Cronyke van Vlaenderen. Deel 1
(1898)–Jean Froissart– Auteursrecht onbekendVan hoe Jan Lijon hier spreect, ende van sijnre doot, oic mede van den cappiteinen die die van Gendt doe uphieven ende koren, ende van den goeden steden slants van Vlaenderen die hem verbonden met die van Gendt tegens den grave.Nu was sonderlinge zeere Jan Lijon verblijt, als hij sach dat in airntste moede die grave van Vlaenderen Ga naar margenoot+tspel bij der handt nemen wilde, ende dat hij so verthorent ende ontsteken was, dat die van Gendt hoiren pays van hem niet crijgen en konden, ende | |
[pagina 37]
| |
dat hij die stede van Gendt mit behendichede so verde in der sake gebrocht hadde dat sij oirlogen mosten, wair sij wouden of en wouden. Doe sprac hij overluyt, seggende: ‘Mynheren, ghij sijt alle nu wail, ende verstaet hoe hem mynhere die grave tegens ons schicket, ende dat hij ons in geens sinnes tot vrede of pays ontfaen wille; so love ic ende rade voir tbeste, eer wij meer gehindert ende verdruct werden, dat wij ons pijnen wie bij ons bliven willen of niet. In den eersten, so willic loven voir die van Geertsberge, dat sij ons geen hinder doen en sullen, mer sullen gairne bij ons bliven; ende so sullen oic die van Cortrijc, want het is van onser castelrije, ende bijsonder so is Cortrijke doch onse camer; mer siet, die van Brugge, die zeer groit ende hovairdich sijn ende bij wiens sculde alle dese fellichede ende wredichede opgeresen is, so is oirbair dat wij trecken tot hemluden so sterc, dat wij se brengen tot onser akoirde, het sij mit gemoede of mit ongemoede. Dair doe alle, dat dair was, riep: ‘Het is guet! het is guet dat wij also doen’. Doe wert dair geordineert mit gueder voirsiennichede, wie diegene wesen soude die dese reyse doen soude, ende wert wail voirsien ende gescouwet bij monstringe alsdat behoirde alle dat volke, dat in dese reyse trecken soude, hoe sij te harnasse wairen; ende, dit geschiet sijnde, schieden sij van Gendt twischen IXM ende XM man starck, voir hemluden nemende veel wagenen ende provanden, ende quamen den eersten dach tot Duynsen te leggen. Des anderen dages so naicten sij zeer die stede van Brugge op ene cleynne mile na, ende dair ontspreyden sij hem opt velt doe, ende ordineerden hem in ene batailge zeer scerpelick, ende alle hair karroy van wagenen setten sij after hem. Dair ordineerde Jan Lijon enige | |
[pagina 38]
| |
dekenen van sommigen ambochten, ende seyde tot hemluden: ‘Gij sult tot Brugge trecken’, als sij deden; mer dair vonden sij die poirten gesloten ende zeer wail bewairt, want sij spraken metten poirtwachteren ende deden hemluden op, wairom dat sij dair gecomen wairen. Dese poirteren antwoirden soetelijken dat sij gairne gaen souden totten burgermeisteren ende gezworen van der stede, die se dair geset hadden, ende seggen hem hair begeren, als sij oic deden. Dese burgermeisteren ende gezwoiren seyden tot hoiren dienren, bewairers van dier poirten: ‘Gaet ende segt die van Gendt dat wij op hair begeren raet ende avijs hebben sullen’. Sij keerden hiermede weder ter poirten wairt, ende gaven den dekenen van Gendt dese andtwoirde, ende hiermede schieden dese sendeboden van Gendt van die bailgen ende keerden weder int heer tot Jan Lijon, die metten heere altijt meer genaicten die stede van Brugge. Als Jan Lijon dese andtwoirde ontfaen hadde, sprac hij overluydt tot den volke: ‘Voirt, voirt, laet ons metten live alle tijden tot Brugge, want, ist dat wij beyden tot dat sij hem beraden sullen hebben, wij en sullen dair niet in geraken connen dan mit groten arbeyde ende sorge; ende dairom ist beter da wij se bespringen, ende overvallen se so onversiens, eer sij raedt nemen’. Dit opset wert aldus voirtgaende, ende sij quamen voir die bairrieren van Brugge ende tot optie graften. Jan Lijon, die geseten was op enen zuerten heinxt, was int voirstê van den heere, ende sat van sinen pairde te voete af, ende nam sijn hamer in sijn handt. Als diegene, die die poirten van Brugge bewairden, sagen die manieren die die van Gendt hilden, ende sij niet sterck genuch in die poirten en wairen om die van Gendt te mogen wederstaen, ende sagen hemluden | |
