| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
Alexander in 't nauw.
De plichtgetrouwe Theo bracht z'n broer tot aan de deur van Pater v. Beek's kamer en Willem gaf hem den brief. Hij moest om half vier nog maar eens terugkomen. Dat was precies wat hij verwacht had. Hij hield zich een tijdje in de vestibule op, in de hoop, Tom en Alex nog vóór schooltijd te treffen, want de zwarte broeders waren, zooals de opmerkzame lezer gemakkelijk inziet, sinds hun noodlottige bijeenkomst in 't park, nog niet in de gelegenheid geweest een formeele zitting te houden.
Intusschen was de stand van zaken voortdurend slechter geworden, en een nieuw plan was absoluut noodzakelijk. Willem wachtte zoo lang hij kon, maar tevergeefs. Tom en Alex hadden heel wijselijk besloten tamelijk laat te komen om de woede van den vijand, die op hen loerde, te ontgaan.
De leeraar, die de middaglessen had, keek scherp toe, zoodat de broeders, ofschoon ze naast elkaar zaten, 't niet waagden een woord met elkaar te wisselen. Alex bracht den meesten tijd door met na te denken, hoe hij Potters na school ontloopen kon en kwam tot 't besluit, dat de eenige mogelijkheid bestond in een overhaaste vlucht; misschien kon hij wel weer op een electrische springen. Voor den tweeden keer een leeraar treffen, bij wien hij veilig was, durfde hij nauwelijks hopen, en Potters was blijkbaar zoozeer op wraak gespitst, dat hij zich niet door wachten zou laten afschrikken. Daar de vijand 't voornamelijk op hem gemunt had, besloot Alex, de twee anderen voor dezen keer aan d'r lot over te laten.
Toen eindelijk, zoowat op 't eind van 't laatste klasuur,
| |
| |
de leeraar met den rug naar hen toestond, nam Willem de kans waar om Alex toe te fluisteren: ‘Wat ben je van plan zeg?’ waarop hij fluisterend antwoordde: ‘Er van doorgaan!’ En toen de les uit was, liet Alex z'n boeken en alles in den steek en ging er van door. Zoodoende had hij een kleinen voorsprong en weer was 't lot hem gunstig, want Potters werd door den leeraar aangesproken en zoowat een minuut opgehouden. Alex spande alle krachten in om vooruit te komen; toch was hij nog niet aan den hoek van de Smidstraat gekomen, of de vijand, met Potters aan 't hoofd, zat hem al op de hielen en won ieder oogenblik op hem. Potters was grooter dan de anderen en had bijgevolg langer beenen. Fennema kon hem tamelijk wel bijhouden; dan volgden De Bont, Drijvers en Lelieveld. Zoodra Alex ze in 't oog kreeg, zette hij alle zeilen bij en sloeg met halsbrekende sprongen den hoek van de Smidstraat om, in de hoop, dat er een tram zou zijn, onverschillig welken kant die uitreed. Maar de tram, zooals je weet, komt gewoonlijk niet, als je ze 't hardst noodig hebt, terwijl er altijd trams voorbijrijden als je niet meehoeft. 't Was dan ook natuurlijk, dat er in de Smidstraat geen spoor van tram te zien was. Toch bleef er hoop, als hij maar zorgde vóór te blijven, want vroeger of later moest er toch een voorbijkomen. Daar dook plotseling uit de Kuiperstraat bijna vlak bij den vluchteling een der vervolgers op, Horvers. Hij was maar een beetje kleiner dan Potters, en met denzelfden wraaklust bezield. Alex had er niet aan gedacht, dat van de school uit een zijweg hier naar toe liep en dat ze hem hier dus den doortocht konden afsnijden. Op 't zien van z'n tegenstander stond hij eenige seconden stil. Hij zag in, dat hij Horvers onmogelijk kon passeeren en schoot plotseling dwars de straat over in den eersten winkel den besten.
