Cronyke van Vlaenderen. Deel 1
(1898)–Jean Froissart– Auteursrecht onbekendVan hoe die Vlamingen ende uuten landen van Casselle van den Engelsen ternedergetogen worden voir en binnen die stede van Duynkercken, ende die stede gewonnen met meer castelryen.Hier quam nu dese heeralt van deser heeren wegen, gecleet met enen wapenrock als tot sinen ambochte behoirde, sonder enich arch in den sinne te hebben, tot desen Vlamingen die dair vaste in enen strijde geordyneert stonden; ende, also dese heeralt sine bootscappe gairne wael ende te passe gedaen hadde, soude hij gairne gecomen hebben bijenygen van den edelen mannen of ridderen om dairan sine bootscappe te doen, mer ten konde hem niet gebueren, want, terstont als hij in horen hope quam, sonder hem te vragen wien hij sochte, wair | |
[pagina 384]
| |
hij ghinck, of wien hij toebehoirde, of wat bootscappe hij dair hadde, ommesloten sij hem ende sloegen terstont als quade zotten ende onnairdige, onredelijke kairlen doot, ende en haddens die edele mannen dies gewair worden genen machte te beschermen. Als die engelse heren, die dat oghe int zeyl hilden, sagen die manyeren van verres, die dese Vlamingen te handen togen, werden sij dair wael an gewair dat hoir dienre dootgeslagen waere, was die biscop ende alle die heren met hem hieraff ontstellet ende verwoet; oic mede so stoocten die selve burgeren van Gendt die sij dair mede in hair geselscap hadden zeer toe, dat men dat ymmer wreken soude, want sij hoopten dat dairbij te meer upstals ende ruymoers int lant rijsen soude, seggende dat die schoffierichede van dien Ga naar margenoot+kairlen niet te lijden en waire. Des doe alle dese heren gelijck om lude riepen: ‘Wael an, wael an, dit geboeft hebben onsen goeden heeralt dootgeslagen, dat sij duyer becopen sullen, of wij sullen dair alle doot voir bliven uptie stede’. Dair deden sij doe hoir airsiers voirlijden ende dese Vlamingen wat bet te genaken, ende dair wert doe een burger van Gendt of van Brugge ridder gemaict, genoemt Lodewijck van Vers; ende terstont so began dair enen wonderlijken ende herden strijdt, want, in der wairheyt te seggen die Vlamingen die stelden hem zeer vromelijken ter weer; mer dese airtsieren lagen ende casten in genen hope so dicht, dat sij alle ghange openden ende grote gaten in den hope maecten, ende handelden se zeer qualijken; ende dat volk van wapene vlogen met hoere scarpefyneerde ghlayeyseren in dat geselscappe als rasende luden, ende sloegen bij groten hopen dese Vlamingen terneder, sodat metten cortsten die Engelse dair den dach ende victorie voir hem hadden ende behilden dair tvelt, ende die Vlamingen | |
[pagina 385]
| |
werden verwonnen; ende, doe sij zagen tspel verloren te hebben, waenden sij hem weder te vergaderen om te wijken binnen Duynkercken, mer die Engelse vielen hem so scarp int vervolligen, ende dructen se so vast ineen, dat sij al wijkende ende al gaende met hem binnen die stede van Duynckercken quamen, ende, dair werden dese Vlamingen noch al te zeer verslagen in die straten ende upt water; mer, doe sij sagen dat sijt al verloren hadden, vercoften sij hem vele hoire heerlijken, want sij versloegen wael IIIC Engelsen, die na doot gevonden worden, so hier X, so dair XII, so XX, so XXX, nadat sij die Vlamingen vollichden in die afterstraten ende hem dan zomtijt weder versamenden ende ter weer schieten, bleven dan dair die Engelse also doot; doch die Vlamingen verloren dair, ende, mede verslagen of gevangen worden zommyge van den ridderscappe, mer diere en was hoire niet veel boven V of VI personen, die andere berchden hemselven al; mer van den gemene volke en quam dat vierde deel niet wech, want dair bleven uptien dach wael IXM Vlamingen doot; nochtans wert dair hoire een deel gevaen, die tlijf behilden. Aldus verghinck dese reyse voir Duynkerken, den Vlamingen tot groten verliese ende den Engelsen tot wille ende profijte. Up desen selven dach des strijts quamen here Jan Vylain ende her Jan van der Molen weder bij den grave tot Rijsel ende deden hem dair relacie van dat hem van den Engelsen wedervaren was, dair die grave zeer up melancolyzeerde, hoe hij nu dair voirt inne doen soude. Niet lange en leet dairna, die tijdingen en quamen hem dairup, hoe sijn volk verslagen ende sijn stede van Duynkercken verloren ware; doe was hij noch meer melancolyserende dan hij te voren geweest hadde, doch hij namt wijselijken | |
