| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
't Spaarpotje van Suzanna.
Tom en Alex gingen op den tuinmuur zitten wachten. 't Was een heel laag muurtje, een beetje meer dan een meter hoog, en je had van daar een goed uitzicht op den achterkant van het huis van Willem. Alex kortte den tijd ('t wachten duurde veel langer dan tien minuten) met aan Tom uit te leggen, in welke kamers elk lid van 't gezin Mooren was gehuisvest. Blijkbaar was hij goed op de hoogte. Hij ging de ramen één voor één af, boven te beginnen, waar Theo en Willem sliepen, en zoo vervolgens naar beneden tot aan de keuken toe, die geheel achteraan lag.
‘Ik ben nieuwsgierig, van wie hij 't geld leent,’ zei hij, toen hij met z'n uitleg klaar was. ‘Ik wed, om zooveel je wilt, dat 't Suzanna is.’
‘Wie is Suzanna?’ vroeg Tom, die Alex met belangstelling had gevolgd.
‘Ze volgt in jaren op Willem. Niet mooi, maar toch een aardig klein ding. Zij en Willem zijn erg aan elkaar gehecht.’
‘Och zoo,’ zei Tom met een zucht. In z'n sentimenteele oogenblikken wenschte hij ook een zus te hebben en hij trachtte zich een voorstelling van Suzanna te maken. Nu was hij wel wat jaloersch op Willem.
‘In 't geheel zijn ze met negenen,’ ging Alex voort. ‘De oudste is 't vorig jaar naar 't klooster gegaan, een net, pienter meisje, misschien de beste van allen. Sjaak maakt z'n leertijd door bij z'n vader op 't schip, Sumatra heet 't; hij is de oudste op één na; twee van de meisjes gaan nog naar de zusterschool, de een is ouder dan Theo, de andere jonger. Ze zijn heel aardig, maar ik moet ze niet; ze zijn goed bevriend met mijn zus, en een beetje verwaand. Dan
| |
| |
volgen Willem en Suzanna en nog een paar kleintjes. - Heb ik 't niet gezegd?’ riep hij plotseling uit, toen de achterdeur bij Mooren openging en Willem verscheen met een klein meisje aan de hand. Zij droeg een bruinen boezelaar en hield in de vrije hand een voorwerp stevig vast, dat van dichterbij een spaarpot bleek te zijn. Op 't deksel stond: ‘Gedachtenis aan Domburg’ onder een veelkleurige schets van die bekoorlijke badplaats.
‘Ze verlangt, dat jullie belooft 't terug te betalen,’ zei Willem schuchter; want hij schaamde zich te moeten bekennen, dat z'n zus hem niet best vertrouwde. ‘Dan geeft ze 't ons, niet waar, Suze?’ Alex en Tom zaten nog op den muur en keken 't tweetal scherp aan.
‘Wel Suze, wat ben je toch een gans,’ plaagde Alex; ‘je gelooft toch niet, dat je je geld nog ooit te zien krijgt.’
Suze keek hem verschrikt aan. Geen van allen vermoedden ze hoe groot 't offer was, dat ze voor haar geliefden broer bracht.
‘Willem zei, dat jullie allen zoudt beloven 't terug te betalen,’ jammerde ze. ‘Ik heb zoo lang moeten sparen om 't bijeen te krijgen.’
‘Willem snijdt maar wat op!’ antwoordde Alex ruw; ‘'t is al erg genoeg dat we zelf drie gulden moeten betalen; daar hoeft warempel niets meer bij te komen. Ik doe 't niet, dat zeg ik vast vooruit.’
‘En ik wel,’ verklaarde Tom plotseling. Hij werd er een beetje rood van; want hij was altijd wat schuchter in den omgang met meisjes. ‘Ik beloof 't je eerlijk.’
Suze keek hem dankbaar aan en gaf Willem dadelijk den spaarpot.
‘En 't sleuteltje?’ vroeg hij. Ze begon dadelijk in d'r zak te zoeken.
‘Geef mij hem,’ zei Alex. Lomp genoeg voldeed Willem aan het verzoek. Alex bekeek 't ding met verachting en zei toen: ‘Voor zoo'n spaarpot heb je geen sleutel noodig, je rukt er een beetje aan en 't is open.’
| |
| |
‘Och nee, doe dat toch niet!’ riep Suzanna wanhopig. ‘'t Is m'n eenige spaarpot en daar is zoo'n mooi slot op!’
