Cronyke van Vlaenderen. Deel 1
(1898)–Jean Froissart– Auteursrecht onbekendVan die grote gebreke van vytalien die die van Gendt hadden, hoe sij bij die van der stadt van Ludick geholpen ende getroist werden.Ghij sult weten dat, alle den tijt zeder die destruweringe van der stede van Geertsberge ende dat besit van voir Gendt, dat upgebroken wert van den grave, van rouwe ende ongenuechte die hij hadde van sijns neven doot, Wouters, here van Adingen, die bij die van Gendt in eenre lage verslagen wert, als ghij hiervoir dat wail gehoirt hebt, so en oirloochden die Vlamyngen, also wail die ridderen ende edele mannen als die goede steden, uptie van Gendt niet, dan alleen met hoir ruyteren die in garnysoenen lagen in allen steden ende sloten; want alle thele lant was tegens die van Gendt metten | |
[pagina 149]
| |
grave, uutgenomen die van den IIII Ambochten, dair die van Gendt zomtijt af gedient waren in vytalienende anders. Ende so deden oic zomtijt die uuten lande ende graefscappe van Aelst, die plagen die van Gendt somtijt te dienen van melk, boter ende kase; dair die grave van Vlaenderen zeer thoirnich om wert, doe hijt vernam, ende hij dede dair een voirhoet up, want hij ontboot die van den garnysoenen van Denremonde, dat sij alle dat buyten sloots stont te lande wairt barnen ende te nyete maken souden omtrent Aelst, twelke also gheschiede. Dair mosten doe die arme luden, die hem van horen beesten te generen plagen, ruymen tlant, die een in Brabant, die andere in Henegouwen, ende veel hoire broot bidden. Noch so bleef dien van Gendt onderdanich tlant van den III Ambochten, dair sij veel af gedient werden, als voirseit is, mits dat dair quaet bij te comen was; ende die selve ververschinge van vytalie, die sij binnen Gendt cregen, quam hemluden van daen. Aldus hilt die grave dese van Gendt, alle desen winter doir, so scarp dat hemluden, noch te water, noch te lande, gheen choren comen en mochte; want hij hadt so verde gebracht met sinen neven, den hertoge van Brabant ende hertoge Aelbrecht, grave van Hollant, dat hoere landen mede al tegens die van Gendt gekeert waren. Aldus en quam dien van Gendt van daen niet, dan steelwijs ende met groter zorgen voir diegene diet dair senden of brachten; dairbij doe die van Gendt al verslagen worden, seggende die wijse, dat hoir dingen niet lange duyeren en mochten, sij en waren gescepen allen van honger te sterven, want hoirluder zolren waren alle ledich van choren, ende men en vant dair geen choren langer. Aldus en souden die arme luden geen broot konnen gecrijgen om gelt, endeGa naar margenoot+ | |
[pagina 150]
| |
alrede quamt so verde dat die backeren, als sij gebacken hadden, mosten sij hoir doren met machte gesloten houden, of die arme gemeente souden se met machte overgelopen hebben van noothongher, sodat dair een jammer was die gemeente, also wael die mannen, wiven, als kinderen, te sien ende te horen; ende, dat argher was, die rijke begonsten oic gebreck te crijgen. Dit gecrij ende geclachte quam alle dage voir Phillips van Arthevelde, die hoir overste cappiteine was, dies groot lijden ende mededogen met hemluden hadde, ende dair alle dat dairin te voirsien of te ordyneren was, dat elc also wael arme als die rijke wat hebben soude, ordyneerde dairaf hij zeer te bedancken was; want hij dede der abdyen, der cloosteren ende alle der rijker burgeren solren ontsluyten, ende dat choren deylen voir enen zekeren benoemden penning, dat elc wat creech, dair die stede van Gendt doe zeer bij vertroost ende verlicht wert. Oic so quam hem somtijt wat heymelijken uut. Hollant, so choren in tonnen geslagen, so gebacken broit, dair sij zeer bij getroist werden; ende souden veeleer overvallen geworden hebben dan sij worden, en hadde den troist gedaen die sij uut die