[pagina 39]
| |
begin te stormen, wairen dese poirtwachteren zeer verslagen ende vervairt, ende die sommige van hemluyden schieden van dair ende liepen ter stede wairt in, roepende met luder stemmen doir die straten op die mercte: ‘Siet hier, siet hier die van Gendt alrede voir die stede geringe, elke man pynne hem ter weer, want sij sijn alrede vast an die poirten!’Ga naar margenoot+ Die van Brugge, die uptie mercte stonden, ende vergaderden hem als verbaesde luden om raedt te nemen op dat begeren dat die van Gendt an hemluden hadden gedaen, ende bijsonder die hoiftheren, en hadden die tijt niet hem te mogen beraden of te samen te spreken om hoir saken te ordineren; mer tmeeste deel van dier gemeenten, die dair gecomen wairen, wouden dat men hemluden die poirten opdede, sodat met den cortsten mosten die overste van hoiren raedt doe dair te houden overslaen, oft tsoude dair al qualiken getiert hebben, ende sonderlinge over die rijcdomme van dier stede; mer die burgermeisteren van dier stede, met den scepenen ende oic met hemluden een groit deel ander volx, gingen totter poirten, dair sij die van Gendt vonden, die een groot gevairt van te stormen dair maecten. Die burgermeisteren ende andere, die optien dach tgregimente van Brugge bevolen was, deden dat winket van dier poirten opdoen, ende traden uut tot Jan Lijon, ende hilden spraic mit hem, in welker sprakehoudinge sij te samen so verenichden in vreentscappen dat men hemluden minliken die poirten opdede; ende sij quamen alle in, ende Jan Lijon, die hem dair wel toichde te wesen een hert, overdadich, stout man, reed besijden den burgermeisteren van Brugge; ende alle Jans volke was al blanc te hernasse, die hem afteran vollichden, ende twas dair een scoon dinc te sien hemluden in haire ordinancie | |
[pagina 40]
| |
binnen Brugge te comen, ende quamen also tot optie mercte. Dair ordineerden sij hemluden al in enen rinck, ende Jan Lijon hilt dair midde onder hem allen, hebbende in sijn handt enen witten stoc. Twischen die van Gendt ende die van Brugge werden dair sekere verbanden gemaict, ende die gezwoiren ende gevesticht, alsdat sij, van dier tijt voirt tot allen tijden, vaste die ene bij den anderen bliven souden, als guede gebueren ende vreenden sculdich souden wesen van doen; ende was dair oic doe bedadinct dat die Gendt souden die van Brugge dairtoe mogen dagen, manen ende met hemluden leyden overal dair sij voirtogen. Seer cordt hierna dat die van Gendt aldus om die mercte in ordinancie gestaen hadden, so clommen Jan Lijon ende sommige cappiteynnen van tGhentse heer metten heeren van der Wette van Brugge boven optie halle. Dair wert doe ofgeropen ende een gebot gedaen van der stede wegen van Gendt, dat elke zoude hem al zuverlijken vertrecken tot sijnre herberge wairt, ende dat elke sijn hairnasse uut soude doen, sonder enige kijvaedse, rumoer of beroerte te maken, optie verbuernísse van thoift te verliesen, ende dat elke zijn herberge teykende na deser ordinancie, ende dat niemant hem en logierde in des anders herberge dair gescille of beroerte af rijsen mochte, up thoift te verbueren, noch dat niemant yet van den anderen name, hij en gave terstondt dat gelt dairvoir, oic op die selve pene vorseyt. Als dit gebodt gedaen was, wert dair terstondt een ander gebodt gedaen, van dier stede wegen van Brugge, dat elke, twair man of wijf, in hairen husen souden ontfangen ter herberge die guede luden van Gendt, ende dat men se tractieren soude ende voegen in eten ende in drinken, ende voirt in allen pro- | |
[pagina 41]
| |