‘Laat los, Alex!’ brulde Tom zoo woedend, dat z'er allen van schrokken. ‘Laat los, zeg ik je!’
In plaats van los te laten rukte Alex aan 't deksel. Een oogenblik later was hij uit 't gezicht verdwenen. Tom had
‘Willem snijdt maar wat op!’ antwoordde Alex ruw;
Alex een por in de ribben gegeven, zoodat deze achterover van den muur tuimelde. Tom gleed echter terzelfder tijd aan den anderen kant van den muur naar beneden, zoodat hij op het terrein van de familie Mooren terecht kwam; maar hij sprong vlug overeind en nam dadelijk een verdedigende houding aan.
Eenige seconden later kwam Alex aan den anderen kant van den muur weer te voorschijn, heelemaal rood en klaarblijkelijk niets goeds in 't schild voerend. ‘Waarom lach
| |
| |
je?’ wendde hij zich verontwaardigd tot Willem en niet tot Tom.
‘Je keek toch zoo komiek!’ antwoordde Willem lachend.
‘Kom er maar eens over, Willem!’ schreeuwde Alex, ‘dan zal ik je wel eens wat geven daar je niet mee zult lachen.’
‘Kom jij maar hier!’ kaatste Willem terug. ‘Tom heeft wat voor je, niet waar, Tom?’
‘Zeg, zorg toch, dat hij mijn spaarpot teruggeeft!’ riep Suzanna, zich tot Tom wendend, wiens heldendaad (zooals ook Toms bedoeling geweest was) grooten indruk op haar gemaakt had. ‘'t Is mijn eenige spaarpot en hij zal hem zeker openbreken.’
‘Geef hier!’ riep Tom. ‘En gauw!’ ‘Kom hem maar halen!’ riep Alex terug, die aanstalten maakte om naar huis te loopen.
Tom klauterde over den muur en liep Alex achterna; maar Alex was hem te vlug af, en verdween door de achterdeur. Eenige minuten later stond hij voor een raam van de bovenverdieping en deed, alsof hij den spaarpot met een pook wou openbreken. Op dit gezicht verborg Suzanna haar gezicht in haar boezelaar en begon zenuwachtig te schreien.
De verbouwereerde Tom kwam tamelijk beteuterd naar den muur terug en zag, hoe Willem z'n best deed, maar vergeefs, om de bedroefde eigenares van den spaarpot te troosten. Van achter den bruinen boezelaar kwamen de woorden, door hartverscheurende snikken onderbroken: ‘spaarpot - pook - leelijke jongen.’ Tom voelde zich diep ongelukkig.
‘Schrei niet!’ zei hij eindelijk. ‘Och, schrei nu niet! Ik breng hem héél terug, absoluut! Alex speelt maar comedie.’
Een nog heviger snikken was 't eenige antwoord.
‘Ik sla hem den kop in,’ boosde Tom door, ‘en ik geef je een nieuwen spaarpot, als hij hem werkelijk kapot maakt.’
Maar 't snikken bleef onverminderd aanhouden.
| |
| |
‘En ik zal m'n moeder vragen er een mooi plaatje op te schilderen.’ Tom dacht van alles uit om haar op te beuren. ‘O, ze schildert allerprachtigst, niet waar, Willem?’
‘Ja, prachtig,’ bevestigde Willem. ‘'t Zal dan op z'n minst 'n duizend gulden waard zijn,’ voegde hij er bij.
Maar ach! een ‘Gedachtenis aan Domburg’ in de hand is meer waard dan een meesterstuk van Mevr. Clementina in de lucht, en de tranen bleven maar stroomen.
‘Zou ik ze niet eens onder d'r armen kittelen?’ sloeg Willem voor, voor wie 't zien van schreiende meisjes niets ongewoons was. ‘Ze houden dan gewoonlijk op.’
Tom toonde zich over dit voorstel zóó verontwaardigd, dat Willem 't maar niet uitvoerde. Zoo stonden ze dan beiden zonder meer toe te zien.
‘Een p .... present van een vr .... vriendin,’ kwam 't stotterend van achter den boezelaar uit.
