Cronyke van Vlaenderen. Deel 1
(1898)–Jean Froissart– Auteursrecht onbekend
[pagina 64]
| |
Hoe die grave van Vlaenderen binnen Gendt quam, ende dair weder uutschiet, dats die van der stede niet en wisten, ende hoe die muuyeren van der stede van Oudenairden doe omme worden geworpen van den Witte Caproenen van Gendt metten horen.Doe die van Gendt vernamen dat die grave, hoiren here, op wege was om dair te comen, wairen sijs zeer verblijt, ende togen hem uut der stede te gemoete, te voete ende oic te pairde, ende diegene dien gemoeten die vielen alle neder ter airden zeer oitmoedelijken tegens hem, ende deden hem alle die eere onde wairdichede die sij conden, mer hij leedt al doir sonder spreken dair, hij neech hemluden toe een weynnich mitten hoifde; ende also quam hij tot in sijnre herbergen, die men noemt die Posteerne, ende dair at hij des middages. Dair werden hem doe gebracht ende geschenct menich scoon present, ende dair quamen tot hem die van den gerechte van der stede, als wail reden was, die hem zeer oitmoedelijken tot hem bewezen. Dair begeerde die grave an hemluden, seggende: ‘Kinder, dair zoene wesen sal, dair en behoirt geen ommesien te wesen, mer enen gehelen pays, ende, sal die wesen, so mosten die Witte Caproenen of wesen ende te niete sijn, ende myns bailius doit die moste gebetert sijn tegens des doden magen’, want die vreenden haddent an hem also begeert te hebben. Die van den gerechte spraken: ‘Here, dat is oic van onser menige, ende dairom so bidden wij u zeer oitmoedelijken, dat ghij u so vele veroitmoedigen wilt te comen morgen op die plaetse, ende dair guedertierlic uwen sinne ende menige den gemenen volke te kennen geven. Ende wij weten wail dat, als sij u sien sullen, sullen sij dair | |
[pagina 65]
| |
so zeer af verblijf wesen dat sij alle doen sullen dat gij wilt’. Die grave sprac, hij woudt gairne doen. Binnen dien avondt quam tgeruchte over alle die stede, dat die grave des anderen dages morgens tot VIII uuren selven op die Vrydaichsmerct wesen soude, ende dat hij dair selve een prekaidse doen soude, dair tgemeen volk zeer lieve toe was; mer die dwase ende overdadige en was, noch en gaven dair niet omme, seggende: ‘Wij sijn alle genuch gepredict, wij weten wail wat wij te scaffen hebben!’ Jan Premmael, Raesse van Herssele, Pieter van Busch ende Jan Bolle, cappyteynen van die Witte Caproenen, zorchden of dit tot hoiren afterdeel wesen mochte, bilden hieop sprake te samen, ende ontboden enige van hoiren luden, die alderarchste ende overdadichste van hoiren geselscap, en seyden: ‘Houdt u huden meer ende morgen al voirsien van uwen hernasse ende were; om geen dinc dat men zeecht, so en leecht noch en doet die witte caproenen van uwenGa naar margenoot+ hoifde, ende weest morgen guets tijts tot VII uren optie Vrydaichmercte, mer en maict geen rumoer noch onlede tegens yemande, ten sij dat ment eerst op u beginnet; ende gij sult alle uwe lude, die ghij dit sult laten weten, oic aldus seggen’. Dese overvliegers andwoirden dat sijt gairne doen soude, ende sij deden oic also. Des morgens tot VII uren quamen dese Witte Caproenen optie Vrydaichsmercte, also sij overdragen wairen, niet dat sij alle over enen hope gingen staen, mer sij X of XII te samen, ende so hilden sij hem bij een, ende dair wairen hoir cappyteynnen in den hope. Dair quam die grave te pairde rijden op die mercte, mit sinen heren ridderen ende knechten, ende oic so was dair bij hem Jan van der Zekele, ende noch wail XL van den rijcsten ende besten van der stede van Gendt. Als | |
[pagina 66]
| |
