Cronyke van Vlaenderen. Deel 1
(1898)–Jean Froissart– Auteursrecht onbekendHoe die van Gendt bij informacie ende ingevinge Jans Lijons zonden an den grave van Vlaenderen om die behoudenisse hoire vrijheden, ende van des graven bede die hij dede om die Witte Caproenen af te doen leggen.Desen tijt aldus geduerende, ende in dieselve weke dat Jan Lijon ende die Witte Caproenen tot Dunsen geweest hadden, dair sij die gravers van | |
[pagina 16]
| |
Brugge gemeent hadden te vinden, wairen binnen Gendt niewe mairen gecomen ende beden voir die gene die hem metter vrijhede van der stede van Gendt behelpen wouden, seggende tot den heren van der Wette, die optien tijt dienden: ‘Gij heren, men hout hier vaste bij ons tot Erkeloo, dat van der vrijhede van Gendt is, gevaen in des graven vangenisse uwer burger een; ende wij hebben dair des graven bailiu uwen burger geheyscht, mer hij heeft ons geseecht dat hijs niet en sal laten gaen; ende aldus so werden altemet uwe vrijheden gequetst ende ingebroken, die in voirtijden so edel sijn geweest ende so hoich gepresen, ende oic so vaste gehouden ende bewairt geweest dat se niemant inroeren of onsaftelijken intreden en dorste; mer, dat meer is, ten was so edel noch so groten ridder in Vlaenderen, was hij poirter tot Gendt, hij en was dair wail mede gerepaireert ende geheert’. Dese van der Wette van Gendt gaven des gevangen burgers vreenden ter antwoirde alsdat sij gairne scriven souden an den bailiu dien gevangen hilt, ende hem ontbieden dat hij hem horen burger tot Gendt senden soude, want oic sijn officie niet en streckt ende vermach onsen poirter in des graven vangenisse te houden. Ende also sij dat spraken, screven sij an den bailiu om te hebben horen gevangen poirter van Erkeloo; mer die bailiu, die cort hierop beraden was, gaf terstont ter antwoirde, seggende: ‘Wat hebben wij alle woirden om enen scipman! Wil ic u een dinck seggen’, sprac dese bailiu, ende was genoemt Rogier d'Auterive, ‘segget die van Gendt, al wair hij tienwerf also rijk als hij Ga naar margenoot+is, so en sal hij nimmermeer uut onse vangenisse comen, ten sij bij des graven bevele van Vlaenderen; ten uutersten, te kavelen, so heb ic wail machte enen man te thoenen of te arrasteeren, mer ic en | |
[pagina 17]
| |
heb des genen machte te ontslaen’. Dese woirde ende antwoirde werden die van Gendt overgebracht, dies sij zeer qualiken te vreden wairen, seggende, dat hij hoverdeliken geandtwoird hadde, ende, om sulke antwoirde ende om sulke toestokinge ende nyewicheden als die van Brugge met haren graven te doen schieten op die van Gendts erve, ende om sulke andere gelijke dingen die sij te hande togen, dairmede sij der stede vrijheden van Gendt met crachte quetsten, so leden die rijke ende die wijse dat sulke galgenais ende geboefte als die Witte Caproenen in der steden ende oic buyten op die dorpen rengneerden, om dairbij te meer ontsien te wesen; want het is somwijlen noot dat in enen groten geslachte sotten ende overdadige luyden sijn, om die vreedsamege te bet in vreden te mogen houden, veel meer behoef men se dan in ene so groten stede als Gendt is. Dese tijdinge van dat die bailiu den poirter van Gendt tot Ercloo in des graven vangenis gevangen hilt ende niet en wilde laten gaen, spreyden hem over alle Gendt, ende werden die lude hieromme zeer roerende ende murmureerende, seggende onderlinge, die ene tot anderen, dat dit ene zake waire die niet te lijden en stondt, want bij dustanige splappichede ende weekichede so souden alle der stede vrijheden te niete gemaect worden, die so edel, so crachtich ende so hoochgelijc met eren vergadert waren. Dese Jan Lijon, die nyewers op uut en was dan op ene sake, dat was die sake twischen den grave van Vlaenderen ende die van Gendt so te verwerren dat mens sonder grote koste, verlies ende scade niet en soude mogen noch connen gereyden, en was tot deser beroerten niet leet, mer hadde wail gewilt dats dair alle dage meer opgeresen hadde, sprac altois van besijden tot onteescap, ende zayde sijn saet | |
