| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
Een vergadering der Broederschap en hare gevolgen.
‘Da's kolossaal goed afgeloopen,’ zei Alex, toen ze buiten waren. ‘Wat een geluk, dat hij 't was!’
‘'t Was wezenlijk echt mooi van hem,’ riep Tom. ‘'t Is toch een goeie slokker die meneer Tromp.’
Willem stemde met die lofspraak niet in, maar stapte zwijgend voort met de handen in z'n zakken. Blijkbaar dacht hij na over 't hem aangedane onrecht.
‘Willem is woedend,’ zei Tom. ‘Je had z'n vinger niet zoo hard moeten platdrukken.’
‘En hij had me niet moeten beleedigen,’ gaf Alex ten antwoord. Er volgde een onbehagelijke stilte. De zwarte broeders waren 't oneens geworden en nog wel op een oogenblik, dat innige samenwerking zoo hard noodig was.
‘Hoor eens, Willem, wees weer goed,’ verzocht Tom, die bij de telkens terugkeerende kibbelpartijtjes den vrede trachtte te herstellen. ‘Alex heeft spijt en we kunnen de vergadering niet houden, als jij niet meedoet.’
‘Jongens, die je vinger plat drukken, als je op den grond ligt, zijn gemeene kerels,’ zei Willem, terwijl hij naar de wolken keek.
‘Zeg, doe nou niet flauw en wees weer goed,’ ging Tom voort zonder op Willems uitval te letten. ‘We moeten toch onder elkaar uitmaken, wat we doen zullen, en dat kunnen we niet zonder jou.’
‘Hij moet zeggen: Ik heb spijt, dat ik zoo afschuwelijk gemeen geweest ben, en hij moet mij z'n vinger ook laten platdrukken, zes tellen lang,’ gaf Willem ten antwoord, aldoor nog omhoog kijkend.
Toen deze harde vredesvoorwaarden gesteld werden,
| |
| |
zuchtte Tom en keek Alex smeekend aan. Het ambt van vredestichter is niet makkelijk en Willem was, zooals boven is aangestipt, een drommels halsstarrige jongen.
Alex wou echter net zoo graag, dat 't vrede werd, als wie ook; hij was Willem dankbaar voor de wijze, waarop hij zich tegenover Mr. Tromp gedragen had en hij stond er op, dat de vergadering doorging.
‘Nu dan, ik wil zeggen: Ik heb spijt, dat ik zoo afschuwelijk gemeen geweest ben, en ik zal mijn pink laten platdrukken. Drie tellen lang. Maar hij moet zeggen, dat ik geen bleekneus ben,’ bepaalde Alex.
‘Maar dat ben je toch,’ zei Willem, die nu plotseling weer toegankelijk werd. ‘Je tante heeft gezegd dat je de bleekzucht hebt. Ik heb 't zelf gehoord.’
‘Je moet dingen, die je van anderen hoort, niet op straat brengen,’ strafte Alex streng, ‘en als je met je kwaadspreken doorgaat, wil ik niets meer van je weten.’
‘Ik wil zeggen: Je tante heeft gezegd, dat je de bleekzucht hebt, maar misschien heb je ze toch wel niet,’ gaf Willem toe; want Alex' dreigement had hem wat bang gemaakt. ‘En Tom kan tellen; maar hij moet beloven niet te gauw te tellen en wel vier in plaats van drie.’
Alex dacht een poosje na. 't Vooruitzicht, z'n vinger door Willem te laten mishandelen, was alles behalve prettig; maar 't scheen de eenige oplossing voor den gewenschten vrede te zijn. Aarzelend gaf hij toe en met z'n drieën gingen ze een stil zijstraatje in, waar de verzoenings-ceremonie op behoorlijke wijze kon gebeuren. De twee broeders gingen tegenover elkaar staan.
‘Nu,’ kommandeerde Tom, die in 't midden stond, ‘jij eerst Willem.’
‘Z'n tante heeft gezegd, dat ie de bleekzucht heeft, maar misschien heeft ie ze toch wel niet,’ zei Willem, terwijl hij z'n mouw opstroopte voor 't tweede bedrijf van de ceremonie.
‘'t Spijt me, dat ik zoo afschuwelijk gemeen was,’ zei
| |
| |
Alex en strekte gewillig den arm uit, terwijl hij den pink al kromde.
‘Je hebt beloofd niet te gauw te tellen, denk daar aan, Tom,’ zei Willem met dreigenden blik.
‘All right’, antwoordde Tom. - ‘Begin - één, twee, drie, vier - klaar!’