vancien, gelijken die ingeseten der stede van Brugge, ende dat men hem geen provande en bedierde, noch hemluden geen verdriet noch kijvaedse an en dede, ende alle dit optie verbuernisse van thoift te verliesen, so wie hierover dede. Als dese geboden gegaen wairen, vertoich hem elke tot sijnre herbergen wairt zeer sedichlijken, ende bleven die van Gendt in desen schijnne binnen Brugge zeer vreendelijken den tijt van tween dagen; ende werden dair dese verbanden, verenychgingen ende alijancien zeer sterck geweest, die een mitten anderen. Opten derden dach als dese verbindyngen gescreven, besegelt ende alle volbracht ende volkomen wairen,Ga naar margenoot+ schieden die van Gendt van Brugge, ende reysden na der stede van den Dam, dair hemluden terstondt sonder thoeven die poirten opgedaen werden. Ende dair worden die van Gendt zeer guetlijc ontfaen, ende die van Gendt bleven dair oic twe dagen, binnen welker thoevingen Jan Lijon ene haistige ziecte opquam, dair hij zeer afhief; ende optien selven nachte, dat hem die siecte anquam, hadde hij des avondts te voiren zeer guet geselscap gehadt ende gegeten met vrouwen ende jonfrouwen in groter vruechden ende solaissen, midts denwelken die sommige seggen willen dat hij vergheven was, dair ic niet af en weet, ende dair en willic niet vorder af spreken, mer ic weet wail dat hij, des anderen dages nadat hem die siecte angecomen was, wert hij des nachts dairan in ene leytiere geleyt ende gebracht tot Airdenburch, ende, als hij dair was, en mocht hij niet verder, ende sterf dair, dair die van Gendt zeer droevich om wairen ende bovenmaten zeer ontstellet. Van Jan Lijons doit wairen alle zine vianden zeer af verblijt ende zine vreende bedroeft. Hij wert doit tot Gendt gebracht, ende, midts sinen doit, so | |
[pagina 42]
| |
keerde alle thele here wederomme tot Gendt. Als sij weder tot Gendt gecomen wairen, ende Jan Lijon doit was, so wairen dair int gemeen alle die luden al te zeer droevich omme, want hij van hem allen dair zeer geminnet ende liefgetal was, uutgenomen van dengenen die van des graven pertije wairen. Des quamen dair, tegens dat dode lijck buyten te gemoete, die prochien ende andere geestelijke personen in hoire relijgien in so groter solempnyteyten als oft die grave selve geweest hadde, ende wert dair doe begraven zeer eerwairdelijken in Sinter Nyclaes kerke, ende dair leecht hij. Niettemin al was Jan Lijon gestorven, so en wert dat verbandt, dat twischen die van Gendt ende die van Brugge gemaect was, niet gebroken; want dair lagen guede, vaste borgen voir binnen der stede van Gendt in oistayge. Als die grave van Vlaenderen die tijdinge vernam van Jan Lijons doit, was hijs zeer verblijt, ende so wairens oic Gijsbrecht Mahiew met sinen bruederen, desgelijcx die dekenen van die cleinne ambachten, ende voirt alle diegene die van des graven partije wairen. Ende dede die grave doe weder op een nye sine steden ende sloten meer ende sterker voirsien dan hij te voiren gedaen hadde. Hij sandt oic binnen der stede van Yperen een groit deel edele mannen, ridderen ende knechten uut der castelrijen van Rijsel ende Duway, seggende, hij soude noch cordts hebben reden ende bescheyt van sine stede van Gendt. Zeer cordt dair na der doit van Jan Lijon, als die van Gendt sagen dat sij hoir saken noch oirloge niet en souden mogen beleden, noch staende houden en souden sonder cappyteynen ende overste te hebben, gingen die dekenen van den ambachten ende die vijftichste van den poirteren van der stede van Gendt te samen eendrachtelijken toe, ende koiren IIII cappy- | |
[pagina 43]
| |
teynen na hoiren sinne, twelke die alre overdadichste, die coenste ende cloeckste van begrip wairen, die sij vinden consten onder alle hairen hope, als Jan Premmael, Jan Boulle, Raisse van Hairzele ende Pieter van den Busch, dat Jan Lijons knecht was doe hij oflivich wert. Ende alle dat volk deden desen vieren enen eedt geheel sonder condicien, optie verbuernisse van sinen live, elc die hiertegens dede; dese vier cappyteynen deden wederom enen zwaren eedt, te houden ende te bewaren die ere ende die vrijheden van der stede van Gendt. Als dit geschiet was, beroerden dese cappyteynen tvolke binnen Gendt van te trecken tot Yperen ende int