Ecclesiasticus of de wijse sproken Iesu des soons Syrach. Nu eerstmael eurdeelt ende ghestelt in Liedekens, op bequame en ghemeyne voisen
(1565)–Johan Fruytiers– AuteursrechtvrijHet XXXVI. Liedeken vvt den selfden Capittel, op de vvyse. van Frisch Meechdelijng, oft &c.DIt is t'boeck van tverbont// van goede aengherecht// Ga naar margenoot+
De wet die hy hier sont// deur Moisen sijn knecht// Ga naar margenoot+
tot een schat is sy beuolen// Jacobs huys wacht
v voor doolen// Achtse niet te slecht.
Dauid heeft hy gheseyt Ga naar margenoot+
Dat sal werden verwect
Eens Conincx maiesteyt
Wiens stercte wijt strect,
Hy sal bouen alle Heeren
Sitten inden troon der eeren,
Eewich [onbevlect.]
Wijsheyt rijst wt hem bloot
Ghelijck Phijson bespoeyt,
Het landt daer twater groot, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 98]
| |
En als den Tigris vloeyt,
Oft als Ephrates oyt mede
By de Jordaen in ooxt dede
Daer het lant of groeyt.
Wt desen hier voorts quam
Onderwijs als een licht,
Van hem men hier vernam
Bijstant en recht opsicht,
Ghelijck gron can hy vrijen,
Daer men sal den wijngaert snijen,
Wonderlijck hy sticht.
Ga naar margenoot+ Hier en is noyt gheweest
Die daer hadde gheleert,
Nummermeer [somen leest]
Hy herwaerts oock en keert,
Die my wijsheyt cost deurgronden,
Want dieper ben ick gheuonden
Dan tseediep vermeert.
Ghelijck men hier oock leyt
De water beken of,
Insghelijcx wort verspreyt
Mijn water inden hof,
Seer soet cant van my hier vlieten,
En ick sal daer me beghieten
Mijn cruyt ende lof.
Tot water groot en reyn
Worden mijn beken hier,
Ghelijck een zee certeyn,
Gheen soo grooten riuier,
Mijn leer licht int breet en wyde,
Als den lichten morghen blyde,
Sy schijnt verd en fier.
Dropheti' ghietse wt
Die eewich blijft verboect,
Aerbeyt die van my spruyt
My alleen niet vercloect,
Ga naar margenoot+ Maer sy is voor alle menschen,
| |
[pagina 99]
| |
[Die oprectlijck na my wenschen]
[Biddende my soect.]
|
|