Als hij tijd had gehad een keuze te doen, dan was die zeker niet op dezen winkel gevallen. Hij had van te voren niet naar de uitstalkast kunnen zien; en zoodra hij binnen
| |
| |
was, merkte hij, dat hij 't rijk van een modiste was binnengevallen. Links, rechts en vóór, overal zag hij dameshoeden, eenige op koperen standaards, andere onder glazen stolpen, overal hoeden, allemaal hoeden; geen enkel artikel, dat ie voor een paar centen koopen kon. 't Was al te laat om er van door te gaan, want buiten voor de vitrine, waarin ook al hoeden uitgestald waren, hadden de vijanden zich samengetrokken. Ze zouden Alex nu wel te pakken krijgen, meenden ze. Alex' positie was, zooals je begrijpt, niet benijdenswaardig. Hij had maar dertig cent op zak, en met een gedeelte daarvan moest hij de tram betalen, voor 't geval, dat hij die kon nemen. Gelukkig had hij 'n paar minuten tijd; want, toen hij in den winkel kwam, was er niemand in en pas een tijdje later verscheen een elegante jonge dame, die hem heel beleefd vroeg, waarmee ze hem van dienst kon zijn. In dien tusschentijd had hij een leuken inval gekregen.
Nog niet lang geleden had hij gelezen van een man, die in een ijzerwinkel was gegaan en voor de grap een pond thee besteld had. Hij had zich vervolgens doof gehouden, zoodat ze hem niet aan 't verstand konden brengen, dat ze geen thee verkochten. Waarom zou Alex dat ook niet probeeren? Hij kon zich ook doof houden, tot hij de electrische zag en dan met een wanhopigen sprong in den wagen zien te komen. Toen echter de jonge dame kwam, zag hij in, dat 't een van die plannen is, die heel mooi schijnen zoolang ze niet uitgevoerd hoeven te worden. Hij had er geen rekening mee gehouden, dat de man, die zich deze grap veroorloofde, een beroemde komiek was en dat die komiek zelfs zijn rol niet had kunnen spelen, als hij. zooals Alex, buiten adem geweest was. Toen dan ook de jonge dame hem vroeg: ‘Waarmee kan ik je van dienst zijn?’ haalde hij zwijgend z'n zakdoek uit den zak en veegde z'n gezicht af.
‘U schijnt zeer verhit te zijn,’ zei de jonge dame. ‘U hebt zeker hard geloopen?’
| |
| |
‘Ja, juffrouw. Ik ben buiten adem,’ antwoordde Alex en veegde aldoor zijn gezicht maar af.
‘Dat schijnt zoo,’ zei de jonge dame. ‘U moet wel veel haast gehad hebben.’
‘U schijnt zeer verhit te zijn,’ zei de jonge dame.
‘Ja,’ bekende Alex, terwijl hij steelsgewijze een blik wierp op de uitstalkast. Ze waren er nog.
Eenige oogenblikken bleef 't stil.
‘Wilt u niet plaats nemen?’ vroeg de jonge dame vriendelijk. Alex dankte en ging op een stoel zitten. Maar die was zoo hoog, dat hij met z'n beenen niet aan den
| |
| |
grond kwam, wat een onbehagelijk gevoel veroorzaakte. Hij kwam nu op 't idee, om voor een paar centen lint te koopen. Maar hij bedacht zich, daar hij niet wist, of zoo iets wel voor zoo weinig geld te krijgen was. Hij bleef dus rustig zitten en zei niets, wat in de gegeven omstandigheden nog 't verstandigste was.
Weer werd er een tijdje niets gezegd. De jonge dame ging naar een der grootste hoeden en streek er met bevallige handbewegingen overheen. Ze schoof het karton, waarop de prijs van een hoed te lezen stond, een beetje op zij, alsof ze daarop Alex' opmerkzaamheid wilde vestigen.
‘Ze hebben u waarschijnlijk hierheen gestuurd om iets te koopen?’ begon ze weer.
Alex gaf weer geen antwoord, maar keek met koortsachtig verlangen naar buiten, of de electrische nog niet kwam.
‘Elastiek misschien,’ ging ze voort, ‘of een hoedenspeld?’
‘Neen,’ antwoordde Alex, die bij zich zelven naging, hoeveel een hoedenspeld wel zou kosten. 't Klonk onschuldig genoeg; maar je kon nooit weten en hij wou niets riskeeren.
‘Nu, wat komt u dan doen?’ vroeg ze een tikje ongeduldig. ‘Je hebt toch zeker niet zonder reden zoo hard geloopen?’
‘Neen, juffrouw,’ antwoordde Alex naar waarheid.
‘Kunt u zich dan niet herinneren, wat 't is?’ vroeg ze weer. ‘Kom, denk eens na! Een beetje tulle of chiffon of een sluier, of zoo iets?’
