Cronyke van Vlaenderen. Deel 1
(1898)–Jean Froissart– Auteursrecht onbekend
[pagina 235]
| |
Van den brieven die des coninx commissarij van Franckrijke an Phillips van Airthevelde screven, ende hoe die boden dairaf gevangen worden gheleyt.Wij willen dese materie enen tijt rusten laten ende keren weder totten coninc van Franckrijke met sinen omen ende raden, die om alles besten willen te rade worden te senden enyge van den ridderscappe ende prelaten uuter cronen binnen die stadt van Doirnicke, om te sien of sij yet goets met den Vlamingen souden mogen dadingen, ende om oic te vollen an hemluden te vernemen wesweghes sijluden ten eynde uut souden willen; dair doe toe geordyneert worden, dese reyse tot Doirnicke te doenGa naar margenoot+ van des coninx wegen, here Milet des Dormans, biscop van Biauvays, ende met hem die biscop van Aucerre ende die biscop van Lan, ende uuten ridderscappe here Gwy van Honcourt, ende here Tristram van der Bousche. Dese quamen tot Doirnicke als commissarij van des coninx wegen van Franckrijke, dair sij doe ene wile toefden, ende dat was onlanx nadat Jan Bohenfant ende Jan Pickairt uuten heere van voir Oudenairden gecomen waren; ende dese vertelden doe desen prelaten ende ridderen die woirden, die sij van Phillips van Airtevelde ontfaen hadden int scheyden van hem, ende dat die Vlamingen nymmermeer na dadinge horen en souden voirdat hem Oudenairden ende Denremonde geopent souden wesen. ‘Wael heen’, spraken dese commissarij, ‘ist so dat dese Phillips dit aldus uut sine hoverdie ende verwaentheden, dies hij vol is up desen tijt, doet ende bewijst, bij aventuere en ist niet alder goeder steden meninge van Vlaenderen, ende dairomme sullen wij scriven an die steden van Gendt, | |
[pagina 236]
| |
van Brugge ehde van Yperen, van onser wegen an elc van hem, want men moet ymmers enen inganck maken om in die saken te treden bij den enen wech of bij den anderen, nadien dat se begonnen moeten werden’. Ende dair deden sij drie brieven scriven, an den drien principale steden voirseit gaende ende settende in elken brief ‘Phillips’ voir int thoift van die eerste regule, ende hilden in als hierna volcht. ‘Phillips van Airtevelde, met sinen medegesellen ende den goeden luden van den III principale goeden steden van Vlaenderen ende die van den Vrien, U gelieve te weten, dat onse here die coninc ons hier gesent heeft, als een overste here, uut goeder menynge ende om wegen te doen soeken ende te vinden van vrede ende zoene twisschen den edele prince, sinen neve, minen here den grave van Vlaenderen, ende dat gemeen lant van Vlaenderen, want dair gaet een gerufte doir die landen, dat ghij middelen soect om verbanden metten coninc van Engelant ende den Engelsen te maken, twelke ene zake is, indient so sij, tegens alle reden ende oic in groter prejudicien ons heren des coninx ende sijnre cronen van Franckrijke, ende en buerde den coninc in geenre wijs dat te gedogen; wairomme wij u zeer vreendelijken bidden, van ons heren des coninx wegen, dat ghij ons geven ende senden wilt een zeker ende vast geleyde, gaende, merrende ende commende, om dese zoene te mogen bringen tot eenre goeder conclusien ende eynde; U so hierinne bewysende dats die coninck hem uwer hieraf te bedancken hebben moge, ende hieraf begeren wij uwe bescreven antwoirde, wes u hierinne gelieven sal te doen. Hiermede sijt Gode bevolen. Gescreven tot Doirnicke den XVIen dach in octobrij’. Als dese III brieven, die alle gelijc inhilden, | |
[pagina 237]
| |
gescreven waren ende bezegelt, werden se III mannen gegeven ende hem wert gezeeght: ‘Ghij sult trecken tot Gendt, ghij tot Brugge, ende gij tot Yperen, ende gij sult ons ene antwoirde wederbringen’, dair doe dese III personen up antwoirden: ‘Ghij heren, wij sullen u gairne een antwoirde bringen, indien wij antwoirde crijgen connen’; ende hiermede schieden dese luden ende elc reedt sijns wechs. Als die bode die tot Gendt gesent wert aldair quam, was Phillips van Airtevelde dairbinnen, ende en wair hij niet geweest, die van Gendt en souden desen brief sonder Phillips niet ontfaen noch upgebroken hebben, mer nu deden Phillips selve up ende lassen, ende, als hij den brief gelesen hadde, loech hij dairomme ende anders en seyde