Den korten tijd dat het tellen duurde, stond Alex te stampvoeten van pijn en liet een langgerekt ‘au’ hooren. Zoo gauw z'n vinger losgelaten werd, stak hij hem dadelijk in z'n mond. Je ziet, Willem kende den kunstgreep.
‘'t Doet maar enkele seconden pijn,’ troostte Tom. ‘We kunnen onze beraadslaging voortzetten.’
‘Laten we liever 't park ingaan,’ stelde Willem voor, die zijn goede luim had teruggekregen, ‘want we kunnen toch niet midden op straat onze beraadslaging houden.’ Ze gingen in het park op 'n bank zitten. Alex had nog altijd z'n vinger in z'n mond en scheen vooreerst niet van plan om hem er uit te halen.
‘Doe nu toch niet precies of 't pijn doet,’ zei Willem, ‘want dat is niet waar en jij hebt mij heel wat harder geknepen.’ Maar Tom, die bang was, dat de ruzie opnieuw zou beginnen, kwam er gauw tusschen en zei:
‘Wat moeten we doen, als morgen de klas weer binnen moet blijven?’ De vraag stond buiten allen samenhang met 't voorgaande; maar ze begrepen hem.
‘Waarschijnlijk probeert de Donderkop 't niet meer,’ zei Willem, ‘vooral daar 't vandaag niet gelukt is. En zelfs, als hij 't probeert, zullen ze toch weer niet buiten gaan.’
‘Ik ben maar bang voor Fennema, dat klein akelig ding,’ ging Tom voort. ‘Iedereen kon goed merken, dat Fennema Alex verdacht en hij zal waarschijnlijk alle jongens tegen hem ophitsen. Hou toch op met aan je vinger te zuigen, Alex, en laat ons nu beraadslagen, zooals 't hoort.’
Gedwee nam Alex z'n vinger uit z'n mond en stak zachtjes fluitend, wat pijn uitdrukken moest, de gekwetste hand onder z'n arm.
| |
| |
‘Ik denk, dat ie toch niets bizonders weet,’ bromde Willem; ‘en om nu een verontschuldiging te hebben, doet hij net of z'n vinger pijn doet.’
‘Heb je wezenlijk niet een of ander plan, Alex?’ vroeg Tom, die maar bang was, dat de vergadering op niets zou uitloopen.
‘Door nu toch niet precies of 't pijn doet.’
‘Natuurlijk,’ antwoordde Alex, ‘maar hoe kan ik dat nou zeggen, als m'n vinger zoo verschrikkelijk brandt?’ en hij stak z'n vinger weer in z'n mond.
‘Praatjes!’ riep Willem. ‘Ik heb heelemaal niet hard geduwd.’
Maar Alex nam daar geen notitie van.
‘'t Is een plan, dat zeker lukt,’ ging hij voort, terwijl ie z'n vinger in z'n zakdoek draaide. ‘We zullen dan geen van allen meer binnen hoeven te blijven en de heele bordengeschiedenis is uit.’
| |
| |
‘Maar kom dan voor den dag met je plan!’ zei Willem, die nieuwsgierig werd. ‘Als je 't niet zegt, dan denken we, dat 't pure opsnijerij is.’
‘Zou je nu niet willen, dat je m'n vinger niet zoo hard geknepen had, Willem?’ vroeg Alex heel lief.
‘Nou ja,’ zei Willem norsch.
‘En hoeveel sommen wil je van avond voor me maken,’ vroeg Alex, zoo zoetsappig mogelijk.
Willem voelde zijn drift opkomen bij die onverwachte vraag; maar hij was heelemaal in Alex' macht.
‘Drie,’ zei hij eindelijk na zwaren innerlijken strijd, want hij had veel zin om Alex mores te leeren en ik geloof niet dat 't jammer geweest was, als ie 't gedaan had.
‘De drie moeilijkste,’ ging Alex voort. ‘Tom is getuige.’
Willem werd al langer hoe nijdiger, maar opnieuw scheen Alex weer een stekende pijn in z'n vinger te voelen. Hij stak hem weer onder z'n arm. Willem verstond den wenk.
‘Nu goed,’ bromde hij. ‘Maar je doet akelig gemeen.’
‘En je leent me a.s. Zaterdagmiddag je knalbuks hé, Willem?’ fleemde Alex. ‘M'n vinger is al veel beter, en 't is een goed opgezet plan,’ voegde hij er bemoedigend bij.
Nu werd 't Willem toch al te erg. Hij stond op 't punt om Alex bij z'n kraag te pakken, maar de nieuwsgierigheid om 't plan te hooren en z'n hongerige maag, die hem waarschuwde, dat ie naar huis moest, waren oorzaak, dat ie zich inhield. Brommend gaf ie z'n toestemming.