voirscreven landen cregen, hoewael dat in Brabant verboden was, upt lijff te verliesen, so wie dien van Gendt provande brachte; mer, quamen die van Gendt dair up horen anxte, men moste hemluden wael vytalie vercopen of geven. Dairaf gebuerde dat sij eens in enen vasteijt binnen Gendt in al te groten laste waren van vytalie, want sij en hadden binnen Gendt gene vastentspijse, sodat dair uut Gendt schieden wael XIIM soudenaren, ende oic andere luden diet niet en hadden wairaf te leven, ende waren alle verbleyct ende verzaluwet van honger. Dese quamen bij der stede van Bruexsel; als die van | |
[pagina 151]
| |
Bruexel sagen ende ontwair werden desen groten hope, sloten sij die poirten van Bruexel toe, want men en wiste hoir menynge niet. Als die van Gendt hemselven int bedrijf van Bruexel vonden, sonden sij van horen volke, sonder enich harnas an hem hebbende, voir die poirten van Bruexel, ende an dien van der Wette, die daer waren, seggende dat men om Goids willen hoire ontfermen wilde, ende dat men hem doch vytalie vercopen wilde om haren penning, of sij sterven van honger; ende men en dorste voir hem niet sorgen, want sij en dachten hemluden noch dien lande niet dan alle goet toe. Des die gemeente van Bruexel hoire ontfarmden ende brachten hemluden vytalien genoech om hem te lijden, dair sij doe bleven leggen in dat lant omtrent III weken; mer sij en quamen in gene besloten steden, ende sij reysden dus doir dat lant tot. Lueven toe, die oic groot medelijden met hemluden hadden ende hem vele goets deden. Ende hoir overste cappitein ende beleyder was een genoemt Franssoys Ackerman, die hier in dese reyse eerst int gerufte quam ende bekennet wert. Dese Franssoys was die metten steden dadingde ende verwarff dat sij dus geholpen ende gesustineert worden up dese reyse. Terwijlen dat dese Gentoyseren aldus lagen omtrent Lueven ende ververschten hem, dair thoich dese Franssoys Ackerman, hem XIIten, binnen der stadt van Ludick, dair hij sinen medegesellen so schoen ende so vreendelijken sprac metten oversten ende dekenen van Ludick, dat die stadt van Ludick ende die biscop mede, here Aernt van Arcle, hemluden beloofden dat sij bij den grave van Vlaenderen senden souden ende soveel doen dat sij tot ene zoene metten grave comen souden; ende seyden noch vorder: ‘Lieve vreenden, waren wij u so nade ende so wail gelegen | |
[pagina 152]
| |
als die landen van Brabant ende van Henegouwen sijn, ghij soudt als anders van ons getroist ende gestarct geworden hebben in uwen goeden recht ende in behoudenisse uwer vryheden dan ghij nu sijt; doch niettemin, alle dat wij duer u sullen mogen doen, met rade, met troist ende hulpe, dat sullen wij u volcomelijken doen; ende hieromme, dat wij u houden voir coopluden, ende wij die comanscappe in onsen lande regnerende willen hebben, als reden heischt, so willen wij dat gij tot V of VIC wagenen toe neemt, ende die ladet hier in onsen lande met choren ende mele; ende dat consenteren wij u te mogen copen, behoudelijken dat ghijt dueghdelijken den luden dair ghijt af coipt betalen sult; ende en zorght niet van dit goet wech te bringen, want die comenscepe die in dit bisdom gecoft werden sullen die Brabanders wael doir hoir landt laten lijden, want wij doen hemluden van gelijken; ende, al ist dat u die poirten van Bruexel voirgesloten sijn, so weten wij dat nochtans wael dat dat meer is bij bedwanck dan bij horen wille, ende dat sij u alle goet gonnen ende sijn in horen herte bedroeft van uwen laste ende verdruckinge; mer die hertoge ende hertoghinne van Brabant sijn meer geneghen tot horen neve, den grave van Vlaenderen, dan tot u, ende dat en is geen onreden, want, int gemeen, sijn altijt die heren met malkanderen wunsschende’. Weet dat Franssoys van der presentacie diere van Ludick, ende sij hem uut so vreendelijken gronde van selfs boden, zeer verblijf was, ende hij met sinen medegesellen dancten, van der stede wegen van Gendt, der stadt van Ludick uutermaten zeer ende hoichelijken, seggende voirt dat die stede van Gendt sulker lude ende vreenden wael behoefden ende te doen hadden. | |