hij dair niet up, mer schiet zeer cort, dairna uut Gendt ende reedt weder int heer voir Oudenairden, ende dair bracht hij desen brief met hem, mer den briefdragere bleef tot Gendt gevaen leggen. Ende als Phillips aldus weder voir Oudenairden gecomen was, ontboit hij bij hem den here van Hairzele ende sommige andere van sinen gesellen, ende dese mannen lass hij oic desen brief, seggende tot hemluden, nadat hij hem desen brief gelesen hadde: ‘My dunct recht of dese Franssoysen met my trusten ende schimpten, ende oic met dat hele lant van Vlaenderen. Ic hadde doch anderdages den II burgeren van Doirnicke wael geseecht, doe sij van my schieden, dat ic doch om geen dinch, dat men my te voiren leggen mochte, na dadinge horen en soude voir wij Oudenairden ende Denremonde in onsen handen weder hadden’. Recht als hij stont ende sprac dese woirde quam dair die tijdinge van Brugge, ende oic van Yperen, van die gelijke brieve die dair oic gecomen waren, ende hoe sij elc die boden, die die brieven gebracht hadden, gehouden ende gevangen geset | |
[pagina 238]
| |
hadden. Als Phillips dit hoirde, sprac hij: ‘Tis wael gedaen!’ ende met desen woirden zweech Phillips ende bleef ene wijle staen, fantazeerende up thinhouden van desen brieven, ende wert te rade weder hierup te scriven an den commissarijen des coninx van Franckrijke, ende screef hemluden enen brieft, ende stont in die superscripsie gescreven: ‘An den zeer edelen ende voirsienigen heren, den heren commissarien des coninx van Franckrijke’, ende binnen stont gescreven als hierna vollicht. ‘Herde lieve ende moegende heeren, uwe edelheden ende voirsienicheden gelieve te weten dat wij ontfaen hebben die vreendelijke brieve an ons gesent van den zeer hogen exellenten here Kairie, coninc van Franckrijke, inhoudende hoe ghij, edele heren, gesent sijt herwairts over om van sijnre wegen te dadingen ende te maken een eendrachte ende zoene twisschen ons ende den hoge prince, mijn here van Ga naar margenoot+Vlaenderen, ende dat dat also des coninx wille is, also voleyndt ende gesloten te werden gelijken onsen goede nagebuyeren van Doirnick ons dat certificieren met horen attentijken brieven, des coninx commissien u comissarien dairaf gegeven, gesien te hebben. Ende, omdat die coninc scrijft, hoe hem zeer misshaecht dat die twijdrachten so lange gestaen hebben ende noch doen, dat ons al te zeer verwondert hoe dat wesen soude mogen, want tot anderen tijden, doe hair die stede van Gendt int voirbelegh voir Ondenairden toet eenre zoene overgegeven hadde, die en wert niet van wairden gehouden, ende noch dairna, als wij bij gemeen ordynancie des lants van Vlaenderen an hem screven ende oitmoedelijken baden, als an onsen oversten here, dat hij dairomme hem hadde willen onledigen ons te helpen an zoene metten grave, onsen here, twelke hem doe niet en | |
[pagina 239]
| |
genuechde, ende en scheen niet dat hij dair doe omme doen wilde dat hij nu gairne doen soude; ende, gelijken uwe brieven attentijke ons nu tweewerven gesent, inhouden dat ghij gecomen sijt van den coninc ende gelast metten saken voirseit, dit alle en connen wij niet begrijpen dat dit rechtvairdich sal mogen wesen; doch wij willen dat alle ignoreren ende ongemerct laten om alles besten wille, ende ons dunct dat ghij sculdich nader antproirde, die wij u weder op uwen brieven overscriven, te bekennen dat wij voir ende na altijt gairne hebben souden, als die ons na recht ende reden gebueren mochte; mer, al ist dat wij gairne pays ende zoene met onsen here hadden, so en dunct ons niet dat dit yet in dustanygen schyne van u, heren, geconcludeert of toegebracht sal mogen werden, want, ten sij dat eerste die plaetsen ende sloten die noch ter tijt voir ons, ruwairt ende behoedere tslants van Vlaenderen ende der goeder stede van Gendt, gesloten sijnde jegens den pays van Vlaenderen, ende sonderlinge tegens der goede stede van Gendt, dair wij oic behoedere ende ruwairt afsijn, tot onsen wille ons weder geopent ende ons, ruwairt ende stede van Gendt, onderdanich wesen sullen; ende, niet voirdat dit alle geschiet sal wesen, en mogen wij met u van eniger zoenen of vrede tractieren na uwer begeerten, want anders, in dustanygen state, ende schyne als die saken nu staen, so soude mogen onder dexel van u, ter wijlen ghij hier soudt leggen ende maken ene manyere van dadinge, die coninc in sijns neven, des graven, hulpe doen vergaderen sinen groten machte van volke, dair ons oic an twivelt, want wij sien ende merken dat in uwe dadinge schuylt scalkheit ende verassinge, alst oic tot anderen tijden geweest is, dair wij nu af willen verzekert wesen ende up onse hoede ende wachte sijn, om, | |