[pagina 18]
| |
hier ende dair over alle die stede bedectelijken, seggende: ‘Nye, zeder dat men die diensten binnen ene stede begonste te copen om gelt, en worden die rechten dair te rechte wail bewairt ende gehouden’. Welke woirden hij nyewers om voirtsette dan om Gijsbrechts Mahiewen wille, seggende dat Gijsbrecht hadde veel qualijker gedaen dan gecoft te hebben den dienste van die rijvieren ende scepen, mer hij hadde die scipperen ende scepen gebracht ene nyewichede van sculde opten halze, die grotelijken tegens die stedevrijheden van Gendt ginc ende oic tegens oude previlegien, want hij haddet dairtoe gebracht dat die grave nu hadde alle jair III of IIIIM francken buyten recht of oude costume, des hem die coipluden zeer beclaechden ende alreden scruemden voirtan, midts dit nyewe opgesette gelt, meer tot Gendt te comen, als die van Valenchijn, van Douway, van Rijsel, van Betuynen ende van Doirnick, met horen scepen ende comenscappen; twelke ene sake was dair die stede van Gendt noch gescepen waere verloren ende verdorven te werden, ende aldus soudmen altemet die stede, huyden int een, mergen int ander, hair rechten ende vrijheden benemen, ende, God betert! twair nu so verde gecomen dat hier niemant tegens en dorste seggen. Gijsbrecht Mahiew ende die dekenen van den cleynen ambachten, die van sinen verbanden wairen, hoirden alle dage vele deser woirden voir den oren, ende vernamen wail dat sij uut Jan Lijon quamen, mer sij en mochten ende en dorsten dair niet inne voirsien, want Jan Lijon die hadde alrede over alle die stede van Gendt gesayt so vele van desen Witten Caproenen onder den cloecksten, koensten ende overdadichsten gesellen van der stede, dat sij hem niet bestrijden noch bestoken en dorsten. Oic so en ginc Jan Lijon niet alleen, mer als hij uut- | |
[pagina 19]
| |
ginc hadde hij altijt bij hem II of IIIC Witte Caproenen omtrent hem ten minsten, ende hij en ginc oicGa naar margenoot+ niet veel uut, ten was van groten node, mer dede hem zeer bidden ende tsijnen huyse versoeken om raedt te hebben op dese toestokingen ende niewicheden die die stede van Gendt doe dagelix begonde te wedevaren, contrairye haire previlegien ende rechten. Ende, alst dan in den rade quam of dat hij den volke yet seggen of ene relacije doen soude, konde hij sijn materije in so scoon rethorijck setten dat, so wie hem hoirde speken, hadde genuechte in sine woirden te horen, ende hij hadde ene scone eloquencie ende manieren van spreken. Als Jan dus gesproken hadde, plagen int gemeen te roepen alle diene hoirden, seggende: ‘Al dat Jan seecht, dat is wairachtich’, mer altijt, als Jan Lijon sprac, plach hij te seggen uut groter wijsheyt: ‘Lieve kinder, verstaet my wail, ic en segge niet dat wij in eniger manieren of verminderen of quetsen sullen ons heren domeynnen ende erve, ende, wouden wijt doen, so en kondens of en mochtens wijs niet doen, want reden ende recht en soudens ons niet mogen gehengen, noch dat wij ymmermeer verzoeken of toestoken sullen subtijliken of airgelistelike dingen, dairmede wij met reden of rechte qualijken met onsen prince sullen mogen werden of in sijn ongunste bevallen, want men is ymmers sculdich wail met sinen here te wesen, ende myn here van Vlaenderen is ons lieve ende geminde here ende een edel hoichge prince die zeer ontsien ende vermairt is, ende die ons altijt in groten vreden ende in voirspoedichede gehouden heeft, welke dingen wij sculdich sijn veel meer te bekennen ende te meer dairom gehouden van hem te lijden dan of hij ons geoirloocht, gemoyt, gequelt ende besoicht hadde om tonse te hebben, ende, of hij op desen tijt mesraden is, ende | |