[pagina 153]
| |
Doe Franssoys Ackerman met sinen gesellen geëyndet hadden die zaken, dairomme sij tot Ludick gecomen waren, namen sij an den oversten van Ludick oirlof, die doe met hem ordyneerden volk ende lude, die se helpen souden an wagenen ende getouwen in lant, dair sijre cregen ende loeden binnen tweenGa naar margenoot+ dagen tot VIC wagenen toe, alle geladen met choren ende meelle, want sij diere provancien meer behoefden dan andere. Dair sloech dit karroy upten wech met desen goede, ende leden twisschen Lueven ende Bruexel, ende, als Franssoys weder bij sinen hope quam, die sijnre lagen ende wachten uptie kante van den palen twisschen Brabant ende Ludick, versloech hij hem die gonste ende vreenscappe die hemluden die stadt van Ludick bewijst ende met goeder herten gedaen hadden ende noch presenteerden te doen, ende seyde hemluden doe voirt dat hij bij der hertoichginnen van Brabant trecken soude, ende met hoir spreken ende informeren ende bidden hair, van der stede wegen van Gendt, dat sij hoir dairtoe geven wilde, te senden an horen neve, den grave van Vlaenderen, horen here, updat sij met hem tot eenre zoenen mochten comen. Ende hiermede schiet Franssoys van Vijlvoirden van sijn volk, ende thoich tot Bruexel bij der hertoginnen; ende die hertoge was doe ter tijt om sijnsselfs saken int lant van Luxenborch, sodat Franssoys, met hem derden, alleen binnen Bruexel quam bij consente der hertoginnen, dien begeerden te sien. Dair quamen dese III in der hertoginnen hof up Coudenberch, dair die hertoginne een deel van hair huysgesinne doe bij hoir hadde; ende, als dese III voir hair quamen, vielen sij hair te voeten up haere knyen, ende Franssoys wert sprekende voir hem drien, seggende: ‘Hoge ende vermogende, edele vorstinne | |
[pagina 154]
| |
ende lieve vrouwe, uwe goederthierenheden willen believen hair so te veroitmoedigen, dat ghij doch compassie ende ontfermhartichede hebben wilt over uwe bereyde ende dienstelicke stede, der goeder stede van Gendt, die tot geenre genaden noch zoene comen en mach met uwen neve, horen prince; ende, leyder! nyemant en bewintes hem; ende of uwe edelheden bij enen goeden middele hair dair om Goids willen wat mede becommeren ende moeyen wouden, bij denwelken uwen neve, onsen here, so onderwijst mochte werden dat hij hem doch te reden wilde geven ende ons arme luden sine ondersaten ontfarmen, ghij soudt dair al te grote aelmisse an doen ende groit goet; ende wij hopen dat onse gebueren ende vreenden van Ludick dair gairne mede truwelijken in arbeyden sullen, wanneer u gelieven sal hemluden te laten weten.’ Dair antwoirde doe die hertoginne zeer oitmoedelijken up, seggende dat van der twijdrachte, die stont twisschen horen broeder den grave ende hemluden, was hoir zeer leedt toe, ende, over langen tijt geleden, hadde sij dair gairne wat goets, twischen gemiddelt, hadde sij gemogen, ‘mer,’ sprack sij, ‘ghijlude hebt den grave so menichwerven verthorent ende so grote ende wonderlijke opynien gehadt ende bedreven tegens hem, dat hij dairomme so hairt in sinen thoren verstorven is dat dair quaet in te werken sal sijn. Doch niettemin, ten voirsten, om Goids willen ende oic uut medelijden dat ic met u hebbe, willic my dair gairne mede moeyen ende sien of ic noch yet goets dairinne verwerven sal mogen; ende ic sal an hem senden, ende doen hem bidden dat hij tot Doirnicke toecomen wille; ende dair sal ic bij hem senden van mine sonderlinge ende heymelicste raden, ende ghij sult soveel doen dat ghij dairmede den raedt van Hene- | |