die grave over die mercte reedt, liet hij sijn ogen al gaen optie Witte Caproenen, die hem recht in sijn oge stelden, ende, als die grave dochte, so en sach hij niet dan Witte Caproenen optie mercte staen, dair hij al fantiseerrende om wert. Doch hij trat van den pairde, ende so deden alle die ander die mit hem dair gecomen wairen, ende hij clam opwairt, ende hij ginc leggen boven in een veinster, dair een scoon root laken voir uutgehangen was. Dair hief die grave op, ende wert dair zeer coellijken ende wijslijken zelve sprekende; ende alle dat dair was, deden dair een gezwijch, ende hij wert hemluden dair vertellende, van punte te punte, die gunste ende minne die hij tot hemluden altijt gedragen hadde, totter tijt toe dat zij hem zeer vertert ende verthorent hadden; dair dede hij hem op, hoe een here sculdich waire van sinen volken geminnet, ontsien ende geëert te wesen, dair sij hem alle die rechte contrarije bewijst hadden; dair dede hij hem op, hoe hij se behoet ende bescut hadde voir ende tegens alleman, ende hoe dat hij se gehouden hadde in vreden, in oirbairlijcheden ende in groter voirspoede, sint dier tijt dat hij te lande hadde gecomen geweest, ende hadde hem hoir passaidgen ende havenen van der zee geopent, die, als hij to lande quam, hemluden te voiren gesloten wairen; dair dede hij hem noch veel meer andere redelijke punten op, die den wijsen oic wail clairlijken ende wairachtelijken dochten wesen, ende veele wasser diet gairne hoirden, ende andere die liever twijdracht gehadt hadden en hoirden niet gairne. Als die grave dair wail ene ure of langer geweest hadde, ende alle sinen sinne ende menige openbairt hadde mit zoeten ende saften woirden, zeechde hij hem int eynde dat hij, van dier tijt voirt, wesen | |
[pagina 67]
| |
ende bliven wille hemluden een guet heer in alder manieren, als hij hem voir geweest hadde, ende vergaf hemluden alle oude rankunen, fellicheden, quade gedachten of wercken, die sijlude tegens hem gehantiert mochten hebben, ende toich van hemluden sinen evelen moet ende scerpe correctie, die hij tot hemluden int herte gedacht hadde te doen van hoiren quaden daden, ende en woude van dier tijt voirt van geen geruchte noch woirde dairof hoiren van yemande, mer woudse voirt houden in rusten ende in hoiren rechten ende heerlichden, als hij voir gedaen hadde; mer badt hemluden dat sij voirtan van niews quaet opsetten noch beginnen en wouden, ende dat die Witte Caproenen afgeleyt mochten sijn. Als hij dese woirden sprac, zweech alle man also stille als of dair niemant geweest en hadde; mer, als hij van den Witte Caproenen begonste te spreken, begonnen dair te murmureren, ende worden wail die luden dair gewair dat des graven boitscap was, die Witte Caproenen of te hebbe. Die grave, als hij dese relacie dair gedaen hadde, badt alle den volke dat zij sedichlijken van dair scheyden wilden, ende elck zoetelijken thuys gaen wilden. Na desen quam die grave of van den huyse,Ga naar margenoot+ ende al tvolk schiet alle van dier mercte, ende gingen in hoiren huysen; mer die Witte Caproenen, die die eerste op die Vrydaichsmercte gecomen wairen, wairen oic die laetste die dairof schieden. Ende, als die grave dair vorbij hem leedt, worden sij alle greynsende mit enen fellen gesichte, als hem dochte, ende en deden hem niet so veel eren dat sij hem thoift toegenegen hadden, dies die grave dair zeere op fantazeerde, ende seyde dairna tot sinen ridderen, doe hij weder in sijn herberge op die Posterne was gecomen: ‘Ic sie wail, ic en sal aldus mit desen | |
[pagina 68]
| |
Witte Caproenen tot minen wille niet connen comen; het is een quaet volke ende misraden; myn hert tuicht my dat die dingen noch niet en sijn dair sij wesen souden; na alle dat ic gemercken kan, die sake schict hair noch recht of dair veel quaets of comen soude, ende, om alle te verliesen dat ic mach, so en mach ic se tot minen wille aldus in deser hovairdyen ende quaetheden niet ansien’. Aldus so was die grave van Vlaenderen in deser weke IIII dagen binnen Gendt, ende opten vijften dach so schiet hij van danen, sodat hij nie sint dair weder binnen en quam, mer quam tot Rijsel, dair hij hem doe schickede, om