En nu kwam Alex met z'n plan voor den dag. 't Was heel aardig, ja zelfs sluw bedacht, maar toch zouden ze ondervinden, dat plannen wel eens anders uitvallen, dan je verwacht.
In hoofdzaak kwam het hierop neer. Alex vond ook, dat Fennema, net als Tom gezegd had, de heele klas tegen hen zou ophitsen. Dat zou hem waarschijnlijk wel lukken, daar verschillende jongens, ook Potters, met d'r sommen door Fennema geholpen werden. 't Was dus beslist noodzakelijk, te verhinderen, dat de klas den volgenden dag
| |
| |
in 't vrije kwartier binnengehouden zou worden, en dat konden ze voorkomen door een fijn uitgedacht en toch eenvoudig middel. Ze hoefden alleen maar 't bord van de hoogste klas ook met kaarsvet te besmeren. Als 't bord van de hoogste klas besmeerd was, dan zou natuurlijk de verdenking op de hoogste klas vallen. En 't was onmogelijk de hoogste klas onder 't vrije kwartier binnen te houden; want hadden die arrest, dan was er niemand op de speelplaats om voor de orde te zorgen. Ze moesten ze derhalve vrijlaten zooals anders. Maar als zij naar buiten mochten, dan was 't tegen alle rechtvaardigheid in, de vierde klas binnen te houden. Bijgevolg mocht de vierde klas ook naar buiten gaan en alle gevaar van ontdekking was van de baan.
Ik heb 't plan een beetje ordelijker verteld als Alex deed; maar de inhoud van zijn plan is trouw weergegeven. 't Leek zóó verstandig, zóó makkelijk uit te voeren, (Alex' plannen hadden gewoonlijk dat voordeel), dat Tom en Willem 't dadelijk goedkeurden. Ze verlangden bovendien hard naar 't middagmaal en waren blij er zoo gauw mee klaar te zijn.
Ze gingen nu dadelijk tot de practische vraag over, wie het bord besmeren zou. Ze zouen ‘spierke trekken’ en Tom trok 't kleinste; die moest 't dus doen. Hij scheen 't er niet erg op te hebben, want hij trok een gezicht als 'n boer die kiespijn heeft en vroeg, waar hij de kaars zou halen. In plaats van een antwoord te geven, keek Alex voorzichtig om en legde zijn hand op den rechterknie. Vervolgens maakte hij zorgvuldig de gesp los, waarmee z'n broek aan de knie sloot en haalde 't gevraagde voorwerp voor den dag. ‘Een leuke plaats hé om iets te verbergen,’ zei hij. ‘Niemand die er aan denkt, om daar te zoeken.’
‘Wanneer moet ik 't doen?’ vroeg Tom.
‘Van middag na de school,’ bepaalde Alex. ‘Zorg, dat niemand je ziet, en smeer 't bord flink in van onder tot boven. Je hoeft heelemaal niet bang te zijn,’ voegde hij
| |
| |
er nog bij, ‘'t zal allemaal goed afloopen en we hebben geen geharrewar meer.’
Tom zei, dat hij om twaalf uur thuis moest zijn en Willem idem. De zitting werd dus opgeheven, en ze holden naar huis.
Zooals boven gezegd is, woonden Willem en Alex naast elkaar, No 5 en 7 in de Rozenstraat. Willems vader was kapitein Mooren van het stoomschip ‘Sumatra’. Wie de scheepstijdingen in de krant bijhoudt, zal dezen naam dikwijls zijn tegengekomen. Willem had veel broers en zusters, en was zoowat de middelste van de rij. Eén van z'n broers had de school af, één ging er nog naar toe en was, jammer genoeg, een hoogste-klasser. Ik zeg, jammer genoeg; want als Willem te laat aan tafel kwam, merkten ze dat thuis dadelijk, want z'n broer was gewoonlijk op tijd. Bovendien had Theo, zoo heette hij, erg taktloos aan alle huisgenooten de episode van 't besmeerde bord verteld - een nieuwtje, dat weldra de heele school door bekend was. Hij ging daarbij zelfs zoo ver, te beweren, dat 't hem niet verwonderen zou, als Willem ook in dat zaakje betrokken was, en Mevrouw Mooren, die aan 't hoofd van de tafel zat, zei, dat ze hoopte, dat dat toch niet waar zou zijn, dat ze anders een fraaie rekening thuis zou krijgen. Toen Willem eindelijk thuiskwam, werd hij dan ook tamelijk koel ontvangen. Moeder stuurde hem dadelijk naar de keuken om z'n handen te wasschen en men deelde hem mee, dat hij tot straf voor z'n telaatkomen maar een halve portie pudding zou krijgen. Nauwelijks was hij in de huiskamer, of Theo beschuldigde hem brutaalweg, dat hij het bord besmeerd had, en in plaats van tegen z'n broer te zeggen, dat hij zich maar met z'n eigen zaken moest bemoeien, werd Willem rood en zweeg, waardoor hij, om zoo te zeggen, de kat uit den zak liet. Alles te zamen was 't een ongezellig middagmaal. Suzanna werd ook nog van tafel weggestuurd, omdat ze Theo op tamelijk verstaanbaren fluistertoon een leelijken klikspaan had
| |
| |
genoemd, en mama bracht hun aan 't verstand, hoe onaangenaam 't voor papa zou zijn, als hij bij zijn thuiskomst zooveel klachten over z'n kinderen zou te hooren krijgen. Ze waren wàt blij, toen Paul, de jongste op één na, het dankgebed moest bidden. 't Is te begrijpen, dat de toestand voor Willem veel hachelijker geworden was, want als 't bord van de hoogste klas besmeerd werd, dan zou Theo
..of Theo beschuldigde hem brutaalweg, dat hij het bord besmeerd had.
