Cronyke van Vlaenderen. Deel 1
(1898)–Jean Froissart– Auteursrecht onbekend
[pagina 186]
| |
Hoe die van Gendt den vreemden coopman zeer spairden ende bescudden, ende hoe die grave uut Brugge quam tot Rijsele, dair bij zeer vreendelijken van sinen volke ontfaen wert, die niet en wisten wair hij gebleven was in die nederlage voir Brugge.Fransoys Ackerman was een van den oversten cappiteinen, ende oic Pieter van Bosch, van allen den gesellen die geordyneert waren van Phillips van Airthevelde te lopen overalle doir Brugge, na den luden, ende tvolck te vermeysteren ende te overvallen van diet weren wouden; ende Phillips bleef selve alle dien nachte ende oic des anderen dages uptie marcte staende metten hope, ende so lange dat sij te vollen meyster van der stede waren. Twas wair dat den ruyteren, die met Fransoys ende Pieter van Bosch ommeliepen, verboden was dat sij die vreemde cooplude noch schamel volxkijn van buyten dairbinnen wesende niet beschadigen en souden, want die en hadden met hoirluder oirloge niet te scaffen, noch en waren des oic niet sculdich te ontgelden; welk gebodt so redelijken geaftervollicht wert, want Franssoys noch geen van sinen gesellen en deden nyemant van buyten letsel of moyenesee; mer, bij den onderzoeke dat die van Gendt op een cort deden doen binnen Brugge, vonden sij dat dese IIII navolligende gilden hemluden metten grave meest ende altijt tegens hem geweest hadden, als die makelairs, die glasemakers, die vleyshouwers ende die viscoperen, dair sij af sloten dat men die alle, of also veele als men van dier enich soude konnen gecrijgen, allegelijck dootslaen soude sonder enich verdrach; ende sonderlinge omdat si so scarp in die were hadden geweest metten grave voir Oudenairden. | |
[pagina 187]
| |
Aldus ghinck men hierup van huyse te huyse soeken dese goede mannen uut dese voirseyde IIII gilden ende, wair hoire enich gevonden wert, worden sij terstont sonder genade dootgeslagen, sodat binnen desen enen nachte so een so andere meer dan XIIC personen dootgeslagen werden; ende noch andere quade moirden, dieften ende quade dingen, die dair geschieden ende nye te voirschyne en quamen, behalven die huysen die dair beroift ende geschennet werden, ende oic den vrouwen thare benomen, vercraft, gevyoleert ende verdorven, die kisten ende cofferen upgebroken, ende, int corte geseeght, sovele bedreven dat die armste van Gendt, die dair waren, worden rijck. Des sonnendages smorgens tot VII uyeren quamen dese blijde maren binnen Gendt, hoe hair volk den grave met sinen volke terneder getogen hadden met die van Brugge, ende dat sij die stede van Brugge metter handt gewonnen hadden, ende dairbinnen waren als heren ende meysters van der stede; dair ghij wael zeker af moicht wesen dat een blijde gemeente binnen der stede van Gendt was, die onlanx te voren in enen groten node geweest hadden; des sij ter eeren ende te love Goids tot veel steden binnen Gendt grote ende schone processien ende andere geestelijke serymonyen doir God voir deden doen, hem danckende der victorien die hij hair volke hadde verleent. Dese tijdingen hoe hoger ende verder upten dach, hoe hem binnen Gent van deser vairnesse meer tijdingen quamen, die ene uptie andere, alle aftervolligende, sodat dese lude binnen Gendt so ontsteken waren met onmatelijke blijscappe dat sij nyewers vorder omme en dachten dat hem gedient mochte hebben, want, ic segge u dat voirwair, alle des graven vreenden waren so verslagen dat, hadde die here van Hairsele, die binnen Gendt gebleven was, | |
[pagina 188]
| |
