Ecclesiasticus of de wijse sproken Iesu des soons Syrach. Nu eerstmael eurdeelt ende ghestelt in Liedekens, op bequame en ghemeyne voisen
(1565)–Johan Fruytiers– AuteursrechtvrijInhoudt van het XXXVII. Cap.Hier vint ghy van valsche en oprechte vrienden, En hoe seer dat goeden raet is batelijck, Ghelooftse niet al die voor ooghen schoon dienden, Roept Godt aen, bruyct raet, en hout v matelijck. | |
[pagina 146]
| |
Ga naar margenoot+vrient bequaeme// Maer thert dat is van
binnen fel// Dit en sijn niet dan vrien-
den met den name.
Ga naar margenoot+ Wanneer de vrienden met der daet
Ga naar margenoot+ Vyant worden doort kijuen,
Soo sal ghemeynlijck hier den haet
Tot inder doot oock blijuen.
Och hoe mach dit soo wesen hier?
Van waer mach het quaet comen?
Dat als nu al de werelt schier
Valscheyt heeft voorghenomen.
Ga naar margenoot+ Wanneert den vrienden hier wel gaet
Met hem sy huer verbijden,
Maer in het rat weer omme slaet
Sijnse vyant aen allen sijden.
Sy sullen hier om des buycx wil
Met hem wel weynich trueren,
Ga naar margenoot+ Maer inder noot houdense stil,
Daghelijcx sietmen ghebueren.
En wilt dijns vrients vergheten niet
Die van trou neemt gheen wijke,
Ga naar margenoot+ En dinct om hem als het gheschiet
Dat ghy van aertsch goet hier wort rijke.
|
|