zéker denken, dat hij 't gedaan had om hem te pesten. Bovendien kwam daar nog de geldkwestie bij, waaraan ze tot nu toe nog geen van allen gedacht hadden. 't Zou er ongetwijfeld leelijk voor hem gaan uitzien, als kapitein Mooren bij z'n terugkeer een rekening voor twee beschadigde schoolborden zou vinden. Na 't eten vertelde Willem deze zwarigheden tegen Alex, toen ze samen naar school gingen; maar Alex nam de zaak heel licht op. Hij zei, dat 't onzin was te praten van beschadigde borden, daar iedereen toch weet, dat je vet met vloeipapier en een strijkijzer gemakkelijk er af kunt krijgen. ‘Als Mr. Donders zich fatsoenlijk aangesteld had in plaats van dadelijk uit te vallen, dan zou ik hem dat van morgen al gezegd
| |
| |
hebben,’ zei hij. Ook 't gevaar, dat hen van den kant van Theo dreigde, schatte hij gering. ‘Hij moet zich maar met z'n eigen zaken bemoeien,’ meende hij. ‘Ik wou wel eens zien, dat mijn oudere broer (hij had nl. geen broers) eens probeerde zijn neus in de mijne te steken.’
‘Jij hebt goed praten,’ antwoordde Willem. ‘Als je met Theo in eenzelfde kamer moest slapen, zou je wel anders praten.’
‘Maar daarom hoef je je toch niet alles te laten welgevallen,’ meende Alex. ‘Als Theo je wil slaan, dan moet je beginnen te huilen en dan zul je zien, dat ie gauw zal ophouden.’
Willem gaf geen antwoord, daar hij inzag, dat Alex, die maar één zuster had en bij een tante woonde, toch niet begrijpen zou, hoe 't in een groot gezin toeging. Als hij zou doen, wat Alex hem voorstelde, dan was z'n goeie naam bij z'n zusters naar de maan, afgezien nog van 't kinderachtige van zoo'n gedoe. Op slot van rekening beloofde Alex, ofschoon met tegenzin, niets van die zwarigheden tegen Tom te zeggen, daar hij, zooals ze beiden wisten, er hard vóór was, de heele boel op te geven.
Wat Tom betreft, die had geen tijd om over die zaak na te denken. Ook hij kwam te laat voor het middageten, later nog als de twee anderen; maar bij hem thuis kwam 't er weinig op aan, hoe laat hij kwam. Hij had geen broers of zusters, en z'n vader was gestorven, toen hij nog klein was. Z'n moeder was een kunstenares, een kunstenares van naam. Je kon haar naam in de kranten lezen, al was 't niet zoo dikwijls als die van kapitein Mooren. Kijk de lijst van kunstenaars bij een of andere tentoonstelling in, en je zult negen van de tien keer den naam van Mevr. Clementina Brans tegenkomen. Tom was met recht trotsch op de bekwaamheid en den roem van z'n moeder, ofschoon hij er in zekeren zin onder te lijden had. Mevr. Clementina had voortdurend gebrek aan een model, en Tom moest dikwijls in 't kostuum van een Spaanschen boerenjongen,
| |
| |
of zelfs, (hoewel ik 't niet gaarne verraad), in dat van een Spaansch boerinnetje poseeren. Altijd stelde hij de voorwaarde, dat bij zulke gelegenheden de deur op slot was; ook zorgde hij er voor, zóó te gaan zitten, dat de menschen hem van af de straat niet konden zien; en nog kwelde hem voortdurend de vrees, dat op een goeien dag een van de schooljongens hem in 't voorbijgaan zou zien. Mevr. Clementina besefte niet, hoe groot 't offer was, dat ze van haar zoon vroeg en hoe heel z'n ziel tegen die maskerade in opstand kwam, ofschoon z'n moeder hem als een soort van wederdienst een lange broek liet dragen. Hij deed echter, wat ze van hem verlangde en over 't algemeen zonder pruilen, een bewijs, dat hij een betere jongen was, dan men vermoeden zou.