aldair te verwinteren. Ende int scheyden van Gendt en nam hij nau an yemande dairbinnen oirlof, mer schiedt mit enen thoirnigen moede van dair, daire veel binnen Gendt qualijken af te vreden wairen, seggende dat hij hemluden nimmermeer guet doen en soude, ende oic so en souden sijs nimmermeer lief hebben, ende so en soude hij hemluden oic, als hij wail te voiren gehadt hadde, ende dat Gijsbrecht Mahiew mit sinen bruederen, ende oic die dekenen van den clenen ambochten, die verdorvent al, ende rieden den grave hiertoe, dat hij aldus haestelijken ende onminlijken van Gendt gescheyden was. Jan Premmail, Raesse van Herzele, Pieter van Busche, Jan Boulle ende die cappyteynen van den gebuefte wairen blijde, ende deden onder den volke sayen alderhande woirde, alsdat die grave dair weder tegens den somer comen soude, of sijn volk, ende souden die zoene al te breken, ende dat dairomme wail van node wair elke binnen Gendt op sijn huede te wesen, ende oic binnen der stede voirsien te wesen van coirne, van havere, van vleysche, van soute ende van allen anderen provancien, want sij en sagen niet dat men | |
[pagina 69]
| |
opter zoene yet voetelen of verzekert mochte wesen, sodat die van Gendt hem zeer provanden, dat hemluden noit mochte wesen; dair die grave, dit vernemende, hem zeer af vervreemde wairvoir die van Gendt hem vresen mochten. Doch, ter wairheyt te spreken, ende alle saken overgesien, so mach men van den woirden, die ick hiervoir gesproken hebbe ende nu noch segge, wail verwonderen dat hem die van Gendt, die rijke ende die wijse ende notabele, so lage ende so effen gedragen hadden int beginsel van den oirloge, ende noch doe tegenswoirdich, ende en hadden dair oic geen onsculde tegens te seggen. Hadden sij int beginsel van deser eerster oprijsinge gewilt, sij en haddent wail verhoet, dat die Witte Caproenen niet opgeset geworden en hadden, doe se Jan Lijon opt bort werp ende voirtsette, ende sij souden also wail gesent mogen hebben andere luden die tot den graveren van Brugge, die die vairt groeven, ende diet also wail benomen ende gestoirt souden hebben, als die Witte Caproenen; mer sij ledent alle, midts dat sij hem in geenre onlede van te wederstaen steken en wouden, ende hemselven uut den drange houden, dat sij dairna zwairlijken endeGa naar margenoot+ zuyerlijken ontgunden; want sij lieten so lange die dwase begaen, dat sijselve dairaf geregiert ende verheert wairen, noch en wairen oic so coene yet voirt te setten of te seggen dat sij ten sinne hadden, hoe goet of hoe oirbairlic dat wesen mochte. Die gemeente van Gendt namen dese reden voir hemluden, seggende dat sij omme den hate ende nyde die stont twischen Jan Lijon ende Gijsbrecht Mahiew mit sinen magen an beyden sijden, hem dair nimmermeer of bewonden of onledich gemaect, noch hemselven dairomme in orloge gesteken hebben en souden; mer, trouwen, om hoire burgeren hoire vrijheden ende diergelijcx te | |
[pagina 70]
| |
behouden in hoiren rechten ende machten, wairen sij allene in den oirloge gecomen; ende al hoe sij onderlinge in hate of in nyde of in oirloge die een tegens den anderen gestaen hadden, nochtans, ter noit ende om hoire vrijheden ende rechten te behouden ende te bewaken, wouden sij alle eendrachtich ende eenre moeder kint wesen ende sterven, als sij oic dairna wail mitten bewesen, want sij wairen alle hoire oirloge duer, dat nochtans wail duerde VII jair, so eendrachtich dat sij nie gekijf of gescille ondereen en hadden binnen der stede van Gendt. Ende dat behilt se meer dan enich ander dinc, staende in hoiren machten, also wail buyten als binnen; sij wairen so eendrachtich dat sij nimmermeer en twisten om enich dinc; mer, diet tbeste hadde, die sette vrijlic goudt, sijlver ende anders sine juwelen uut voir hem allen mit vrijer herte, als ghij hierna bij der historyen sullet hoiren vertellen ende