Cronyke van Vlaenderen. Deel 1
(1898)–Jean Froissart– Auteursrecht onbekendHoe die Witte Caproenen van Gendt ende hoir cappiteinen verslagen worden, ende hoe Phillips van Airtevelde doe gecoren wert te wesen een cappiteine van Gendt.Als dese heren wesende binnen Oudenairden vernamen dat Aernt die Clerck met omtrent XIIC gesellen van den Witte Capronen int cloister tot Ham was, ende dat hij hoir gesellen so lelijken Ga naar margenoot+gemoirt hadde, ende cloister bestormt, ende die grote | |
[pagina 119]
| |
ondaedt bedreven, waren sij zeer dairaf tonvreden ende werden te rade dat sij hoir verspieders senden souden tot Ham, om te sien of men die van Gent noch dair des anderen dages smorgens soude mogen belopen; ende diegene, die sij dair sonden, brachten hem weder die tijdinge, dat sij van den Witte Capronen van Gendt vernomen hadden, dat sij noch dien dach dair bliven wouden, dair dese heren binnen Oudenairden zeer af verblijt waren, sodat doe die here van Adingen, die here van Montengies, die here van Lens, die here van Briffuel, here Michiel van der Hameyde, ende meer andere tot wael VC ridderen ende knechten uut Henegouwen, ende wael so veel uut Vlaenderen, ende uut Oudenairden wael IIIC glayen ende wael M voetgangeren, onder windaesscutten ende andere cloecke mannen, ende quamen met desen hope tot Ham. Doe sij dair voir dage vroe genoech gecomen waren bij den dorpe van Ham, sonden sij here Danyel van Haelwijn voiruut met omtrent C glayen, wael gestoffeert van goeden mannen, die voir int dorp in den hope beginnen soude tvechtelijck te maken, ende om dairmede Aernt die Clerck met sinen hope uuter abdyen te locken ende te doen comen, ende oic mede updat hierenbinnen hoere voetgangeren ende winsdaesbogen, die noch after waren, bij hemluden comen souden mogen. Dese ordynancie ghinct voirt, ende here Danyel voirnoemt, ende met hem die here van Dijxmuyden ende die Haze van Vlaenderen, reden te samen, ende slogen die pairden met sporen, ende quamen onversiens in den dorpe ende voir dat cloister van Ham geslagen, met enen frisschen moede, roepende: ‘Die bastairt van Vlaenderen, die Leewe hogen moet!’ Dese Gentoyse en hadden hem hier niet voir gehoet, want het was noch zeer vroe morgens, sodat sij | |
[pagina 120]
| |
noch alle meest uuten harnasse waren; doch dieghene, die des nachts die wairde hadden gehadt, staken hem te samen ende gemoeteden desen heren, ende gaven hemluden wat te doen, als sij beste mochten; ende binnen deser tijt wapenden hem hoir ander lude. Aernt die Clerck was zeer onledich om sijn volk te samen te hebben, ende dede dair sijn alrebeste om; doch, eer hij hem met sinen hope verzamenen conde, quamen met enen groten drossche anbersten die here van Adingen, die here van Schoirs, die here van Montengies, die here van Briffuel, die here van Lens ende horen hope, van afteren in dat dorp van Ham, roepende: ‘Adingen hoege moet!’ ende sloegen in dese Gentoyseren met enen hogen onversaechden moede, dair dese Witte Caproenen van Gent hem beerlijken weerden; mer doch, sij en ontstondens niet lange, mer ontloken hem up, ende begonsten te sceyfelen, sodat dair, van desen XIIC, so int dorpe, so in die abdye, of jagen upt velt, wael XIC verslagen werden; ende Aernt die Clerck wert int vlyen oic verslagen met tween pyecken, dair hij tenenmale mede doergelopen wert, ende also an enen hegge geset doot. Doe dese here van Adingen metten sinen dit spel gecooct ende dese reyse gedaen hadden, keerden sij weder binnen Oudenairden, ende hilden dese reyse voir ene grote reyse gedaen wesende. Ghij sult oic weten dat doe die grave van Vlaenderen, die doe ten tijden binnen Brugge lach, dit vernam, was hij dair zeer af verblijt, seggende van den here van Adingen: ‘Bij mijnre truwen, tis een goet jonck, ende vrijlijken; tsal noch een vroom man ter wapenen werden!’ Bij twelke die grave zeer ter herten creech desen here van Adingen, ende en plach hem niet neve te heten, als hij bij hem quam, mer schoonsoon. Als dese tijdinge tot Gent binnenquam, dat Aernt | |
