Willem, ‘en dan kun je naar huis loopen.’
‘Ja zeker,’ antwoordde Willem schamper. ‘Dat is heel gauw gezegd; maar gewoonlijk loopen die dingen niet van een leien dakje; je weet nooit, wat er tusschenkomt.’
En inderdaad, dat weet je nooit. Als de zwarte broeders 't geweten hadden, dan zouden ze zich wel tweemaal bedacht hebben, eer ze hun goed bedoeld plan om restitutie te doen, uitvoerden. Want, 't spijt me, 't te moeten zeggen, onvermijdelijk komt 't ongeluk nu over hen; onweerswolken pakken zich boven hun hoofden samen, 't wordt akelig donker, in één woord: het treurspel begint.
Als in een echt treurspel 't hoogste punt bereikt is, b.v. als de argelooze koopman of wie 't ook zijn mag, door een gewetenloozen schurk vermoord wordt, dan wordt 't voetlicht getemperd en 't orkest speelt een slepende, treurige melodie. De verteller kan niet over deze hulpmiddelen beschikken. Dit is echter een feit: Toen de drie knapen den drempel der school overschreden, klonk uit een zijstraat het klagende lied van een straatzanger:
Duidelijk konden ze de woorden onderscheiden. Was 't deze melodie of waren 't hun eigen bekommernissen, die hun zoo'n akelig gevoel gaven. Zooveel is zeker, dat de zwarte broeders, toen ze 't voorportaal ingingen, een benauwende beklemming om 't hart gewaar werden.
|
|