verslaen. Ten leedt niet lange, nadat die grave van Vlaenderen van Gendt gescheyden ende tot Rijsel gereyst was, here Olivier van Hauterive, susterlinck van here Rogier van Hauterive, die van die van Gendt verslagen hadde geweest, ontseyde die stede van Gendt om sijns neven doit wille; ende so dede oic heer Phillips van Masmijn, die Galoys van Masmijn ende meer andere mit hemluden. Als dese ontsegginge gesciet was, vonden sij omtrent XL burgeren, scipperen van Gendt, die die riviere van der Scelte nederquamen driven mit coirne tot Gendt wairt, an denwelken sij doe wrake deden van Rogier, hoiren doden maich; want sij se al te lelijken sloegen, quetsten, ende staken hemluden die ogen uut, ende sonden se also verleemt, gehact, gehouden, binnen Gendt, welken spijte die van Gendt zeer hoge ende zwair namen. Als dit die van der Wette van Gendt vernamen, | |
[pagina 71]
| |
ende die clachte voir hem dairof quam, wairen sijs zeer qualijken te vreden, doch en wisten sij niet wail wie dairin te betichtigen int openbair, dan allene diet gedaen hadden; mer doch, dair rees af binnen Gendt grote murmuracie, ende begonden die gemeente te seggen dat die grave dit hadde doen doen, ende gingen dese woirde so stercke, dat niemant so coen en was, die die grave dairaf hadde dorren ontsculdigen. Terstondt als Jan Premmail dese tijdige vernam, die optie tijt die overste was van die Witte. Caproenen, ginck hij sonder yet te seggen of mit yemande van der Wette van Gendt te spreken; mer, of hij yet mit sommigen van den anderen cappyteynnen van der stede sprack, en weet ic niet, mer ic gelove wail ja; ende nam mit hem dat meeste deel van den Witte Caproenen, ende dat dairan vollichde, lude die gairne quaet holpen doen, ende schiedt op enen avondtstondt uut Gendt, ende quam binnen Oudenairden alleen. Ende, als hij dair eerst inquam, so en hilt men dair gene huede noch wake, want men noch ter tijt dair gene hoede voir yemande droech, ende hij quam weder uut die poirte, ende dede doe alle sijn volk dairbinnen comen; ende hij hadde dair meer dan VC man te hernasse. Alst quamGa naar margenoot+ an den dach, dede hij terstondt te wercke setten metselaren, timmerluden, pijnres ende andere dies hem verstonden, die hij dair genuch tot sinen wille hadde, ende dede twe poirten van der stede van Oudenairden an die Gentse sijde, metten mueren ende thoirnen dairtwischen staende, ofbreken ende in der stede graven terneder werpen. Van welker daet, in der wairheyt te spreken, hem die van Gendt niet ontsculdigen en mogen, dat dit yet tegens hoiren wille of wetens geschiet sij, want dese Witte Caproenen lagen binnen Oudenairden wail een maent, eer | |
[pagina 72]
| |
sij dese II poirten ende mueren ende thoirnen alle geslecht hadden; ende, hadde dit die wette ende rijcdomme tonwille geweest, mogelijken hadden sij tijts genuch gehadt binnen eenre maent hoir volk te mogen thuys ontboden hebben, ende, dat gedaen hebbende, hadden sij onsculde mogen voir hem genomen hebben; mer neen sij, sij deden dair alle een ogeluykinge toe, ende geheyndent al totter tijt ende ter wijlen dat dese tijdinge voir den grave quam, die tot Rijsel lach, dat Jan Premmael mit sine Witte Caproenen, steelse wijse, bij nachte binnen Oudenairden gecomen was, ende hadde dair doen ommewerpen, also voirseit is. Van welker tijdinge die grave zeer thoirnich was. dair hij wail reden toe hadde, ende seyde dair doe: ‘Ay! die duvel is in dit volk! ic en sal nimmermeer vrede mogen crijgen, also lange als die van Gendt in machten sullen sijn of wesen’, sodat hij doe sijn rade tot Gendt binnen sandt, ende dede hemluden opdoen hoe ongeloiffelijken dat sij wairen, ende dat mogelijken hemluden niemant zoene noch vrede toegetruwen en soude; gemerct dat die zoene, die die edelborste hairtoge Phillips van Burgongen mit so groten arbeyde hemluden verworven hadde tegens hoiren here, so lelijken ingebroken ende gescuert hadden. Dairop die van der Wette van Gendt hoir onsculde deden, seggende dat behoudelijken der wairdicheden van dien gueden heren, dair van tsgraven wegen gecomen wesende, sij en haddens niet gedaen, noch ye gedacht te doen of te doen doen yet dair die zoene bij gebroken soude mogen werden, ende, of Jan Premmael een overdait dede of gedaen hadde, des en stonde hem die stede van Gendt niet, ende des wouden sij voir onsculdich gehouden ende bekennet wesen voir God ende horen here getruwelijken; mer, twair wair dat | |