Was 't instinkt, of was 't de klank van haar stem, die hem zei, dat hij met een romantische ziel te doen had? Ik durf 't niet uitmaken; zooveel echter is zeker, dat Alex van z'n zitplaats opstond, naar de jonge dame ging (ze heette Roza Gibbons, en omdat we haar later niet meer ontmoeten, mag ik wel verraden, dat ze werkelijk een
| |
| |
romantische ziel was), haar naar het raam wees en haar vertrouwelijk toefluisterde: ‘Die jongens zitten me achterna!’
Juffrouw Gibbons keek in de aangegeven richting en zag boven een eleganten dameshoed het woedend gezicht van Potters uitsteken. Vervolgens keek ze Alex aan, die, zooals reeds gezegd is, een fijn, bleek jongetje was, met goudblond krulhaar, in één woord een net kereltje. Het kontrast wekte haar medelijden op. ‘Wat, al die groote, sterke jongens!’ riep ze uit. ‘Wat een schande!’
Alex knikte. ‘Ja, ze zijn veel grooter dan ik,’ klaagde hij met roerende stem.
‘Foei, zoo'n ruwe bengels,’ zei juffrouw Gibbons verontwaardigd. ‘Zoo'n groote, leelijke lafaards! Ik zal ze wegjagen!’ Ze ging naar de telefoon en riep: ‘Tom, kom eens even, ik heb je een oogenblik noodig.’
‘Als ik de electrische nemen kon, was ik geholpen,’ zei Alex.
Juffrouw Gibbons gaf geen antwoord, maar ging bij 't raam staan en schudde heel boos met 't hoofd.
Welke uitwerking haar dreigend gebaar had, kan ik niet juist zeggen; ze was echter van dien aard, dat de toorn der dame haar hoogtepunt bereikte. ‘Onbeschaamde rekels!’ riep ze woedend uit. ‘Ik zal ze leeren!’
Op dat oogenblik kwam achter in den winkel een bediende in z'n hemdsmouwen te voorschijn.
‘Tom,’ zei juffrouw Gibbons, ‘roep eens gauw een politieagent aan!’
‘Wat zegt u, juffrouw Gibbons?’ vroeg Tom, die er niet snugger uitzag. Alex zette groote oogen op. Dat vond ie toch wat al te erg.
‘Roep een agent aan, Tom,’ herhaalde de jonge dame. ‘Gewoonlijk staat er een op den hoek; zeg hem, dat hij gauw hier komt.’
‘Ja, juffrouw,’ zei Tom, terwijl hij Alex wantrouwend aankeek. Hij had blijkbaar den indruk gekregen, dat
| |
| |
de jongen daar voor winkeldiefstal gepakt zou worden. Hij slofte de straat op en Alex was weer met de dame alleen.
‘Wat wil u doen?’ vroeg Alex ontsteld.
‘Wees maar gerust, beste jongen,’ antwoordde juffrouw Gibbons. ‘Laat dat maar aan mij over. Ik zal ze leeren, die onbeschaamde vlegels! Hoe heet u, lieveling?’ vroeg ze na een poosje.
‘Alexander van der Aa,’ antwoordde Alex wrevelig. 't Was natuurlijk niet naar z'n zin, dat ze met hem praatte, alsof hij nog een bakerkindje was; toch durfde hij nauwelijks z'n wrevel laten blijken.
‘Alexander!’ riep juffrouw Gibbons enthousiast uit. ‘Wat een schoone naam! Ze noemen u zeker Alex?’
‘Ja,’ antwoordde Alex kort; hij wou dat de agent maar gauw kwam.
‘Nu, Alex,’ zei juffrouw Gibbons vertrouwelijk, ‘ik heb een neef, die ook Alexander heet. Juist als u - Alexander. Is dat niet leuk?’
Alex vond het heelemaal niet leuk en gaf daarom geen antwoord.
‘'t Is geen kleine jongen meer, net als u,’ ging juffrouw Gibbons voort, de eene beleediging op de andere stapelend, ‘maar een groote sterke man. Wat wil u later worden, als u ook groot bent?’
‘'k Weet niet,’ bromde Alex. 't Werd hem op den duur onverdraaglijk, en hij begon een dwaas vluchtplan uit te broeien. 't Ergste wat Potters hem kon doen, was niet zoo verschrikkelijk als dit.
‘Waarschijnlijk 't zelfde als uw papa,’ ging juffrouw Gibbons voort, zonder in 't minst te vermoeden, dat elk harer woorden een dolksteek was in z'n diep gekrenkt hart. ‘Of 'n lustig matroos, of een dapper soldaat - dat zou me niets verwonderen!’