[pagina 20]
| |
wij tegens hem tonrecht vermaict sijn om onser gueder stede vrijheden wille van tgenodt, ende dat diegene diet gedaen hebben nu bet in sijnre gracien staen dan wij doen alst schijn, ende dat terwijlen hij tot Brugge gelegen heeft, die graveren die van Brugge gecomen sijn op onse erve ende willen ons benemen ende ontleden onse rivierre, dair onse guede stede van Gendt mede mesmaect ende verloren werden soude, ende dat hij wil doen leggen, nadat die fame gaet, een slot tot Duynsen tegens ons om ons dairmede te benauwen ende te verdrucken ende in allende te houden, ende noch, dat meer is, dat die van Brugge hem beloven ende oic aleer beloift hebben, dat wij doch alle clairliken ende wail weten, wairt dat hij hem helpen mochte, dat sij hoir gemac van onser riviere crijgen mochte, sij souden hem dair tsjairs voir geven X of XIIM francken, so radic nochtans in rechten rade dat die goede stede van Gendt bij hem sende notabile ende wijse mannen, geleerde, voirsiennige, wailsprekende, ende hem vrij ende stoutelijken opdoen ende onderwijsen int lange alle onse gebreken, also wail van onsen poirtere van Gendt, die gevaen leyt tot Ercloo in sine vangenisse ende sinen bailiu dair niet en wil laten gaen, als van noch anderen saken ende gebreken dair die guede stede van Gendt in geen gueden belove af en is, ende oic van anderen nyen opstokinge die ons nu dagelix gemoeten; ende, dese materie hem wail geseit wesende, hair woirden te sluyten, seggen dat hij noch sinen rade niet deinken en dorren dat wij niet so versturven of doit sijn, ist van node, wij en hebbens wail machte ende menent oic te wederstaen; ende, als dese weder hoir andtwoirde gebrach sullen hebben, sal dan die guede stede van Gendt doir sien ende avijs dairop hebben, hoe men | |
[pagina 21]
| |
diegene korregieren sal, die men tegens hair sal sculdich vinden’. Als Jan Lijon dese woirde gesproken hadde, op ene plaetse die men noemt die VridaichsGa naar margenoot+ merct, sprac ellic man: ‘Hij seecht wail!’ ende elc ginc doe thuys. Tot dese woirden, die Jan aldus gesproken hadde, en was Gijsbrecht Mahiew niet bij, want alrede vreesde hij die Witte Caproenen, mer Steven, sijn brueder, die was dair mede bij, die altijt desen toecomende tijt wail voirsoircht hadde, sprac tot sinen brueder, doe hij bij hem quam, ende seechde: ‘Dit seydic u wail, ende hebbet altijt geseecht, dat Jan Lijon ons noch alleens verderven soude. Ter quader uren wast doe ghij my dair niet mede en woudt laten begaen, want had ic hem doe doitgeslagen, ic souder doe al te lichte ofgecomen hebben, ende nu en hebben wijs geen macht hem te hinderen, of en dorren, want hij is altehant binnen deser stede machtiger dan die grave. Gijbrecht sprac tot sinen brueder: ‘Zwych, sotkyn, als ic immer mit nairsticheden sal willen, mitter hulpe van minen here, alle dese Witte Caproenen sullen overvallen ende te niete gemaict werden, ende diesulke dragen se nu, die noch binnen corten tijden en sullen behoeven een caproen opt hoift te zetten. Nu worden hier gescreven ende instructien gemaect ende geordineert, om bij den grave te trecken, zekere ende notabijle, wijse mannen uut der stede van Gendt; ende Gijsbrecht Mahiew was dair een af, als deken van den scipluden, dair te trecken, also hij wail met den grave stondt; mer dat brocht Jan Lijon toe, die gaf hem dese sake van besijden an, op aventure of hij die andtwoirde, die sij van den grave weder tot Gendt brengen soude, yet tegens dragen soude mogen die previlegien ende vrijheden van der stede, dats Gijsbrecht dan te meer tichts | |
[pagina 22]
| |