‘Is er nog iemand behalve Alex in huis?’ vroeg Tom, die plotseling een gelukkigen inval gekregen had.
‘Twee dienstmeisjes,’ antwoordde Willem. ‘De keukenmeid is een heks,’ voegde hij er met nadruk bij.
‘Ga je mee als ik ga?’ vroeg Tom weer.
‘Waar naar toe?’
‘'t Huis in om den spaarpot te halen,’ zei Tom. ‘We kunnen immers zeggen, dat z'n zuster ons op de thee heeft verzocht.’
Bij dit voorstel, dar meer gevaren zou meebrengen, dan Tom denken kon. weifelde Willem, maar na even nagedacht te hebben stemde hij toe.
‘Wij moeten goed oppassen voor z'n tante,’ waarschuwde hij. ‘En luister eens hier, Suze, wees een brave meid, en schrei niet meer. We zullen Alex eens onaer handen nemen en brengen je den spaarpot terug,’ voegde hij er bij, terwijl hij z'n zusje naar zich toehaalde en den bruinen boezelaar wegtrok. Terwijl hij haar aansprak, werd 't snikken merkelijk minder; maar 't gezichtje, dat te voorschijn kwam, droeg duidelijk de sporen van verdriet en tranen.
| |
| |
‘Hij zal den spaarpot niet kapot maken,’ verzekerde Tom opnieuw. ‘Hij weet te goed, dat Willem en ik 't hem zouden inpeperen.’
Bij deze dappere woorden glimlachte Suze door haar tranen heen.
‘Blijf hier wachten!’ zei Willem. ‘We komen dadelijk weer terug en brengen den spaarpot mee.’
Hij zette haar behoedzaam op den muur, en van deze verheven zitplaats keek zij hen na, toen ze hun gevaarlijken tocht begonnen, terwijl ze nu en dan d'r oogen afveegde.
Ze kwamen spoedig bij de achterdeur en maakten ze open. Hier scheen alles rustig. Schuw en voorzichtig gingen ze binnen en voelden zoo iets als 'n dief die midden in den nacht ergens inbreekt. De keuken was in 't sousterrain en van 't dienstpersoneel was geen spoor te zien. In de gang bleven ze met d'r tweeën staan luisteren.
‘Dat is de paraplu van z'n tante,’ fluisterde Willem. ‘En dat zijn Aagje's overschoenen. Jongen, jongen, als ze nu eens terugkomt en ons snapt!’
‘Ik meen, dat je me eens gezegd hebt, dat ze zoo laf is, dat je er geen schrik van hoeft te hebben,’ fluisterde Tom terug. ‘Waarom doe je dan nu zoo bang?’
‘M'n moeder zegt haar nog al eens, dat ze veel te toegevend is voor Alex en hem strenger moest behandelen. Dat hoort ze niet graag en daar is ze zelfs kwaad om, en om moeder met gelijke munt te kunnen betalen, is ze voortdurend op ons aan 't vitten en brengt alles aan wat we doen. Zoo heeft ze Theo eens gesnapt, toen ie rookte. Sjonges, sjonges, dat is me toen een herrie geweest!’
Tom knikte. ‘Willen we naar boven gaan?’ fluisterde hij, daar hij er alleen maar op bedacht was om den spaarpot in handen te krijgen. ‘Voor welk raam stond hij juist naar ons te kijken?’
‘Voor 't raam van de badkamer,’ antwoordde Willem. ‘Z'n slaapkamer is op de bovenste verdieping. Zeg Tom, was 't niet beter, dat we maar omkeerden?’
| |
| |
Wie ooit geprobeerd heeft in een vreemd huis zoo maar binnen te gaan, zal Willems aarzelen wel begrijpen. 't Is of je een heiligdom ontwijdt en je hebt een gevoel, of overal staat aangeplakt: ‘Toegang streng verboden’, ofwel dat er eensklaps een deur zal opengaan, waaruit de eigenaar te voorschijn springt om je bij je kraag te pakken. Dit verklaart wel eenigszins, waarom nachtelijke inbraken niet zoo veelvuldig voorkomen.