Nauwelijks was hij nu binnen, of hij hoorde z'n moeder ai van uit 't atelier roepen: ‘Is dat mijn Tommie? Kom eens gauw hier, schat!’ Dat was zoo haar manier van spreken, en Tom zou 't kwalijk genomen hebben, als iemand die manier gek gevonden had. Hij ging dadelijk naar 't atelier en z'n moeder zette hem een vlaspruik en een grooten hoed op, want Mevr. Clementina had hem weer als model noodig. Hij zag er zonder twijfel komiek uit, zooals hij daar voor zijn bord zat. Hij maakte een kruis en begon aan een ribbetje te kluiven. Daarbij moest hij op z'n hoede zijn, om de pruik, die veel te groot was, in evenwicht te houden. Ik ben evenwel van meening, dat hij er leuk uitzag. Mevr. Clementina ging onafgebroken met haar werk door. Ze had een bord met Plasmon-beschuiten naast zich, waarvan ze nu en dan wat gebruikte. Ondertusschen praatte ze maar door en trachtte Tom te overtuigen hoe prachtig, hoe origineel haar schilderij beloofde uit te vallen.
Tom luisterde zwijgend toe en knabbelde maar door aan zijn schaperibbetje, want hij wist wel, dat z'n moeder geen antwoord verwachtte, als ze op die manier aan 't doordraven was. Dikwijls stelde ze vragen aan personen, die
| |
| |
heelemaal niet in 't atelier waren, en kon b.v. na de voltooiing van een schets uitroepen: ‘Nu Mijnheer Jozef, wat zeg je daarvan?’ Je kunt je echter voorstellen, dat Tom niet weinig uit z'n humeur was en een lang gezicht zette, toen z'n moeder hem meedeelde, van welken aard de nieuwe opdracht was, die ze 's morgens gekregen had.
Tom luisterde zwijgend toe en knabbelde maar door aan zijn schaperibbetje.
't Ging om niets minder dan een serie platen, ter illustratie van kinderliedjes van een herderinnetje, dat d'r schaapjes verloren had. ‘Ik zal er vandaag nog mee beginnen en dan zul je van avond wel willen poseeren, niet waar, lieveling?’ zei ze vriendelijk. Maar ze ging dadelijk door, toen ze z'n pruilgezicht zag: ‘O, Tommie,’ (ze noemde hem gewoonlijk Tommie) ‘hoe kan je zoo doen? Denk aan
| |
| |
de zilverstukken, engel, en doe 't voor je arm moedertje! Denk aan den bakker, Tommie; denk aan de kolossaal hooge kolenprijzen, schat!’ enz. en toch had Tom z'n gezicht maar een beetje vertrokken, (wie zou dat niet gedaan hebben), en gezegd: ‘Hè, hoe vervelend!’
't Zou voorbarig zijn de goede dame zoo maar van hardvochtigheid te beschuldigen. Ze streed een wanhopig harden strijd. Toms vader was vroeg gestorven; hij was nl. kort na z'n huwelijk bij een autotocht verongelukt. Hij had geen vermogen nagelaten. Daarom moesten Mevr. Clementina's schilderijen en schetsen alles binnenbrengen. Tom had wel is waar een oom, die er tamelijk goed bij zat, maar ze was te trotsch, iets anders dan goeden raad van hem aan te nemen. Daar waren echter nog andere omstandigheden, die haar verhouding tot oom Jacobus bemoeilijkten; hierop zullen we later terugkomen en hoeven daar nu niet verder op in te gaan.
Kunstenaars worden in den regel slecht betaald, en dikwijls wist Mevr. Clementina niet, hoe ze met haar verdiensten de huishouding bestrijden zou. Ze sprak er niet veel over met Tom, maar hij vermoedde 't gedeeltelijk en was meestal heel geduldig en behulpzaam. Alleen den afkeer van dat verwenschte kostuum dat hem wachtte, kon hij niet overwinnen, en 't herderinnetje verdrong voor korten tijd de schoolbordgeschiedenis uit z'n gedachten. Hij werd er evenwel aan herinnerd, toen hij op weg naar school Alex en Willem tegenkwam, en daar ze bij 't vastgestelde plan bleven, ging hij na den middagschooltijd naar boven en volbracht z'n opdracht. 't Was niet moeilijk. De hoogste klas was toen in 't scheikundig laboratorium en geen levende ziel was in de nabijheid. En Tom deed z'n taak uitstekend. 't Was 'n pracht van een bord, maar na de operatie was 't voor elk practisch gebruik ongeschikt. Alex en Willem wachtten op den hoek van de straat hun bondgenoot op, die 't eindje kaars teruggaf en zei, dat alles in orde was, en niemand hem gezien had.
