Ecclesiasticus of de wijse sproken Iesu des soons Syrach. Nu eerstmael eurdeelt ende ghestelt in Liedekens, op bequame en ghemeyne voisen
(1565)–Johan Fruytiers– AuteursrechtvrijHet XIX. Lideken vvt den selfden Ca. op de vvyse: Hoort toe ghy menschen, Te Munster staet, &c.
Ga naar margenoot+VVie hier God vreest die sal bestaen, sijn wegen wel mz groote eeren, }
maer wie Gods wet wilt van hem slaen die sal hier tot d scaden keeren, } den genen diemen hier siet leeren, vrees van Godt,
En sijn gebot// Sullen t'sregenten eer vermeeren.
Ga naar margenoot+ Rijck ende aerm, groot ende cleyn
Sullen heur niet anders beroemen,
Dan dat sy eeren alle ghemeyn
Ga naar margenoot+ Den schepper vander schoonder bloemen,
Ga naar margenoot+ Niemandt en sal versmaet verdoemen
Ga naar margenoot+ Aerme wijs// ende met prijs
Ga naar margenoot+ Godtloose rijcke eerlijck noemen.
Vorst ende heer regenten veel
| |
[pagina 47]
| |
Houdtmen in eer en grooter weerden: Ga naar margenoot+
Maer wie sy sijn tis noch wyt scheel, Ga naar margenoot+
By den godtvreesenden op eerden,
Een wijs knecht sal Gods dienst aenueerden,
En een heer// vernuft in leer
Gnor niet om sulcken goet volheerden.
En volght niet uwen eyghen cop, Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+
In v ampt wilt v niet stout maken, Ga naar margenoot+
Neemt uws doens waer en houdt niet op: Ga naar margenoot+
Want beter sijn doch dese saken,
Dan veel vermeten metter spraken, Ga naar margenoot+
En dat winst// sij van de minst, Ga naar margenoot+
Maer namaels aen het bidden raken.
Mijn kindt in ongheluck hebt moet,
Op v ambacht wilt v verlaten:
Want wie sijn ambacht niet en doet Ga naar margenoot+
Crijght weynich nuts tot sijrder baten, Ga naar margenoot+
Gheen eer en heeft hy byder straten Ga naar margenoot+
Die met clacht t'selfde veracht, Ga naar margenoot+
Oneert dat hier seer bouen maten. Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+
D'aerme men eert als sy sijn cloeck, Ga naar margenoot+
Die rijck is om t'goet in veel wijcken,
Doet cloecheyt, heur eerlijck versoeck,
Hoe veel te meer dan inden rijcken,
Wat hun niet wel staende sal blijcken
Voecht noch min// siet het wel in,
Den aermen met cloecke practijcken.
|
|