De twee jongens hadden, eerlijk gezegd, den moed wat laten zinken. Schroomvallig bleven ze onder aan de trap staan luisteren. Op 't zelfde oogenblik hoorden ze iemand al zingend de keukentrap opkomen. Bij den eersten toon wierp Willem een wanhopigen blik naar de huisdeur, stormde vervolgens de trap op en de badkamer in. Tom volgde hem op den voet.
‘'t Is de keukenmeid,’ zei Willem, toen ze veilig binnen waren. ‘Ik heb eens met een glazenspuit op haar gemikt, en sinds dien tijd loert ze op me.’ Hij had de deur gegrendeld en hield 't oor aan 't sleutelgat. ‘O, jeminé, ze komt!’ fluisterde hij. En hij bedroog zich niet.
Ze kwam bij de deur en drukte de klink omlaag, eerst met de eene hand, toen met de andere en ten laatste met allebei d'r handen. Ze schudde en duwde er zóó hard tegen aan, dat ze onheilspellend kraakte. Vervolgens riep ze zachtjes: ‘Ben u 't, juffrouw Aagje?’ - ‘Ben u het, Alex?’ Toen er geen antwoord kwam, begon ze weer te duwen, nog harder dan eerst. De twee indringers voelden hun moed in de schoenen zakken, en ze hielden hun adem in.
‘Wie is er in?’ riep ze eindelijk, ‘wie?’
Ik hoef niet te zeggen, dat ze tevergeefs riep.
‘Ik zeg 't tegen tante, Alex,’ dreigde ze, terwijl ze nog een laatste wanhopige poging deed.
Daarna was 't even stil.
‘Kunnen we niet uit 't raam springen?’ fluisterde Tom. Maar Willem schudde hopeloos 't hoofd. ‘Je zou hals en beenen breken.’
| |
| |
Opnieuw werd de klink bewerkt en de heele deur kraakte onder den sterken drang van buiten. Vervolgens scheen ze weg te gaan en de gevangenen kregen een beetje hoop. Maar ze was van korten duur; hun vervolgster was maar naar de trap gegaan en riep zoo hard ze kon:
‘A....lex! A....lex!’ en onmiddellijk daarop hoorden ze Alex vragen, wat er toch te doen was.
‘Daar is iemand in de badkamer, Alex!’ zei de keukenmeid bevend van schrik. ‘Toen ik de keukentrap opkwam, hoorde ik stappen boven me en de badkamer vond ik gesloten en gegrendeld. Waar zijn die jongens gebleven, die bij u op de thee waren, Alex?’
‘O, die zijn al lang naar huis gegaan,’ gaf Alex ten antwoord.
‘Willem Mooren was een van de twee,’ voegde hij er verraderlijk bij.
‘Akelige klikspaan!’ bromde Willem verontwaardigd.
‘O kijk! Was die er bij!’ triomfeerde de keukenprinses.
‘Dan wed ik, Alex, dat hij teruggekomen is om een of andere schurkenstreek uit te halen. Een brutaler rakker heb ik van m'n leven niet gezien.’
‘Ja, een beetje brutaal is hij wel, Hanna,’ zei Alex duidelijk verstaanbaar.
‘Onzeggelijk brutaal!’ riep ze uit, terwijl ze zich meer en meer opwond. ‘Ik breng hem recht naar z'n moeder! Dat zal ik! - Ik raad je aan, dat je er maar dadelijk uitkomt!’ voegde ze er bij, terwijl ze opnieuw aan de deurklink rammelde.
‘Wat dunkt je, als we eens een agent riepen, Hanna,’ sloeg Alex voor. De herinnering aan juffr. Roza Gibbons lag nog versch in z'n geheugen.
Bij die woorden werden de gevangenen koud van schrik.
‘Als hij er niet oogenblikkelijk uitkomt,’ antwoordde de meid, ‘haal ik er een. - Kom je d'r uit?’ Weer rammelde ze met de klink.
‘Zouden we niet openmaken?’ fluisterde Tom; maar Willem schudde van neen.
| |
| |
‘Ik ga een agent roepen,’ zei ze door 't sleutelgat. ‘En die zal je in 't kot stoppen en je broek warm maken - zooals je verdient,’ besloot ze. Maar van binnen kwam geen antwoord.