[pagina 155]
| |
gouwen gecrijcht metten rade van Ludick, die ghij segt dat willich daertoe sijn’, - ‘Ja sij, vrouwe,’ sprack Franssoys, ‘die van Ludick sijn willich, want sij hebben ons dat beloift te doen’. - ‘Nu wael dan,’ sprack die hertoginne, ‘ende ic salre my so in bewijsen dat gijs gewair werden sult’. Doe antwoirde die van Gendt, seggende: ‘Lieve vrouwe, des wille u God lonen an live ende an ziele!’ Ende met desen woirden so namen Franssoys ende die andere twee oirlof an der hertoginnen ende an horen rade, ende schieden van Bruexel, ende quamen weder bij hoir volk ende ghetouwen, die se in velt verwachtende waren, ende reysden doe te samen voirt so lange dat sij bij der stede van Gendt quamen. Als dese tijdingen binnen Gendt quamen, dat hoir volk wederommequam, ende bij der stede waren, ende voir hemluden brachten wael VIC wagenen geladen met choorne, meel, ende andere provancien die sij nootlijken behoefden, waren sij dair zeer af verblijf, hoewael alle die provanden, die sij uutie lande van Ludick brachten, en was niet genoech om te spijsen die stede van Gendt den tijt van XV dagen, dan alleen voir den mistroistichden volke wast enen troist ende verlichtinge in hoire herten, dair doe up dien tijt vele manyeren van volke in groten getale uut Gent te voet ghingen in ordynancie van oitmoedichede, ende Gode lofbair dairaf waren; ende, als sij bij die wagenen quamen, vyelen sij up hoere knyen, ende leyden hoir handen te samen voir die cooplude ende wagenlude, seggende: ‘Och, goede lude, ghij doet hier nu ene grote aelmisse, dat ghij dat arme volk van Gendt aldus troistet, die niet en hadden wairaf te leven, en wairdy nu hier niet gecomen. Loff ende danck hebbe God voir, | |
[pagina 156]
| |
ende ghij na!’ Aldus werden dese provanden geleydet, van vele armer ende cleenre lude uuter stede van Gendt, tot binnen Gendt up die Vrijdachmart, dair dese wagenen alle te samen ontloeden, ende werden dair alle dese provancien bij zekere ordynancie, die dairup gemaict wert, int breyde gedeylt, dair men se vant meest behoeftich te wesen. Ende doe dese wagenen ontladen waren, deden se die van Gendt wedergeleyden tot binnen den palen van Brabant, uut allen sorgen, wael met VM gewapender mannen. Van welker reyse ende vairnesse die grave Ga naar margenoot+van Vlaenderen, doe ter tijt tot Brugge liggende, te vollen wael geinformeert wert, ende sonderlinge dat met dien van Gendt so scarp stont dat sijs niet langer herderen en souden mogen; dair ghij wael af vermoeden moight dat hij van hoire armoede ende ellende zeer wael in te vreden was, ende oic alle sine raden, die gairne der stede verderffenesse van Gendt gesien hadden. Dese dingen geschieden alle binnen eenre vasten ende in der maent van mairte ende van aprille in jair XIIIC LXXXI. Hierat gebuerde dat die grave van Vlaenderen ten sinne wert, ende in sine rade sloot, anderwerff weder te comen, noch starcker ende met veel meerder machten dan hij voir geweest hadde, ende beleggen die stede van Gendt; ja, so starck dat hij dairtoe met machte trecken soude int lant van den IIII Ambochten, ende barnen dat alle, ende makent dair alle slecht, want sij dien van Gendt te zeer upgehouden ende van allen provancien gedient hadden. Twelke die grave doe overal in sinen steden van Vlaenderen dede kondygen, dat hem elc man dairup bereyden soude, ende rede wesen des dages na der processien van Brugge, want dan woude hij porren van Brugge na Gendt, om die te gronde te bederven; ende dit | |
[pagina 157]
| |
screef hij oic an allen ridderen ende edelen mannen die yet van hem hilden, wonende int lant van Henegouwen, dat sij upten voirscreven dach, of liever VIII dagen te voren, tot Brugge bij hem wesen wouden. |