Ecclesiasticus of de wijse sproken Iesu des soons Syrach. Nu eerstmael eurdeelt ende ghestelt in Liedekens, op bequame en ghemeyne voisen
(1565)–Johan Fruytiers– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
Inhoudt van het XXXIIII. Cap.Hoopt niet dwaeselijck, acht op gheen droomen, Die godturuchtighe hebben den rechten gheest, Betaelt aerbeyts loon, wilt voor t'sondighen schroomen, Ontrect den armen niet, bidt ende Godt vreest. | |
Het LXIX. Liedeken op de vvijse, Ick ghingh noch ghister auent. Psal. xj.
Ga naar margenoot+ T Volck die hun hier verla ten// op dwa-
se hoop altijt//
Die droom meynen te baten// en sijn
daer door verblijt// Dees achten een schaduwe voor pro-
Ga naar margenoot+ fijt// twelck waer schijnt, maer noch wijt scheelt//
droom is een onweeslijck beelt.
Hoe cont onreyn sijn reyne
Ga naar margenoot+ En tvalsche wesen waer,
Tsdrooms propheci' is cleyne,
Cranck ist tbeduyt van haer,
Ga naar margenoot+ Het droomen maect niet dan ghedachten swaer,
Ga naar margenoot+ Bedrochlijck huer altijt hout,
Hy doolt seer die daer op bout.
Leughen en is niet nootlijck
Al tot des Heeren wet,
| |
[pagina 135]
| |
Godts woort dat is toch blootlijck
Volcomen voorgheset, Ga naar margenoot+
Wanneer op sijn leere wel wort ghelet
Men heeft daer aen ghenoech hier,
[Wt droom rijst gheen goet bestier.]
Een man sijnde vervaren
Door oeffeningh niet vertoeft,
Hy sal wijsheyt verclaren, Ga naar margenoot+
Want hy heeft veel beproeft,
Maer die niet veruaren is veel behoeft,
Tvernuft hier nae veel dincx slaet, Ga naar margenoot+
Sulcken gheeft recht op groot quaet.
Doemen my noch sach dwalen
Was ick gheleert oock seer, Ga naar margenoot+
Ja vanden principalen
Soo was wel mijne leer,
Maer in vaer des doots nam ick mijnen keer,
Mijn dwalen daer door begost,
Tot dat my Godt heeft verlost.
|
|