[pagina 386]
| |
ende trooste hemselven, ende dat moste oic also doe tertijt wesen, seggende: ‘Wael heen, dit oirloochtsspel hebben wij nu verloren, up een ander tijt salt onse gebuerte wesen van te winnen’. Mer hij screef terstont heymelijken alle dese tijdingen over den hertoge van Bourgongen, sinen sconezone, die bij den coninc van Franckrijke was, dat hij hierup avijs nemen woude, want twair wael te vermoeden dat dese Engelse also in sijn lant van Vlaenderen niet gecomen en waren ende aldair die grote reyse nu gehadt om dairmede terstont uuten lande weder te keren, sij en souden dair noch ene wijle toeven ende tlant ende luden meer schade doen. Doe die hertoge van Bourgongen dese zake wael verstaen hadde, zandt hij metter haesten overalle uptie palen van den lande van Vlaenderen ridderen ende knechten in garnysoenen, als Sint-Omairs, tot Arien, tot Cassel, tot Sinte-Wijnocxberge, tot Belle ende in allen castelryen om te behoden die ingangen van Arthoys voir desen Engelsen. Nu willic voirtgaen ende seggen hoe hem dese Engelse voirt schicten. Doe dese Engelse die Vlamingen dus nedergetogen ende Greveningen voir ende Duynkercken na gewonnen hadden, rees hemluden die hoverdye ende den moedt so groot, dat hemluden bijna dochte tlant van Vlaenderen alrede hoir te wesen; ende voirwair ten was also niet, dair en willen vele luden noch huyden des daghes seggen: ‘Hadden die Engelse na desen gewonnen strijde terstont doir voir die stede van Brugge gereden ende die stede geheyscht, na alle gevairde dat die van Brugge over hem hadden ende hem binnen der stede schicten, sij souden hem in der Engelsen handen gegeven hebben; mer die Engelse hadden anderen raedt, sij overdroegen voir Bourburch te rijden ende die stede in te crijgen, ende | |
[pagina 387]
| |
dan voirt na Aryen te slaen ende na Cassel, ende alle dien hoeke lants te becraftigen, ende dair niet after te laten dat hem deren soude mogen; ende, als sij dat gedaen hadden, wouden sij voir Yperen rijden, ende meenden wael dat hoir die stede terstont in haren handen upgeven soude, als sij sien souden dat alle tlant omtrent hem verloren waere. Dit upset volghinck, ende dese Engelse schieden van Duynkercken doe sij dair alle horen wille geschaft hadden, ende reden na Bourburch, diewelke van binnen Bourburch also zeer verbaest ende vervaert waren dat sij hem den Engelsen terstont upgaven, behouden hoirs lijfs ende goets. Dair quamen doe die Engelse binnen der stede, ende sij waren dair wail van dier plaetsen tevreden, seggende tegens malkanderen: ‘Wij sullen hier een heerlick garnysoen liggen dair, wij dagelix die van Sint-Omers ende alle die palen van dien lande mede te water rijden ende quellen sullen, want wij sitten nu met hemluden hier int lant in enen gemene boedel’. Dairna reden sij van dair voir tslot tot Dringham, dair sij III dagen voir waren eer sijt cregen, doch so wonnen sijt stormenshants, ende sloegent al doot dat dairup lach, wael IIC man, die dair in garnysoen up lagen. Dit slot deden die Engelse weder repareren, in meninge dat sij dat ewelijkenGa naar margenoot+ houden wouden, des sij mochten, ende leyden dair versch volk up, ende reden doe van dair voirt voir Cassel, welke stede sij wonnen, dair sij veel goets in vonden ende roofden. Dair toefden sij wat ende voirsagen hoir volk van alle des sij behoefden, seggende dat sij van dair rijden wouden voir Aryen; mer dair was hoire genoech van den Engelsen, die wael wisten dat die stede also niet te winnen en was, also sij se wael kenneden, want men mocht dair so niet ancomen te soude te vele costen; doch die biscop van | |
[pagina 388]
| |
Noirdwijck meende, hoe sterck dese stede wair, so soude hij nochtans dair so nade bij rijden dat hij Aryen te degen soude besien van bijnae ende niet van verres. |