| |
| |
Alex toonde zich niet zoo tevreden, als men had mogen verwachten, wanneer men bedenkt, dat hij zijn wil doorgezet had. Toen Willem zei: ‘Als ze 't er niet afkrijgen, zitten we dieper in de penurie als ooit,’ werd hij kwaad en riep: ‘Weet je anders niets?’ Toen liep hij opeens weg. Tom en Willem, die hij zoo in den steek gelaten had, keken elkaar onthutst aan.
‘Hij gelooft nu zelf niet meer, dat z'n plan deugt,’ zei Willem. ‘Die akelige grootspreker! Altijd brengt hij de gemeene zaakjes in gang en laat er ons dan mee zitten. Ik wou, dat ik nooit zwarte broeder geworden was, en dat akelige, ouwe bord nooit gezien had.’ Willem was blijkbaar heelemaal uit z'n humeur.
‘Wat is dat nou, Willem?’ vroeg Tom verwonderd. ‘Ik dacht, dat jij er juist vóór was, dat 't plan werd doorgezet.’
‘Neen, dat was ik niet, integendeel; ik wil niet, dat er hooge rekeningen thuis aankomen. M'n vader komt de volgende maand thuis, en dan mag ik hem niet aan de haven afhalen.’ Bij deze woorden snikte Willem hoorbaar.
‘Wat zeg je?’ riep Tom vol schrik uit. ‘Denk je dan, dat ze ons rekeningen zullen sturen?’
‘Natuurlijk, onnoozele bloed die je bent,’ schold Willem. ‘En nu zijn 't er twee in plaats van één, en m'n vader zal schrikkelijk boos zijn en ik durf hem niet onder de oogen komen.’ Willems stem stokte van verdriet.
‘Hoeveel zou zoo'n bord kosten,’ vroeg Tom, die zeer ernstig geworden was.
‘'n Heele boel geld, denk ik,’ antwoordde Willem, die blijkbaar z'n best deed om de zaak zoo zwart mogelijk voor te stellen. ‘De twee borden zullen zeker minstens zestig gulden kosten, en 't zou me niet verwonderen, als 't nog meer was. Alex heeft goed praten,’ ging hij voort, ‘die heeft maar 'n tante, waar hij heelemaal niet bang voor is. Maar bij mij is 't anders. M'n vader komt binnenkort thuis en Theo weet alles al!’
‘Voor mij ziet 't er ook donker genoeg uit,’ zei Tom
| |
| |
klagend. ‘Hoe zijn we toch zoo stom geweest, daar van te voren niet aan te denken?’
‘Ik weet 't niet,’ antwoordde Willem, ‘maar niemand is er erger aan toe dan ik. En Alex, die grootspreker, is de schuld van alles. Ik zal 't hem betaald zetten, dat beloof ik je.’
Ze waren ondertusschen aan de plaats gekomen, waar hun wegen scheidden. Willem knikte z'n vriend goeien dag, en liep in gedachten verdiept naar huis.
Ook Tom, die niet minder bedrukt was als Willem, ging op huis aan. Zijn lijden begon bij hem al aanstonds. Nog vóór de meid hem z'n thee bracht, stak hij al in 't herderinnenkostuum dat ie zoo verafschuwde, te meer nog, daar z'n lange broek onder den rok uitkwam, wat allergekst stond. 't Kostuum zat hem leelijk in den weg bij 't maken van z'n werk. Wie kan ook een Fransche vertaling maken, als 'n boel banden en linten om je heen bengelen en een veeleischende moeder ieder oogenblik verlangt een anderen stand aan te nemen. Maar dit was op verre na niet 't ergste, en als Toms gezicht ook op het doek was gebracht, dan zou er een herderinnetje voor den dag zijn gekomen, dat tandpijn had. De mogelijkheid, dat er een rekening binnen kon komen, drukte hem zwaar; want Mevr. Clementina had 't nogal eens over rekeningen, die ze niet wist hoe te betalen, en hij was tot de overtuiging gekomen, dat menschen, die rekeningen sturen, de akeligste zijn, die er op de wereld leven. Z'n moeder zou vreeselijk kwaad worden, en ofschoon van nature een goede en zachte dame, was zij, als ze driftig werd, eenvoudig verschrikkelijk. Hoe meer hij daarover nadacht, hoe hopeloozer hem z'n toestand scheen; want hij was er haast zeker van, dat de onderneming slecht zou afloopen. 't Was derhalve een droefgeestige herderin, die dien avond op 't bankje in 't atelier Fransche werkwoorden van buiten zat te leeren.