Op dit oogenblik verscheen de agent vergezeld van Tom. Hij stapte binnen en groette juffrouw Gibbons eerbiedig.
| |
| |
‘Agent,’ begon de jonge dame met waardigheid, ‘wees zoo goed en kom hier eens bij 't raam staan.’
De agent ging naar 't raam, en een der wachtende vijanden daarbuiten wierp hem over den wal van hoeden, die hen scheidden, een kushandje toe. De agent zette een boos gezicht.
‘Die jongens,’ ging juffrouw Gibbons voort, ‘staan daar al een half uur en gedragen zich afschuwelijk.’
‘Ik zal ze wegjagen,’ zei de agent droogjes.
‘'t Is schande,’ ging de dame met klimmende verontwaardiging voort, ‘dat fatsoenlijk gekleede jongens niet eens weten, hoe ze zich moeten gedragen. Ik wou wel, dat hun moeders eens konden zien, hoe ze zich aanstellen.’
‘Ik jaag ze weg,’ herhaalde de agent, ‘oogenblikkelijk.’
‘Van havelooze jongens kon men zoo iets verwachten! Wat ze moesten hebben? Een geducht pak slaag, en als ik hun leeraar was, zouden ze het zeker krijgen. Die onbeschaamde, kleine bengels!’
‘Ik jaag ze weg!’ herhaalde de agent voor den tweeden keer, ‘oogenblikkelijk!’
‘Ja, doe dat, agent,’ zei juffrouw Gibbons, ‘en laat ze maar eens goed hooren, dat ze fatsoenlijke menschen geen overlast moeten aandoen.’
De agent ging naar de deur; maar de troep had zich al uit eigen beweging uit de voeten gemaakt. Om zich met een agent te durven meten, moet je, zooals algemeen bekend is, een hoogen hoed op hebben. Als je dien niet hebt, doe je wijs je op verlangen terug te trekken.
‘Ik heb ze weggejaagd, juffrouw Gibbons,’ zei de agent, toen hij weer in den winkel was, ‘en ik zal ze in 't oog houden.’
‘Mijn besten dank, agent,’ zei de dame. ‘Zou u misschien zoo goed willen zijn, dit jongetje op de tram te zetten? Die ruwe knapen hebben hem ook lastig gevallen.’
‘Zeker wel, juffrouw,’ zei hij. ‘Goeden middag, juffrouw. Kom maar mee, kleine.’
| |
| |
Alex was blij, dat hij mee mocht en stond dadelijk op. In 't eerst was hij bang geweest, dat juffrouw Gibbons ze wou laten opsluiten, en dat zou een leelijke geschiedenis geworden zijn. Maar zooals 't nu ging, had ie 't niet beter kunnen wenschen.
‘Zeg eens, Alex,’ riep juffrouw Gibbons verwijtend, ‘je zult toch niet weg willen gaan, zonder mij goeden dag te zeggen?’
Alex werd een beetje rood. In z'n verlangen om weg te komen, had hij vergeten z'n beschermster te bedanken. Hij stak haar dan tamelijk onbeholpen de hand toe en zei: ‘Ik dank u beleefd, juffrouw.’ Plotseling kreeg hij een ijskoude rilling, toen hij zag, dat hem de laatste en grootste vernedering wachtte.
Er was geen ontkomen aan en 't verschrikkelijke gebeurde. Ik heb Tom nogal te kijk gezet, die toch feitelijk een degelijker jongen was dan Alex, en daarom zal ik Alex ook niet sparen. Ofschoon hij den agent tot dekking zocht te gebruiken, legde Roza Gibbons haar arm om z'n hals en drukte hem een teederen kus op 't voorhoofd. Rood als een pioenroos verliet Alex, begeleid door den wakkeren agent, den winkel. Alles bij elkaar genomen, zou hij veel liever door Potters afgeranseld zijn geworden. En als 't romantische juffrouwtje Gibbons Alex in haar droomen zag, (waarschijnlijk verscheen hij haar als een blonde knaap, om haar te zeggen, dat hij haar nooit meer zou vergeten) zou 't goed voor haar geweest zijn, als ze geweten had, hoe akelig Alex' droomen waren als ze hem in z'n slaap verscheen. Maar misschien is 't beter, dat we niet weten, welken rol wij in de droomen van anderen spelen.
|
|