[pagina 240]
| |
of hij hierenbinnen ons overquame, dat hij die wairdt thuys vonde, ende dat wij hem en de sine machte wederstaen moichten; dair wij af hopen bij der hulpe Goids, indient gebuert, dat wij die zeghe voir ons hebben sullen, als wij lot anderen tijden gehadt hebben; u voirt gevende te kennen in desen selven brieff van dat fame ende geruft gaen soude after die landen van verbanden dair wij nu af metten coninc van Engelant ende den Engelsen tractieren souden, ende dat wij dair zeer in dolen ende ontweecht wesen souden, aengesien dat wij ondersaten ende subdijten der cronen van Franckrijke sijn ende die coninc onse overste here is, dair wij toe souden gehouden wesen ons selven te quijten, twelke wij wael ende al gedaen hebben, mits dat wij voirtijts hem met onsen brieven gescreven hebben ende gebeden oitmoedelijken, als an onsen overhere, om bij hem an vrede ende an zoene te mogen comen tegens onsen here, dair hij ons niet up verantwoirden en wilde, mer, dat ergher was, enen scamelen knecht, onsen bode, die hem desen brief dairaf brachte, dede hij toeven ende in vangenisse leggen, dat groot confuysse ende scande was, ende en was geens coninx daet; ende, dat noch alrescandelicsfe is, dair hij weet hem so in ons gerecht ende lede gedaen te hebben, scrijft hij hem noch ende sonderlinge nu an ons onse overhere te wesen; mer, doe wij an hem screven als an onsen overhere, versmade hij ons uptien tijt sinen tijtele, so wij hem noemden ende screven, te wesen een antwoirde te geven met woirden of met scrijften. Ende, doe wij oic zaghen dat hem niet en geliefde also veel doir ons te willen doen, dachten wij om te zoeken onsen ende tslants gemenen oirbair van Vlaenderen, twaere an wien of met wien dat waere, ende also hebben wij gedaen, niet dat wij | |
[pagina 241]
| |
so vaste gesloten of oyergecomen sijn in enich verbande met yemande, die coninc van Franckrijke en mach noch tijts genoech comen, wil hij ons die voirseide sloten, in Vlaenderen gelegen, doen openen tot onsen wille, als voirseit is. Ende, omdat dit onse rechte menige was, so kundichden wij dien van Doirnick bij heren II burgeren, die laitste hier bij ons waren, in scheyden, dat sijt voirt in hoire stede openbaren ende bewaren souden, dat die uut horen bedrieve niet meer in Vlaenderen verkeren en souden, noch bij ons comen, noch senden en souden boden met monde of met brieven sonder geleyde; boven welc verbodt, dien van Doirnicke hem bij ons gedaen wesende, sij hemselven gevordert hebben, ende hebben brieven gebracht tot Gendt, tot Brugge, tot Yperen, welken boden wij hebben doen toeven ende in vangenisse doen setten, ende sullen hem so doen leren brieven dragen, dat andere dair exempel an nemen sullen; want wij voelen wael dat ghij bedriecht ende verraderie in den sinne hebt, ende sonderlinge up my, Phillips van Airtevelde, dair my God voir behoeden ende bescermen wille, ende dat ghij oic gairne twijdracht hier in lant maken soudt willen. So ist dat wij u laten weten dat ghij u niet te zeer en moeyet met enyge dadinge te maken, want ghij sult uwen arbeit verliesen, ten sij dat ons die voirgenoemdeGa naar margenoot+ sloten eerst ende voir alle dinck geopent sullen wesen, als genoech voir geroert is, die doch cort van ons dairtoe gebracht sullen werden bij der hulpe Goids, die u altijt in sijnre hoede nemen ende bewaren wille. Gecreven voir Oudenairden, XX dagen in octobrij in jaer Ons Heren M.CCC.LXXXII. Phillips van Airtevelde, ruwairt ende behoedere van Vlaenderen, met sinen gesellen.’ Als Phillips van Airtevelde aldus hadde doen | |
[pagina 242]
| |