[pagina 121]
| |
die Clerck doot was, ende alle sijn volk verslagen doot, wert dat gemeen volk dairbinnen zeer mismoedich ende moedeloys, seggende onderlinge, dair sijt seggen dorsten: ‘Hoe sullen wijt maken? onse saken gaen alle qualiken; onse cappiteinen worden ons, die ene voir ende die ander na, afgeslagen, so lange dat wij dair langer geen en behouden. Oic verliesen wij onser volk; wij hebben dair cranckelijken an gewonnen, dat wij tegens onsen here geoirlicht hebben, ende alle wat onser is sal hij int laetste doen vergaen ende verslijten altemet, huyden hier enen hope, morgen dair enen anderen, sodat onser int laetste geen bliven en sal. Leyder, wij hebben ons int gescheele ende twijdrachte twijsschen Ghijsbrecht Mahiew ende Jan Lyon te dyepe gesteken; wij hebben Jan Lyon thoift te zeer upgehouden, ende sijnre ende Pieter van Boschen opynien te zeer gevollicht; sij hebben ons so dyepe in des graven thoren ende in den oirloge gebracht, dat wij ghene wege van genade noch van vrede nu gecrijgen en konnen, waren wijs noch alle wijs. Twair ons ende voir gemene volk beter ende veel profijtelijker, dat XX of XXX man, diet licht wael verdient hebben, ontgouden dan alle die heele stede.’ Aldus spraken wael heymelijken enyge ondereen, want int openbair en dorsten sij dair niet af roeren, van vreese des lichten ende quaden geselscaps, die alle van eenre seckte waren ende hemluden verhieven ende machtijger werden alle dage dat te voren weveren ende volren ende arme gesellen geweest hadden. Ende het stont also binnen Gent, als dese lichte gesellen gelts te doen hadden, ende sijt den cappiteinenGa naar margenoot+ te kennen gaven, waren sij wael gehoirt, ende terstont getroist, want dese cappyteinen hadden ene pollecie over hem, dat was, als hem hoir gesellen | |
[pagina 122]
| |
dus van gebreke quamen clagen, plagen sij hemluden te bevelen ende seggen: ‘Gaet tot die man of tot desen, dat sij wijsten dat een goet, simpel ende rijke man was, ende segt hem dat hij tot ons come terstont, wij willen hem spreken’. Dese goede luden, als hem dese boitscappe gedaen wert, en dorsten sijs niet laten, sij en quamen terstont totten cappiteinen die se ontboden hadde; ende so plach men hem dan te seggen: ‘Siet, vreent, die stede is beladen om gelt, hair soudenyers mede te betalen, die ons onse vrijheden ende prevylegien helpen houden ende onse rechten bewaren; die gesellen moeten leven, ghij moet tot uwen buydel gaen’. Dese, dair men dit toesprack, leyden alle up dat men hem heyschte, des sijt vermochten enichsinnes, want, hadden sij dairtegens gheseit, thadde hemluden terstont om hair lijff gedaen geweest, ende dootgeslagen te werden, ende men soude hem verraderye tegens der stede van Gendt angetegen hebben, ende dat sij die waelvairt van der stede hadde willen benemen. Aldus waren dat geboefte ende dat quade geselscap meyster van der stede van Gendt, twelke aldus duerde thele oirloge duer, staende twisschen hemluden ende horen here den grave. Doch, als men die rechte wairheit sal seggen, so en hadden die rijke, die goede ende die vroede van Gendt van dit gebreck niet dan horen rechten loene, dat sij aldus met deser groter roede geslagen werden, ende en waren dair niet af te beclagen, ende sij selve en mochten hem des niet ontsculdighen, sij en waren selve rechte oirsake van allen desen laste die sij hadden. Die reden was dese: doe die grave sinen bailiu hemluden binnen Gendt sende om enyge quade ende rebelle te justicierent ende te corrigieren, hadden sij doe bij hem gebleven ende | |
[pagina 123]
| |