uut Gendt getogen met III of IIIIM manne tOudenairden up desen sonnendach of noch des manendages dairan, hij soude die stede tot sinen wille gecregen hebben, want, doe die tijdinge binnen Oudenairden quam van des grave nederlage, was alle dat volk dairbinnen so mismoedich ende beanxt, dat sij lange wijlen niet en wisten wair sij die stede van selfs geruymt wouden hebben of niet. Mer, doe sij zagen dat hem die van Gendt niet en roerden om dairwairt te comen, grepen sij weder een hart; oic so quamen dair III ridderen binnen, die van dairomtrent waren, als here Jan Bernages, here Dirc van Aubaing ende here Florijs van Huele. Dese III holpen hem doe die stede bewaren ende ten besten raden ter tijt toe dat here Danyel van Haelwijn dairbinnen quam van des graven wegen, gelijken ic u wael seggen sal als ic dairtoe gecomen sal wesen. Ic segge u dat voirwair dat nye lude te boven wesende van horen vyanden, als die van Gendt over die van Brugge waren, hem zoetelijker en gedroegen noch en leden, dan die van Gendt met die van Brugge ommegingen, want, van allen die clenen ambochten en wert nye mensche mesdaen, ten was dat sij specialijken ende bijsonder belast worden. Ende, als Phillips van Airthevelde, Pieter van Bosch ende die andere cappiteinen van Gendt hemselvenwael ende te vollen vanden meyster van der Ga naar margenoot+stadt van Brugge, ende dat alle dat dairbinnen was tot hoiren onderdanichede ende gebode bereyt was, wert dair een gebodt gedaen van Phillips wegen van Airthevelde ende Pieter van-Bosche, ende voirt der anderen cappiteinen ende hoiftmannen van Gent, up lijf te verliesen, so wie dairover dede, dat elc man hem in sijn huys dat hij ingenomen hadde vertrecken soude, sonder yemant voirt | |
[pagina 189]
| |
meer te bescadigen of yet af te nemen, ten wair dat hijt wael betaelde, noch dat hem oic nyemant in des anders logijs en logierde, noch dat nyemant geen beroerte of vechtelijke en maicte, ende alle uptie voirseyde verbuernisse. Als dat geschiet was, begonden dese overste te vragen of nyemant van den grave vernomen en mochte hebben, wair die gebleven mochte wesen, dair doe vele woirden af ghingen: die een zeechde, hij wair alle geruymt des saterdages; die andere zeechden, hij wair noch binnen Brugge yewers verburgen in een heymelijke plaetse, dair hij niet te vinden en was; ende scheen dat die cappiteinen dair niet al te vele oic omme en gaven, want sij waren so zeer verblijt van hoire victorie ende dat sij hem dairboven hoere vyanden vonden, dat sij voirtmeer geen achte en sloegen up grave noch baroen noch up anders alle edele mannen die in Vlaenderen wesen mochten, ende hielden hemselven so groit dat hem dochte alrede dat sij alle tlant tot hoire onderdanicheit gebracht hadden. Dair spraken doe te gader Phillips van Airthevelde ende Pieter van Bosch, seggende tegens malcanderen: ‘Wij hebben onse stede zeer bloit gelaten van allen provanden, twair goet dat wij se provanden.’ Dair sloten sij dat sij senden wouden te Damme ende ter Sluys om provande, ende die voirt te Gendt senden; sij deden so, ende senden een getal van gewapender luden ten Damme omme dat in te nemen, diewelke terstont, als sij voir den Damme quamen, die poirten voir geopent werden, ende sij dairinne wesende vysenteerden sij alre die kelren, aldair, dair sij wael VIM vaten wijns uut dese kelren deden slaen, van die edele wynen van Gasscongen, van Poytou van Rochele ende uut anderen vreemden landen, die die cooplude dair liggende hadden, ende deden | |
[pagina 190]
| |
die senden te watere doir die Lieve ende oic te lande binnen Gendt. Als sij dus te Damme geweest hadden, togen sij voirt ter Sluys, dair sij doe oic terstont ingelaten worden, ende die stede tot hoire onderdanichede geset, dair sij doe grote hopen van alrehande greynen van choorne vonden, ende oic van mele, so in tonnen, so in scepen, so upter coopluden solren ende garnyeren die dair van buyten lagen; doch, wast van buyten of van binnen, twert alle gesceept ende gewagent ende binnen Gendt gebracht; ende aldus wert die stede van Gendt verlicht van horen laste ende ververcht van haren provanden ende van hoire grotor miserien ende ellende dat sij inne geweest hadden, ende up desen tijt verlosset ende gevriet bij der gracien Goids, dair die van Gendt wael sculdich af hadden geweest gehuechenisse in hoir herte te dragen, dat se God so grotelijken in horen node tegens hore vyanden gedragen ende thoift upgehouden hadde, van dat sij met VM verhongerder mannen verwonnen ende terneder getogen hadden XLM man, wael