scriven in tegenwoirdicheit van sinen gesellen, docht hem allen die dair bij hem waren dat dair niet inne te verbeteren en was; dair wert desen brief bezegelt, ende deden sij ommesien wien draghen soude. Doe vraeghde Phillips: ‘En hebben wij hier geen gevangen die van Oudenairden sijn?’ Dair sprack een weder tot hem: ‘Jaet, dair is een knecht die ghisteren gevaen werd in der scermutsinge ende is uut Arthois’, ende die wert dair voir Phillips doen comen. Ende doe sprack hem Phillips toe: ‘Du knape, du biste mijn gevangen ende ic mach dij doen doeden, gelieftet my, dairstu oic in groter vresen af geweest hebste; mer, nadien du nu hier voir my gebracht biste, sulstu gevryet werden indien du my beloven wilste up dijn ere ende truwe desen brief tot Doirnicke te bringen ende hem des coninx raden aldair wesende selve te geven’. Als dese knecht hoir spreken van quijtgescouden te werden, en was hij nye so blijde, want hij was zeer voir den doot beducht geweest, sprack hij tot Phillips seggende: ‘Here, ic zwere ic u bij truwen ende eeren, ic sal den brief bringen dair ghij mij dat bevelen sult, al wairt om in die helle te dragen’. Om welke woirde van den knecht Phillips lachende wert, seggende: ‘Du segste als een fijn geselle’. Dair dede Phillips desen knecht den brief ende II cronen te verdrincken geven, ende deden veylich doir ende uuten here geleyden, ende hem bringen upten rechten wech van Doirnicke. Als dese knecht tot Doirnicke binnenquam, wert hij gewijst tot des biscops herberge van Loon, ende hij dair in die herberge ende voir den biscop gecomen wesende, viel hij neder up zijn knyen ende seyde hem sine boitscappe wael ende puntelijken. Dair werden hem doe gevraeght na tijdinge uut Oudenairden ende oic uuten here' dair hij hemluden doe af seyde tselve dat hij | |
[pagina 243]
| |
dairaf wiste; dair wert hem doe teten gegeven, mer wert van alle man angetaelt ende geexamyneert over maeltijt; ende, terwijlen die bode adt, schiet die biscop uuter herberge sonder den brief te lesen, want hij buyten sine gesellen niet upbreken en woude; mer, doe sij III biscopen ende II ridderen te samen vergadert waren wert desen brief upgebroken ende met goeder moeten overgelesen ende overgekauwet. Dair werden sij onderlinge te samen sprekende, seggende: ‘Dese Phillips is, nadat hij hem openbairt, een man vol hoverdien ende prezomptuositeyten, ende die crancke mynne heeft totter conincklijke magesteyte van Franckryke’, ende berieden hem voirt up desen brief, ende, als sij horen raedt gesloten hadden, seyden sij tegens malcanderen: ‘Nu wij sijn hier binnen deser stede van Doirnicke, ende die provoost ende gezworen van der stede weten alle wael hoe wij an Phillips ende an den III hoiftsteden van Vlaenderen gescreven ende gesonden hebben; tsal tbeste sijn dat wij hemluden oic Philps antwoirde doen horen’. Dair wert doe gesent om den provoist ende gezworen, ende men dede die halle open, ende des raedts clocke wert geluyt, dair men se bij vergadert, ende sij quamen dair alle, ende, als sij alle vergadert waren, las men hem dair wael II of III werven over desen brief al int gemeen, dair hem die wijse zeer af verwonderden, van dien hogen verwaenden woirden die in den brief gescreven stonden. Dair wert doe overdragen dat men die copie van desen brieve binnen der stede van Doirnicke behouden soude, ende hiermede schiet dien raedt, ende elc ghinck tot sinen huyse wairt. Nu lach noch Philps van Airtevelde altijt voir Oudenairden, die niet en berouwede dat hij so scarp ende so nypende an den commissarien tot Doir- | |
[pagina 244]
| |
nicke gescreven hadde, mer hem was leedt dat hij geen vreendelichede of zoetichede en hadde doen scriven in enen mijnliken brief, an den provoost ende gezworen van Doirnicke gebarende of hij niet geweten noch int herte gedacht en hadde dan in groter vreenscappen met hemluden te wesen, hoewael dair sober minne was twisschen hem beiden, mer alleen om te willen dissimuleren met dien van Doirnicke, Sodat hij seyde tot sinen gesellen dat hij scriven woude an die stede van Doirnicke, want hij niet gairne enyge onmynne en soude laten upvoeden of enygen hate, die aldus wael twisschen hem beyden reysen mochten, ende dede doe scriven enen brief in der formen hiernavolligende, ende storit buyten upten brief gescreven aldus: ‘An den eerbaeren ende wijsen, onsen lieven ende goeden vreenden, die provoost ende gezworen der goeder stede van Doirnicke’. |