hem gestarct in die justicie die hij te sinne hadde dair over die quade te doen, over dieghene die noch niet also machtich en waren, mer neen, het scheen al wast hem na leedt, dat sij eerst also lieff hadden dat dair qualijken voer als wel, ende also lieff oirloge tegens horen prince als vrede; hoewael sij wael mogelijken mochten deyncken dat, tot wat tijden sij in oirloge tegens horen prince traden, keytyven ende ongevallige lude van geenre wairde meyster wesen souden van hoere liven ende goeden ende oic van der heelre stede van Gendt; ende, als sij dat gairne benemen souden, en soudens sijs genen machte hebben, als dair oic af geschiede ende gebuerde Jan van der Zijchele, die oic duer die vinger wilde sien ende nentrael staen ende zwijgen dair an beyden sijden toe, twijsschen den grave ende der stede van Gendt, ende toech dairomme in Henegouwen wonen, mits denwelken hij meende hem so zuyver ende ledich te houden in der zake dat hij van dien hate ende fellichede, die twisschen den grave ende der stede van Gent stont, dair hij uut geboren was, van geenre zijde betichticht werden en soude, noch ondanck behalen; mer doch hij wert, ende soveel dat hij dairomme starf, dat grote scade was, want hij hadde in sijnre tijt een uutnemende wijs ende notabel man geweest. Mer die werelt stont in dien tijden so, dat men met so te willen twisschen tween ledich te staen, den heren noch horen rade niet voldaen noch te vreden houden en mochte, also sij oic wijs ende duersichtich; hij hadde den anderen wael connen raden wat sij doen souden, ende selve en conde hij den besten wech niet kyesen. Doch, hoet sij, hij wert gevaen ende tot Rijsel int slot gevoert, ende, of hij in den articulen, dairaf hij bij here Symon Rijn zeer duen geëxamineert wert, sculde en hadde | |
[pagina 124]
| |
of en hadde, en weet ic niet; mer die heren die dair waren, mits dat alle dage in den oirloge arghde, ende oic dat hem geluck ende die aventuere tegensviele, tractierden hem so, dat hij dairomme starf. Ende so deden oic alle die cappiteinen, die oic die rebellichede van dien van Gendt heymelijken holpen sustineren tegens horen here, ende noch veel andere personen van Gendt mede, die bij aventuere onnosel in der zake waren, als gij dat elc van punte te punte hierna in der historien sult horen vertellen. Doe Pieter van Boesche sach dat die stede zeer weeck ende cranck wert van cappiteinen, ende hij hem in die stede van Gendt bijnaes alleen vandt, die tspel bij der handt genomen hadde, ende sach oic dat den rijken alleyncken begonde te verdrieten ende des speels moede begonden te werden, begonde hij te ymagyneren ende over te deyncken, ende hadde des oic groten zorge, dat men geen zoene so starck en soude moegen maken noch verbinden of geen so vaste dadinge bedadingen, quaemt dat zoene twisschen der stede van Gent ende den grave ghemaect werde, ten soude hem sijn lijff costen. Des wert hij doe overdeynckende van Jan Lyon, dat sijn meyster geweest hadde, hoe die sijn dingen toe plach te leggen ende uut wat konsten die te wercken plach; ende, also hij wail sach dats hem niet doenlijken en was, noch oic niet lange en soude hebben mogen dueren, dat hij alleen die stede van Gendt geregiert soude hebben, oic so en woude hij tprincipael gerufte van den regimente noch den name dairaf niet hebben, mer bedectelijken wilde hij wael den laste van allen upsetten ende insettingen te vinden ende te begrijpen annemen. Ende wert doe deynckende up enen man, die hij dairtoe promo- | |
[pagina 125]
| |