[pagina 73]
| |
die grave hadde consente gegeven, ende wairen oic uut sinen hove gereyst diegene of enige van dien, die een lelic ende onbehoirlic overdait gedaen hadden an hoiren poirteren, die sij gedoit, gehact, gehouden blint ende verleemt binnen hoire stede gesent hadden, dat een groit onrecht ende gewelf, ende dairtoe brekinge van der zoenen, wairvoir tlichame van der stede van Gendt dair doe des graven rade op replicierden: ‘Ghij heren, hebdij dan dit in wederwrake gedaen’. ‘Neen wij, trouwen’, spraken die van der Wette van Gendt, ‘wij en seggen niet dat datselfde, dat Jan Premmael tot Oudenairden gedaen heeft, enige wederwrake geweest sij, want wij mogent wail bewijsen, ende dat willen wij doichdelijken proeven, ende betugen mit den hertoge van Burgongen, dair wij oic nu getuyge af nemen, dat wij dat hier presenteren te doen, alst ons noit sal wesen, dat bij der dadinge gemaict bij denselven hertoge van Burgongen twischen onsen here den grave ende ons, dat Oudenairden soude terneder geworpen werden tot alretijt, alst ons gelieven soude, in sulken schine alst nu bij Jan gheschiet is; mer, ter bede van den voirseiden hertoghe van Bourgongen, lieten wijt int scheyden dair ter tijt noch staen’. Dair doe des graven rade weder op seyden: ‘Aldus schijntet dan an uwen woirden dat gijt hebt doen doen, ende des so en mochdy u nu niet ontsculdigen, want, doe gij wistet dat Jan Premmael gereyst was tot Oudenairden, ende dair steelsgewijse ende mit gewapender hant binnen gecomen was, dair ene goede vaste zoene stondt, ende dede dair poirten,Ga naar margenoot+ muyeren ende thoirnen terneder werpen ende in der stede graften werpen, so soldt ghij dairtegens gevallen ende hem dat verboden hebben, sulk overdaet op sijn selfs hant te doen. Totter tijt toe, dat ghij uwe | |
[pagina 74]
| |
gebreken ende beclachten uwen here den grave te kennen gegeven hadt, van der quetsinge ende mishandelinge an uwen burgeren gedaen wesende, ende en hadde hij uluden dan geen rechtinge gedaen, so soudt gij u vertogen hebben an uwe dadinxman, den hertoge van Bourgongen, die die tractaten noch bij hem hadde, ende die soudt gij uwe gebreken geopent hebben, ende hiermede soudt ghij uwe saken eerbair ende schoin gemaict hebben; mer neendij, ten was also van uwen sinne niet. Ghij heren’, spraken voirt dese rade, ‘noch so ontbiedt u mynen here, den grave, dat tot menigen tijden hebdij hem menigen hoon, spijt ende lede gedaen, ende gij hebt hem bede angestelt, mer altijt mit gewapender handt ende min tot uwen voirdel; ende hij heeft dat guetlijken dicwijl geconsenteert, ende ten heeft alle niet mogen baten. Nu, nu, mynheren, wij willen scheyden; God, die alle dingen weet ende bekennet, die sal noch eens alsulke wrake over u doen, dat alle die werelt dairof sullen weten te spreken’. Ende hiermede schieden die rade van die van der Wette van Gendt; des arternoens schieden sij uutter stede van Gendt, ende quamen doir Cortrijke tot Rijsel, dair sij doe den grave vertelleden hoe dat sij gevairen hadden, ende seyden hem oic die ontsculde, die die van Gendt deden optije voirscreven sake van Oudenairden, geschiet wesende bij Jan Premmail, hoir cappyten van Gendt, ende anders wisten sij clene ontsculde te doen, dan dat Jan Premmail dat gedaen hadde buten consent van hemluden. |
|