Ten laatste werd de onzekerheid zóó ondraaglijk, dat hij bij zich zelf overlegde, hoe hij van z'n moeder den prijs
| |
| |
van een schoolbord te weten kon komen, zonder z'n geheim te verraden. Na wat nadenken kreeg hij een idee. Eerst begon hij kwansuis over de meubelen in 't atelier te praten, kwam zoo zoetjesaan op de vraag hoeveel die kostten, om daarna geleidelijk op de schoolmeubelen over te gaan, en op de vragen van Tom hoeveel die wel kostten, antwoordde Mevr. Clementina op goed geluk af, en een meubelmaker zou, als hij haar cijfers gehoord had, z'n handen in mekaar geslagen hebben van verbazing, maar Tom twijfelde niet het minst aan de nauwkeurigheid der getallen. Toen hij bij 't klaslokaal gekomen was, viel hij natuurlijk zoo maar niet dadelijk op 't bord aan, maar begon heel slim met de banken.
‘Hoeveel zou 'n bank wel kosten, moe?’ vroeg hij, en Mevr. Clementina, met een potlood in haar mond, zei zonder aarzelen: ‘Ik denk, dat een bank, - een wezenlijk goed afgewerkte bank, ongeveer tachtig gulden kosten zal.’ Van de banken ging hij na een poosje over op de landkaarten, op de lessenaars en eindelijk op de schoolborden. Mevr. Clementina, die 't gevraag moe werd en er een eind aan wou maken, zei dat een schoolbord zeker een groot gat zou maken in een banknoot van honderd gulden.
Bij deze verschrikkelijke mededeeling kreeg Tom 't zoo benauwd, dat hij plotseling z'n vragen staakte, zoodat z'n moeder achterdocht begon te krijgen. Ze keek haar zoon vlak in 't gelaat en zag dadelijk op 't ontstelde gezicht van den knaap, dat er iets bizonders was.
‘Tommie,’ zei ze, ‘je bent wat van plan, en nog wel iets verkeerds. Ontken 't maar niet. Ik kan in je oogen lezen als in een boek. Ik weet, wat je doen wilt, sluwe jongen. Je wilt een stoelpoot loszagen om iemand die er op wil gaan zitten, te laten vallen.’
Tom schudde van neen, maar zijn moeder sloeg daar geen acht op.
‘Je kunt je hoofd schudden, zooveel je wilt, Tommie, maar ik weet beter. Luister eens schat,’ ging ze voort,
| |
| |
en legde haar potlood en teekenbord weg. ‘Je moogt zoo iets niet doen, jongen! Je wilt toch je arm oud moedertje niet bedroeven, Tommie, en haar van verdriet doen sterven. Denk aan de huishuur en de belasting, engel! Denk aan de slechte menschen, die schilderijen koopen en er zoo weinig voor betalen. Ik verzeker je, Tommie, als je me rekeningen bezorgt voor gebroken stoelen of iets van dien aard, dan zal ik diepbedroefd worden en onder in den kolenkelder gaan zitten huilen.’ Na deze ijselijke bedreiging nam ze haar potlood weer op en ging door met haar werk.
Onder deze toespraak had Tom z'n gelaat afgewend, en zoo is 't te verklaren, dat Mevr. Clementina de twee tranen niet zag, die langzaam uit zijn oogen rolden en op zijn kostuum een rustplaats vonden. Er volgde een lange stilte.
‘Als je een knorrepot van een Mammamoetsjie zijn wilt, Tommie,’ zei Mevr. Clementina ten laatste, ‘dan kan je het schoone kostuum uittrekken en naar bed gaan.’
‘Ik ben geen Mammamoetsjie,’ riep Tom verontwaardigd.
Mammamoetsjie, zoo noemde Mevr. Clementina een zekeren schilder, (z'n echten naam verzwijg ik natuurlijk) van wien ze niets hebben moest, omdat ze z'n werk afschuwelijk vond, en van z'n vroegste kindsheid af was Tom gewend, alles wat in een of ander opzicht afkeurenswaardig was, met dezen naam te hooren betitelen.
