Ecclesiasticus of de wijse sproken Iesu des soons Syrach. Nu eerstmael eurdeelt ende ghestelt in Liedekens, op bequame en ghemeyne voisen
(1565)–Johan Fruytiers– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
Inhoudt van het X. Cap.Godt stelt ouricheyt, ende regeerders, Wilt niet wreken, vliet alle ghiericheyt, Schuyt alle hoochmoet, houdt v met de verneerders, Vreest Godt, ende bemint syn woort met viericheyt . | |
Het XVIII. Liedeken op de vvijse, Ick aerm schaep aen gheen groen, &c.
Ga naar margenoot+ prijst// Insghelijcx den handel goet// }
Een oprecht en vrome vorst be-
wijst// Die geen die recht oordeel doet, } Gelijck hy in
als is vroet// soo sijn sijn officiers oock hier// want goeden
raet gheeft borghers goet bestier.
Ga naar margenoot+ Een boos Coninck hier sijn lant verderft
En sijn mueren vallen plat
Als de gheweldighe cloecheyt erft,
Dan soo ghedijt de stadt,
Ga naar margenoot+ De aerde en haren schat,
Ga naar margenoot+En t'regement seer vreet en wijt
Is in Godts handt ghebenedijt.
Dees gheeft haer wel tsomtijden
| |
[pagina 45]
| |
Een seer bequaem regent: Ga naar margenoot+
Maer tstaet al in Gods bevrijden
Dat tot ghelucke went,
De selfde haer oock toe-sent
Een loflijcke cancelier,
Die tvolck regeert met goede manier. Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+
Wreect niet te nauw in men v misdoet, Ga naar margenoot+
Straft ghy uwen moet niet coelt:
De mensche die hier van hoochmoet Ga naar margenoot+
Vol is, en daer in woelt,
Gods vyantschap hy ghevoelt,
En diesghelijcx van Heer en knecht:
Want sijnen handel is voor bey onrecht.
Om ghiericheyt, onrecht, en ghewelt? Ga naar margenoot+
Vervreemt oock hier een rijck:
Wat wil haer verheffen d'asch die smelt
Wy sijn toch dreck en slijck Ga naar margenoot+
Int leuen hier al ghelijck Ga naar margenoot+
Al helpen cruyden inder noot, Ga naar margenoot+
Soo ist heen Coninck, morghen doot.
Daer na wort de mensch ghegheten
Van wormen ende slanghen fel,
En alle houaerdich vermeten
Dat coemt oock hier seer snel,
Wanneer de mensche rebel Ga naar margenoot+
Int herte is met hoochmoet vergalt,
En soo van sijnen schepper valt.
Houaerdicheyt drijft tot allen sonden, Ga naar margenoot+
En wie dat daer inne steect
Bereyt hem veel doodlijcke wonden
Na alle schrifture spreect,
Godt worptse neder en wreect, Ga naar margenoot+
Verneerderde worden hooch gheset. Ga naar margenoot+
De Heydenen die sijn wtgheroyt, Ga naar margenoot+
In haer plaets sijn gheplant Ga naar margenoot+
Ootmoedighe wel eer verstroyt,
| |
[pagina 46]
| |
Omghekeert soo is heur landt,
Te gronde ghinghen dees, want
Sy hier verlieten heuren Heer,
En stonden op haer hoochmoet te seer.
Ga naar margenoot+ Hy heeftse verdoruen laten,
Heuren naem werdt wtghevaecht,
En dat volck bouen maten
Hem hier houaerdich draecht:
Doet Godt met die sulcx mishaecht:
Ga naar margenoot+ Want al is hier de mensche loos,
Godt en heeft hem niet gheschapen boos.
|
|