ende lasts van der stede soude mogen hebben dan die andere, die met hem dair geweest hadden. Dese ambassiaten reysden bij den grave tot Malem, dair hij doe lach; mer, hoe hij se ontfinc, wair wail of qualiken, en wetic niet. Doch sij quamen so met den grave over, dat hij hem alle hoir begeren concenteerde, als van hoiren poirter die tot Ercloo gevangen lach weder te geven, ende voir van alle der stede vrijheden van Gendt ongequetst, mer al heel, sonder te breken voirtan te laten; ende van die van Brugge te verbieden dat sij voirtmeer so coen niet wesen en souden gravinge te maken opter stede van Gendts erve; ende beloefde oic, om te bet met die van Gent te vreden te comen, dat hij die van Brugge gebieden soude dat sij die grafte, die sij gescoten of gegraven hadde, weder vullen soude. Sodat die van Gendt van den grave dus schieden, ende quamen weder tot Gendt, dair sij doe alle versloegen dat sij an den grave, hoiren heer, gevonden hadden, ende en conden niet gesien dan hij te volle gesinnet was, die van Gendt in alle hoiren rechten ende vrijheden, sonder die te quetsen of in te breken, mer hij begeerde minnenlic dat die Witte Caproenen van Gendt af ende te niette geleyt mochten worden. Ende sij brochten voir hem binnen Gendt hair gevangen poirter van Gendt, van Ercloo dair hij gevaen gelegen hadde, dair sij alle binnen Gendt zeer af verblijt wairen. Als dese ambassiaten van den grave tot Gendt opdeden, wairen dairbij Jan Lijon, die deken van die Witte Caproenen, ende noch dairtoe tien of XII personen van den wijsten ende notabelsten van sijnre handen. Als dese hadden gehoirt dat die grave begeert hadde die Witte Caproenen af te hebben, zwegen sij alle, uutgeseyt Jan Lijon, hief op ende seyde: ‘Ghij, | |
[pagina 23]
| |
goede luyde van Gendt, die hier tegenswoirdich sijt, ghij weet, ende hebt oic gesien ende siet nu tegenswoirdich, hoe die Witte Caproenen niet bet en bewairen u vrijheden ende houden ende scinen dan andre Caproenen van enen anderen verwe! Kynder, kinder, hij is wail die men ontsicht, mer ic verseker u van een ding, ende segtet vrijlijken dat ict u allen geseytGa naar margenoot+ hebbe, dat so geringe als die Witte Caproenen af sullen wesen, op die manieren dat se mijn here die grave te niete doen wille, en gaef ic niet om alle uwe previlegien ende vrijheden die wairde van III myten’. Dese woirden verblinden dat volk so zeer dat sij alle, sonder andtwoirde te geven, schieden ende dairtoe tmeeste deel van desen burgeren gingen te samensprekende, thuyswairt gaende, seggende: ‘Bij Gode, Jan Lijon seecht wair, laet se noch ene wijle begaen, want wij en hebben noch niet an hemluden gevonden, ten gaedt ons alle voir die stede’. Sodat die sake doch noch also staende bleef, ende Jan Lijon wert meer ontsien dan hij ye sijn dage te voiren geweest hadde. Ende die ginc doe terstondt, ende ymagineerde die saken te brengen na sinen opsette, ende also sij oic toegingen, want hij sach wail dat Gijsbrecht Mahiew op dese reyse wat niews gebrouwen hadde bij den grave, tegens hem dragende ende sinen vreenden, midts dat hij sach dat die grave so vreendeliken op alle die begeerte dierre van Gendt geandtwoird hadde. Ende wert oic avizerende ende peynsende tegens Gijsbrecht gedachten, ende ginc toe ende oirdineerde heymelijken cappyteynen onder dese Witte Caproenen als overste van C, van L, van XX ende van X personen elc onder hem te hebben, ende beval hem dat sij elx hoirluden seggen souden, die onder hem wairen, dat sij dach ende nacht op hair hoede wesen souden ende bereyt, | |
[pagina 24]
| |
ende, terstondt als sij van enige beroeringe in der stede van Gendte vernemen, sij dan alle bij hem comen, ende dair vergaderen souden, seggende: ‘Kinder, alst nu mer wesen sal, ist beter dat wij doitslaen dan wij doitgeslagen werden, ja, nadien wij die dingen dus verde gebrocht hebben’. Ende alle, alst hijt oirdineerde, deden sij, ende elc was scerp op sijn hoede. |