‘Nu, zet dan ook niet zoo'n pruilgezicht,’ zei z'n moeder. ‘Kijk eens wat vroolijker, beste jongen. Je kunt een heele boel andere dingen doen, als je maar geen stoelpooten afzaagt. Kun je b.v. bij andere jongens geen muizen in den lessenaar stoppen of touwtjes spannen, waar ze over struikelen, en dergelijke grappen, - als 't maar geen geld kost, Tommie? Ik heb warempel geen rekeningen noodig. Maar wat zie je er toch knorrig uit, mijn engel.’
‘Ik kan die akelige werkwoorden niet onthouden,’ antwoordde Tom en hij zei de waarheid. Al minstens een half uur had hij in de tusschenpoozen van 't gesprek zich afgetobd, om de uitzonderingen van die komieke Fransche
| |
| |
werkwoorden allemaal onder de knie te krijgen, en hoe moeilijk dat is, zullen velen van jullie wel uit eigen ervaring weten.
‘Nu, kom dan maar eens hier, ik zal je helpen, Tommie,’ zei Mevr. Clementina.
‘Mag ik dan die akelige kleeren uittrekken?’ vroeg Tom. Hij zou zich zeker zóó niet hebben uitgedrukt, als hij bedaarder geweest was.
‘Ja Tom,’ antwoordde z'n moeder, ‘doe ze maar uit, trap ze met voeten, scheur ze kapot en verbrand ze, of maak er voetballen van. Denk maar niet aan je moedertje, die vindt alles goed. Wat je ook doet, ik zal geen gezicht zetten als een afschuwelijke knorrige Mammamoetsjie.’
Tom klom van z'n troon af op 't bankje, liep naar z'n moeder en legde z'n arm om haar hals. ‘'t Spijt me, mama,’ zei hij.
Ze drukte hem krachtig tegen haar borst. ‘Je zult een goede jongen worden en je arm moedertje wel helpen, hé schat? en zorgen, dat er geen akelige rekeningen komen?’
Na eenig aarzelen beloofde Tom dit ook. Hoe hij dat zoo ineens kon doen, zal ik dadelijk verklaren. Vervolgens namen ze samen de Fransche werkwoorden onder handen, en nadat ze die zoowat kenden, gebruikten ze 't avondeten. Daarna ging Tom naar bed.
Ik heb Tom nog al aardig te kijk gezet; want niemand heeft 't erop, dat 't op straat komt, dat je meisjeskleeren moet aantrekken en engel genoemd wordt. Maar omdat jullie toch nooit te weten zult komen, wie Tom was, noch ook de stad zult bezoeken, waar hij woonde, kan ik gerust neg intiemer onthullingen doen. Tom had een keer een preek bijgewoond voor Congreganisten, die een diepen indruk op hem gemaakt had. De redenaar zei onder andere, dat hij in iedere gewichtige aangelegenheid z'n toevlucht nam tot de H. Maagd en dat Zij hem altijd verhoord had. Om z'n bewering te bevestigen, haalde hij eenige frappante voorbeelden aan, en spoorde z'n toehoorders aan, zich met
| |
| |
vertrouwen tot Maria te wenden. Tom besloot er de proef van te nemen en hij had verrassend succes. Tot z'n eigen verwondering en van vele anderen kwam hij met goed gevolg door z'n examen. Hij was er wel is waar maar juist door, maar hij was er zeer dankbaar voor. Natuurlijk hield hij 't geheim voor zich, maar na dit succes was hij ten volle overtuigd, dat z'n hemelsche Moeder hem niet in den steek zou laten, als hij maar niet om onverstandige dingen bad. Aan deze redplank dacht Tom juist, toen z'n moeder hem over die akelige rekeningen onderhield. Hij zat leelijk in de klem; maar hij was er zeker van, er met de hulp van de H. Maagd uit te raken. Steunend op dit vertrouwen, had hij de belofte durven doen, en stelde nu al z'n hoop op z'n beproefd reddingsmiddel. Bij z'n avondgebed beval hij z'n zaak aan O.L. Vrouw aan, en gaf Haar te kennen, dat hij graag zou hebben, dat niemand ooit te weten zou komen, wie 't gedaan had. Ook wilde hij den prijs van 't bord langzamerhand bijeensparen en stilletjes terugbetalen. Onder 't uitkleeden vernieuwde hij z'n voornemen, voor z'n moeder een steun te zijn, en geen onnoodige uitgaven te veroorzaken. Toen vouwde hij z'n broek netjes op, lei ze onder de matras om ze mooi glad te krijgen, en ging met een verlicht hart naar bed.
Toen z'n moeder een tijdje later in z'n slaapkamertje kwam, om de kaars te halen, bracht ze een groote suikerpruim mee. ‘Mond open en oogen dicht, en dan zullen we zien, wat er gebeurt, Tommie,’ zei ze, en je raadt makkelijk wat er gebeurde.
|
|