‘Heel goed!’ zei de keukenmeid plechtig. ‘Ik blijf er bij. 't Is je eigen schuld, als je den nacht in de gevangeniscel
Ik raad je aan, dat je er maar dadelijk uitkomt!’ voegde ze er bij, terwijl ze opnieuw aan de deurklink rammelde.
moet doorbrengen. - Laat de deur op slot, Alex, en houd ze in 't oog, dan zal ik agent Robbers gaan roepen.’
‘Maar maak dan wat voort, Hanna,’ zei Alex. ‘Ze konden de deur wel eens forceeren en mij half doodslaan, als je weg bent.’
‘Binnen vijf minuten ben ik terug,’ stelde de keukenmeid gerust. ‘Ik geef me nog niet eens den tijd om m'n hoed op te zetten.’
Aan 't trillen van den vloer konden de gevangenen gewaar worden, dat ze haastig de trap afliep.
| |
| |
Toen hoorden ze de buitendeur dichtslaan. Ze was weg. Dadelijk schoof Willem den grendel opzij en drukte de klink omlaag; maar ze konden de deur niet openkrijgen, daar de sleutel er aan den buitenkant opstak.
‘Zeg, Alex, wees nou een fatsoenlijke jongen en laat er ons uit,’ vleide Willem, bijna buiten zich zelf van angst. ‘Wacht nou niet, tot de agent komt en ons meeneemt.’
‘Heb je spijt, dat je bij de thee zoo brutaal was, Willem?’ vroeg een zachte stem van buiten.
‘Ja, ja!’ riep Willem.
‘Vreeselijk spijt?’ vroeg Alex.
‘Ja, vreeselijk spijt,’ riep de gevangene.
‘En jij, Tom, heb je ook spijt, dat je me van den muur hebt gestooten?’
‘Ja, 't spijt me erg,’ antwoordde Tom.
‘Was het niet een afschuwelijk gemeene streek van je, Tom?’
‘Ja, afschuwelijk gemeen,’ gaf Tom toe.
't Was een alles behalve eervolle overgave; maar wie zou in gelijke omstandigheden anders gedaan hebben?
Nu deed Alex de deur open. Daar hij echter een overval vreesde, ging hij bij de trap staan. Maar zijn vijanden dachten in 't geheel niet aan weerwraak, maar holden, bleek als de muur en halfdood van schrik de badkamer uit, alleen maar bezorgd om zoo gauw mogelijk weg te komen. Zelfs Alex voelde medelijden met hen en z'n betere natuur behaalde de overwinning op den lust anderen te kwellen.
‘Ik laat ze d'r niet in, en ze mag jou ook niet bij je moeder aanbrengen, Willem,’ zei hij. ‘Ze heeft geen bewijs, dat jij 't bent, en ik zal je niet verraden.’
Willem keek hem dankbaar aan en verdween. Tom stond op 't punt hem te volgen, toen plotseling 't beeld van Suzanna voor z'n oogen stond, zooals ze met beschreid gezicht op den tuinmuur op hem zat te wachten.
‘Geef mij den spaarpot!’ zei hij opeens, rechtsomkeer makend.
| |
| |
‘Die is boven,’ antwoordde Alex, niet onvriendelijk. ‘Maar zie toch, dat je wegkomt, want de meid is zóó terug.’
‘Ik móét den spaarpot hebben,’ herhaalde Tom vastberaden, ofschoon hij met angstige blikken naar de deur keek. Alex liep naar boven om hem te halen. De nu volgende minuut leek Tom wel een eeuwigheid; en als er toen een eerekruis voor dapperheid was uitgeloofd, zou
de dienstverordening overtrad door een glas bier aan te nemen,
Tom 't op dat oogenblik verdiend hebben. Na verloop van die minuut kwam Alex terug met 't zoo vurig begeerde voorwerp. Toen zette Tom 't op een loopen en de munten in den spaarpot sloegen er vroolijk de maat bij.
Toen korten tijd daarna de keukenmeid met agent Robbers terugkeerde, zag ze tot haar verwondering, dat de vogel gevlogen was en ook Alex zich uit de voeten had gemaakt. We mogen 't den agent wel vergeven, dat hij in dit bizonder geval de dienstverordening overtrad door een glas bier aan te nemen, voor hij naar z'n post terug ging.
|
|