veren woude, dair nyement binnen Gendt up en dachte noch en vermoede, die redelijcken jonck ende wijs genoech was, mer sine wijsheit en was niet bekennet onder den volke, noch men hadden dairGa naar margenoot+ tot dien dage toe nye behoeft noch af gehoirt. Dese persone was geheten Phillips van Airtevelde, Jacobs zone van Airtevelde, die in voirtijden gehadt hadde thele regimente van tgraefscappe van Vlaenderen in sinen handen wael VII jair lang aneen. Dese Pieter van Bosch hadde Jan Lyon, sijn meyster, ende oic andere ouden, wijsen mannen binnen Gendt menichwerven horen seggen van der groter eerbairhede des voirseits Jacobs van Airtevelde, ende dat dat lant van Vlaenderen nye so zeer ontsien noch oic geëert geweest en hadde, alst geweest hadde in den tijden dat dat Jacob van Airtevelde in sinen regimente hadde. Oic en wast also niet van binnen Gent, en plagen doe ten tijden noch dagelix wael te seggen: ‘Wairt sake dat Jacob van Airtevelde leefde, onse saken souden wael ende bet staen dan sij nu doen; wij souden wael zoene crijgen na onse wille; onse prince soude toe blijde wesen, dat hij ons alle mochte vergeven dat dair geschiet is.’ Dese woirde hoirde oic Pieter van Bosche wael dagelix, ende dachte altijt dairomme te meer na sijn concepte ende upsette, dat Jacob enen zone hadde, die Phillips hete, als voirgeseit is, die zeer bequaem ende goidelijck was, ende die in voirtijden, doe tbesit van den coninc van Engelant voir Doirnick was, syne coninginne, die binnen Gendt bleef leggen, desen Phillips uuten vonte geheven hadde, diewelke coninginne geheten was Phillipe, sodat sij desen jongen na hoir dede heten. Dit wael van Pieter alle overgedacht wesende, ghinck hij up enen avont laet ten huyse des Phillips, die doe ter tijt woonde met sijnre moeder, ende | |
[pagina 126]
| |
hilden te samen horen coste ende leefden eerbairlijken van horen renten ende goeden, ende maecte sinen sprake met desen Phillips, ende int laetste bracht hijt int woirden, dat hij hem die materie updede, dairomme hij dair bij hem gecomen was, hem seggende, wairdt zake dat hij na sine woirden wercken wilde ende sijns raeds plegen, hij soude hem den alre meesten, den ontsiensten ende machtichsten man maken, van alle Vlaenderen Phillips antwoirde ende seide weder: ‘Pieter, hoe soudt gij dat bij bringen?’ Pieter antwoirde weder ende seyde: ‘Dat willic ic u seggen: ic sal u doen hebben die amynystracie ende thele regimente van der stede van Gent, want dit is die reden: ons hier binnen Gendt is van grote node ende behoeftich, enen goeden cappiteine te hebben, die van enen eerbaeren gerufte is, ende van enen goede name; ende den eerbaeren ende goeden name uwes vaders, Jacobs van Airtevelde, sal nu weder binnen Gendt verrijsen; want die luden seggen altehaht, ende sij seggen dair wair an, dat Vlaenderen nie so wael noch in so groter eeren geregiert en was, alst was doet u vader regierde. Aldus, wildi, nu sal ic u terstont ende al te licht in sine stede doen setten, ende gij sult u dingen goet te doen hebben, want, als gij uut sult willen reysen, dat doet bij mijnen rade totter tijt toe dat ghij die manyeren gesien ende geleert sult hebben van den spele.’ Als Phillips dit hoirde, die eens mans hert int sijn lijf hadde, ende natuerlijken begeerde voirtgetogen ende geëert te werden, ende oic meer goets te verwerven clan hij hadde, antwoirde hij terstont, seggende: ‘Pieter, gij presenteert my grote dingen, ende ic sal u geloven, ende ic zwere u bij mijnre trouwen, ist dat ghij my bringt in den state dair ghij my segt, ic en sal gene saken doen | |
[pagina 127]
| |