te hernasse ende voir hoirselfs huysen ende dreppel. Syen dan nu die van Gendt wael toe dat sij in der hovairdyen niet en verdwalen, ende sonderlinge die van hoir hooftheren ende cappiteynen sijn; mer doch neen, sij en sullens hem niet konnen hoeden, ende sullen so hovairdich worden dat God synen thoiren up hem leggen sal ende hem thonen hoir hovairdye ende overdwaelshede eer tjaer eynden sal, gelijken ghij dat horen sult hierna in die hystorie, updat alle andere luden dairan exempel sullen mogen nemen in toecomenden tijden. Up dien tijt, wordt ic wael geinformeert, ende na voirenisse so willict oic wael geloven, dat die grave des sonnendages snachts ghinck uut Brugge, mer die manyere hoe en weet ic niet, ende of hem | |
[pagina 191]
| |
oic enyge wege tot enyger poirten geopent werden, dair ic meer af vermoede ja dan neen; doch, hoet was, ymmers quam hij alleen te voete uut in enen quade abijte. Doe hij hemselven buyten der stede vant, was hij in hemselven zeer verblijf, ende mocht oic wael seggen tegens hemselven dat hij uut groten node ende vrese gecomen was. Dair wert hij doe gaende upter wilder aventueren, so lange dat hij quam dair enen dicken doirenbosche of van andere ruychte stont; dair croip hij in, om dan te mogen ramen wesweges hij voirtgaen woude, want hij geen kennesse van enyge wegen en hadde; oic en hadde hij nie sijn dagen enyge wege te voete gegaen, sodat hij hem dair niet mede behelpen en konde. Dair hij dus lach in der nachte in dese hegge ende in die ruchte, aldair dochte hem dat hij een man dairomtrent hoirde spreken; ende hij hoirde te rechte, want dat was een van sinen ridderen, die sijn basterdochter ten wyve getruwet hadde, geheten here Robrecht Merscalk, denwelken die grave verkennende wert an sijn sprake dat hij here Robbrecht was dien hij dair hoirde spreken, ende hij wachte totdat hij recht voirbij, dair hij lach, leedt. Dair sprack die grave: ‘Robbrecht, bistu dair?’ - ‘Here’, sprack dese ridder, die terstont des graven stemme kennede, ‘ja ic; ghij hebt my alle desen dach ende nachte menygen anxste ende moyenisse angedaen om u alle ommetrent Brugge te zoeken. Ay, goede here, hoe sydy wechgecomen?’ Die grave sprac weder, seggende: ‘Robbijn, gawij, gawij, ten is hier nog genen tijt een sijn aventueren te vertellen, duch so vele dat ic een pairt gecrijge, want ic bin al moede van te voete te gaen, ende nem ons den wech na Rijsel, ist datstu dien kenneste’. Die ridder heere Robbrecht sprac: ‘Here, ja ic’. | |
[pagina 192]
| |
Dair ghinghen sij doe te samen alle dien nachte tot des morgens te priemetijden toe, eer sij an een Ga naar margenoot+pairt konden geraken, ende teerste pairt dat hij creech was een merrye die sij vonden up een dorpkijn tot eens scamelmans huys, dair die grave doe up zat sonder zadele of pannele, ende quam also alle die manendach tot in den avondt doir onbekende wege tot after voir tslot van Rijsel, ende quam dair also van buyten in. Ende so deden oic dat meeste deel van alle die ridderen ende edele mannen die uuten stride voir Brugge wechgecomen waren, ende waren hem dair gecomen bergen als sij beste konden, som te voete, [som te pairde, elc nadat hij wechgecomen was; oic so en hilden si niet alle enen wech, want dair was hoire die liepen ten naesten watere, ende voeren over in Hollant ende in Zeelant, ende bleven dair leggen totdat sij andere ende betere tijdingen van horen here vernamen; als here Gwy van Ghistele quam in Zeelant, dair hij grave Gwy van Bloys vandt in een van sinen steden, dien vreendelijken ontfinck ende deylde hem van sinen gelde, dair hij hemselven weder mede upsette na sinen state, ende onthilden bij hem also lange als hem geliefde dair bij hem te bliven. Ende aldus worden doe die verbaesde edele mannen van den goeden heren die hoire ontfermden, dair sij dus verdwaelt bijquamen, getroist, die een hier, die ander dair, als oic ymmers reden was, want mogelijken alle edelheit sal in der noot van die edelheit geholpen geraden ende getroist werden, dair die ene bet mach dan die andere. |
|