Ecclesiasticus of de wijse sproken Iesu des soons Syrach. Nu eerstmael eurdeelt ende ghestelt in Liedekens, op bequame en ghemeyne voisen
(1565)–Johan Fruytiers– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Inhoudt van het XVIII. Cap.Gods wysheyt, noch werck, kunnen geen creaturen Deurgronden: dees sijn volcomen, de mensch is swack. Gods barmherticheyt sal eeuwich duren. Hebt berou, hoort en volght de woorden die hy sprac. | |
Het XXIII. Liedeken, op de vvijse, O Vader Godt in hemelryck.DIe Heere die daer eeuwich leeft// al
dat hy hier gheschapen heeft// dat is volcomen Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+
deur sijn cracht// wie can wtspreken vroech en laet
sijn wercken en sijn wond' daet, wie can ooc meten sijne macht.
Wie ist die te vollen verbreyt Ga naar margenoot+
Sijn seer groote barmherticheyt,
Sy en is in gheender manier
Te verminderen gheensins niet,
Noch te vermeeren hoet gheschiet,
Gheen mensch begrijpt sijn wonder hier.
Al heeft de mensch hier al ghedaen
Sijn best: en hem dunct tsal wel gaen,Ga naar margenoot+
Soo is tselfde noch naeu begost,
En als hy meynt tsy volbrocht,
| |
[pagina 72]
| |
Soo en ist noch niet half ghewrocht,
Wat ist doch dat een mensch doen cost?
Ga naar margenoot+ Als hy langh leeft, tis hondert iaer
Ghelijck een druppel waters claer
Teghen de zee die seer wijt drijft,
Oft als een keselken van t'sant
Ga naar margenoot+ By t'gheen dat leyt aen den zee cant
Ga naar margenoot+ Teghens t'gheen welck daer eeuwich blijft.
Ga naar margenoot+ Daerom soo is de Heer lijdtsaem,
En sijn ghenade seer bequaem,
Die is ons menschen blijckelijck,
Hy siet en hy weet oock seer wel
Ga naar margenoot+ Dat elck valt inde doot seer snel,
Daerom ontfermt hy rijckelijck.
Ga naar margenoot+ Eens menschen ontfermen dat strect
Tot sijnen naesten: maer verwect
Ga naar margenoot+ Is Gods ghenade groot ghenaemt
Ga naar margenoot+ Ouer de heele werelt wijt,
Ga naar margenoot+ Hy straft, leert, hoet ende castijt,
Ga naar margenoot+ Ghelijck een goet herder betaemt.
Ga naar margenoot+ En hy ontfermt hem ouer al
Ga naar margenoot+ Den ghenen daer hy in dit dal
Ga naar margenoot+ Sijn onderwijs en leer in vint,
Ga naar margenoot+ En al de gheen die vlytich sijn
Ga naar margenoot+ Na sijn woordt, [tsy in druck oft pijn]
Ga naar margenoot+ Die worden oock van hem bemint.
|
|