Vrije van Brugge, om van hemluden onderdanicheyt te hebben, of datGa naar margenoot+ sijt alle doitslaen wouden, dat sij mit crachte verwinnen souden. Dese cappyteynnen schieden van Gendt op dese reyse met enen groten here, wail van XIIM gewapender mannen, ende reysden so verde dat sij quamen tot Cortrijke. Die van Cortrijke lieten se in, sonder enich weer dairop te doen, want sij sitten in die castelrije van Gendt, dair sij doe bleven, ende ververschten hem ende deden hemselven zeer guetlijken den tijt van tween dagen, ende des derden dages schieden sij van daen ende togen tot Yperen wairt, ende namen voir hem, midts die scutten van Kortrijke, XIIC arbalestiers, ende namen den wech tot Thorot wairt. Als sij tot Thorot gecomen wairen, dair thoefden ende berieden hem die cappyteynen van Gendt so, dat sij senden wouden III of IIIIM van hoiren volke, ende met hem die cappyteyne van die Witte Caproenen, om te traiteren ende te dadingen mit die van Yperen; ende dat grote heer vollichde vast afteran tot enen rugge, ofs hem noot werde; ende na deser ordinancie doe dair gemaict, so werttet dair gedaen, ende die voirste quamen voir Yperen. | |
[pagina 44]
| |
Als die gemeente van Yperen ende die van den clenen ambochten gewair worden die comste van die van Gendt, liepen sij alle int hernasse, ende quamen optie mercte, ende ordineerden hem dair wail VM sterck, sodat die notable ende die rijke dair geen macht en hadden. Dat ridderscap, die dair van den grave gesendt wairen, quamen in heerlijker ordinancien totter Torroyscher poirten wairt an, dair die van Gendt wairen, tot an die bairrieren, begerende dat men se inlaten wilde. Dat voirseyde ridderscap mit hairen volke stonden alle geringet totter were bereyt binnen voir die poirte, ende en souden die Gentoyseren nimmermeer dairinne en souden hebben connen geraken, ten soude hemluyden tot groten scade ende verliese gebuerdt ende vergaen hebben, en hadden die van den cleinen ambochten gedaen, die die van Gendt dairbinnen Yperen hebben wouden, danx of ondanx dat ridderscap, want sij schieden haistelijken van der mercten ende quamen totter Torroyscher poirten, ende riepen tot dien edelen mannen, die dairbinnen voir stonden, ende bewairden se: ‘Doet op! doet op! wij willen onse guede gebueren van Gendt hier binnen onser stede hebben!’ Dat ridderscap andtwoirde dat sijs niet doen en souden, ende dat sij dair geset ende geschict waren van des graven wegen van Vlaenderen, ende dat die bewaringe van dier stede hemluden bevolen was, ende dairomme souden sij se bewairen, als sij truwelijcste ende beste souden mogen, ende die van Gendt en konden dair niet inne comen dan met verraet. Dese woirden wiessen, so van den edelen mannen, so van den dekenen van den clenen ambochten, dat men begonde te roepen opt ridderscap: ‘Tot hem! tot hem! sla doit! sla doit! bij den wonden ende bij den dermen, gij en sult geen heren van | |
[pagina 45]
| |
onser stede wesen!’ Dair worden dese edele mannen zeer scarpelijken bestreden, overvallen ende afterrugge gedruct ende terneder geslagen in die strate, want sij verloiren dat velt, ende dair bleven vijf ridderen doit, daire een af was here Roboys ende here Hovairt van der Hoverdyen, dat grote scade was; ende here Heynric van Anthoingen was dair in al te groten node sijns lijfs, ende mit groten arbeyde wert hij van enigen van dier stede beschut, doch hij bleef te live, ende noch een groit deel met hem. Mer die poirte wert opgedaen, ende die Gentoyseren quamen dairinne ende werden meyster van dier stede, sonder dat sij dair enich quaet deden. Als zij dair II dagen binnen geweest hadden ende sekerhede genomen van der stede, die hem enen eedt zwoeren in allen schine als die van Brugge gedaen hadden, ende oic die van Cortrijke, van Geertsberge ende die van den Damme, ende dairvoir gijselairs hadden in hostaige, schieden sij weder hueschelijken van dair ende keerden weder tot Cortrijke na Gendt, ende quamenGa naar margenoot+ so thuys. |
|