buyten uwen rade’. - ‘Ja’, sprac Pieter, ‘suldi u oic konnen groit ende homoedich houden, ende thonen die manyeren van enen fellen, ontsichelijken man? want een here moet onder die gemeenten, ende sonderlingen in sulken tijden ende hantieringen als wij nu hier in hadden hebben, konnen driesch ende vreeselijken wesen, ende maken dat men hem ontsie, ende dat hij voir enen bloedigen ende vreeselijken man bekennet ende gehouden wert, of sijn dingen sijn alle niets wairt. Oic so ist die natuere van den Vlaming, also geregiert te wesen, ende ghij en most oic niet meer somtijt up hairluden lijf off leven punten, dan men en doet uptie zwaluwen of vinken, die men in den tijden vanct ende doot om den luden die te eten, mer bijwilen lijchtelijken ende rondelijken dairmede duergaen’. - ‘Vrylick’, sprack Phillips, ‘en zorght niet, ic en sal dit alle waell doen connen’.- ‘Dits wael geseyt’, sprack Pieter, ‘ende gij sult die man cort werden, also als ic u toegedacht hebbe, ende overste van allen anderen wesen’. Met desen woirden nam Pieter oirlof an Phillips, en de schiedt uut Phillips huyse, ende ghinck tot sijns selfs huyse. Desen nachte ghinck over, ende, alst dach was, Pieter en vergat sijns niet, mer ghinc des morgens up ene plaetse, dair wail IIIM personen van sijnre secte ende compangie vergadert waren, ende oic waren andere lude mede, die dair stonden ende quamen omme nyewemaren ende tijdingen onder den volke te vernemen, ende hoe men hem voirt ordyneren soudë, ende wie men die overste cappiteyne van Gendt maken soude. Oic was die here van Hairsele dair mede, dair men eensdeels die saken binnen Gendt bij dede, ende sijns raeds geloifde, mer van uutreysen en woude men hem niet te voren leggen. Hier ghinck men doe heffen ende | |
[pagina 128]
| |
kruyden, om wie die overste soude wesen; die een noemde den enen, die ander noemde enen anderen, elc die sine; ende Pieter van Bosche hoirde vaste toe, ende zwech, sonder yet te seggen. Doe Pieter genoech hadde horen den volke spreken, hief hij sine stemme up, ende seyde: ‘Ghij heren, ic gelove wael dat die woirden, die gij segt, comen uut groter mynnen ende liefte, die ghij hebt tot behoudenisse van der goeder stede van Gendt, ende dat dieghone, die ghij hier genoemt hebt, wail wairdich sijn te hebben een deel van der regimente van Gendt; mer Ga naar margenoot+ick weet hierbinnen enen man, die dair selve weynich up let of omme deinct; woudes hem die bewinden, die waire nutter ende profijtelijker toe dan enich ander, ende nyemant sijns gelijck, noch oic van so goeden name uutgesproten’. Dair wairt Pieter doe gevraecht ende begeert, dat hij desen man noemen wilde; hij dede also, ende seyde: ‘Twair Phillips van Airtevelde, die in den vonte tot Sinte-Pieters van Gendt van der edelre coninginnen geheven was, die oic Phillippe geheten was, dair hij sine name aff heeft, twelke geschiede in den tijden dat Jacob van Airtevelde, sijn vader, tbesit hilt voir Dornick metten coninc van Engelant, den hertoge van Brabant, den hertoge van Gelre ende metten grave van Henegouwen. Dese Jacob regierde die stede van Gendt ende thele lant van Vlaenderen sp eerbairlijken ende so wael geregiert en was, na alle dat ic dairaf van den ouden ende wijsen hebbe horen seggen menichwerven denghenen die dairaf hueght, noch en was dese stede ende thele lant nye so wael in horen rechten gehouden als bij synen tijden; want Vlaenderen was alheel verdorven ende verloren, ende hij begreept weder ende brachtet met sijnre nairsticheit ende groter wijsheit weder te wege ende in goeden | |
[pagina 129]
| |
state. Ende dat ic dit segge is hieromme, dat my dunct dat wij ymmers sculdich sijn meer mynne te hebben tot die leden ende telligen die uut sulken edelen ende vromen getruwen man gesproten ende afgebleven sijn, dan tot enen anderen’. Terstont als Pieter dese woirde gesproken hadde, so wert dese Phillips van Airtevelde bij Pieters voirsetten ende promocie so vaste in des volkx herte geprint, dat sij alle die dair waren riepen met eenre stemmen: ‘Laten halen! laten halen! wij en willen doch geen ander dan hem hebben’. Doe sprac Pieter van Bossche, seggende: ‘Neen, en laten ons niet onthieden, tis eerbairlijker ende beter dan wij tot hem senden, want wat weten wij hoe hij hem hiertoe houden sal, ende of hij hem oic sal willen onser saken ende laste bewinden, of niet’. |