Onze historische volksliederen van vóór de godsdienstige beroerten der 16de eeuw
(1894)–Paul Fredericq– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Inleiding.Wat er in den loop dezer eeuw reeds werd gedaan voor het opsporen, verzamelen en uitgeven van onze Nederlandsche volksliederen in 't algemeen, vindt men vermeld in Dr. G. Kalff's zoo belangrijk academisch proefschrift Het (Nederlandsch) lied in de MiddeleeuwenGa naar voetnoot1). Bij wijze van inleiding zal ik hier slechts vluchtig herinneren wat er meer bepaald voor de studie onzer historische liederen werd beproefd. De eerste, die er werk van maakte in onze eeuw, was Mr. J.C.W. Le Jeune in zijn Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw ('s Gravenhage, 1828). Hij gaf er honderd liederen uit, waaronder enkele historische als dat van Graaf Floris en meer andere veel jongere, vooral uit de 17de en 18de eeuw afkomstig. Daarop volgde kort daarna de veel rijkere en degelijkere verzameling van Holländische Volkslieder, door Dr. H. Hoffmann von Fallersleben in het tweede deel zijner Horae Belgicae (1833; herdruk in 1856 met den gewijzigden | |
[pagina 2]
| |
titel Niederlädische Volkslieder) uitgegeven; doch er kwam slechts één historisch lied in voor: dat op Graaf Floris. Uit handschriften en oude drukken spoorde men er naderhand rechts en links allerlei andere op, die vooral in de volgende tijdschriften werden opgenomen: het Belgisch Museum (Gent, 1837-1846) uitgegeven door Jan-Frans Willems, het Vaderlandsch Museum (Gent, 1855-1863) uitgegeven door Prof. C.P. Serrure, Annales en Bulletins du Comité flamand de France (Duinkerke, 1854-1874 en 1857-1872). Jan-Frans Willems, die in 1846 overleed, had kort vóór zijnen dood de eerste aflevering laten verschijnen van zijne voor den tijd zoo merkwaardige Oude Vlaemsche liederen ten deele met de melodieënGa naar voetnoot1). In die 162 eerste bladzijden vinden wij een dertigtal Nederlandsche geschiedzangen onder de rubriek Historische liederen; maar de goede Willems ging niet zeer critisch te werk, want daaronder rangschikte hij zuiver wereldlijke liederen, als Naer Oostland willen wij rijden, dat voor hem een ‘Uitwykelingslied (XIIe of XIIIe eeuw)’ werd, de liefdegeschiedenis van Die vrouwe van Lutsenborch en een zeventiendeeuwsch liedje op den tabak! Doch vier jaar later schonk ons Dr. J. van Vloten eene verrassende verzameling van Nederlandsche geschiedzangen naar tijdsorde gerangschikt en toegelichtGa naar voetnoot2). Buiten enkele Latijnsche, Fransche, Engelsche en Duitsche liederen en buiten talrijke rijmpjes, jaarschriften, uittreksels uit kronijken, enz., bevatte zij niet ver van driehonderd Nederlandsche volksliederen en andere geschiedzangen. Daarbij vergete men niet, dat de verzamelaar geen enkel lied na 1610 opnam. Maar meer dan 260 van die gedichten bezingen den zestiendeeuwschen strijd voor het geloof, alsmede den opstand tegen Spanje. Slechts negen stukken staan in verband met historische gebeurtenissen der 14de eeuw, slechts dertien behooren tot de 15de | |
[pagina 3]
| |
eeuw en slechts achttien handelen over historiefeiten der 16de eeuw, die buiten de godsdienstige beroerten staan; te zamen 41 stukken. Te bewonderen is het in elk geval met hoeveel zorg Dr. J. van Vloten allerlei oude drukjes en hedendaagsche boeken, tijdschriften en verzamelingen had doorsnuffeld, om dien rijken voorraad Nederlandsche geschiedzangen bijeen te brengen. Later kwamen nog enkele andere historische liederen aan den dag, bij voorbeeld bij E. de Coussemaker in zijne Chants populaires des flamands de France (Gent, 1856) en bij Ad. Lootens en J.M.E. Feys in hunne Chants populaires flamands recueillis à Bruges (Brugge, 1879)Ga naar voetnoot1). Maar dat alles was weinig, vergeleken bij den onverwachten schat, die ons door den eersten baanbreker voor de studie onzer Nederlandsche volksliederen, door Hoffmann von Fallersleben in 1855 met zijn elfde deel der Horae Belgicae werd geschonken. Daar gaf hij ons den volledigen herdruk van het eenig overgebleven exemplaar van het Antwerpsch drukje Een schoon Liedekens-Boeck, ‘gheprent Tantwerpen By mi Jan Roulans. Int iaer M.CCCCC. ende XLJJJJ’. Op de 221 volksliederen, die in dien bundel van 1544 voorkomen, ‘oude ende nyeuwe, om droefheyt ende melancolie te verdrijuen’, vindt men er niet minder dan 28 historische liederen, waaronder 25 die ons alle tot dan toe onbekend waren gebleven en anders voor altoos verloren waren gegaan. Geen enkel dier geschiedzangen handelt over de godsdienstzaken der 16de eeuw, éen daarvan (Van cort Rozijn) bezingt een historisch feit uit de 14de eeuw, zes duiden op gebeurtenissen der 15de eeuw, en de een-en-twintig overige op gebeurtenissen der 16de eeuw. Sedert de uitgave van van Vloten's Nederlandsche geschiedzangen en van Jan Roulans' Liedekens-Boeck waren de aan- | |
[pagina 4]
| |
winsten voor onzen historischen liederenschat weinig beduidend, wat de oudste liederen vóór de godsdienstige beroerten betreftGa naar voetnoot1). Maar onze historische volksliederen, die met de Hervorming en den opstand tegen Spanje in verband staan, werden opvolgend van verschillende zijde uit oude drukken en handschriften afzonderlijk verzameld en uitgegeven. Ik vermeld de grootendeels Roomsch- en Spaanschgezinde Politieke balladen, refereinen, liederen en spotgedichten der XVIe eeuw, uitgegeven door Jhr. Ph. Blommaert voor de Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen van Gent (1847), de Lieder der niederländischen Reformirten aus der Zeit der Verfolgung im 16. Jahrhundert, uitgegeven door Prof. Philipp Wackernagel (Frankfort a/M., 1867), de Oud-Nederlandsche liederen uit den ‘Nederlandschen Gedenckclanck’ van Adrianus Valerius (1626), uitgegeven door Prof. Dr. A.D. Loman (Utrecht, 1871), waarvan hij onlangs met Jhr. J.C.M. van Riemsdijk eenen tweeden vermeerderden druk bezorgde, de Twaalf Geuzeliedjes uit de Geusen Liedenboecxkens van 1588 en later, uitgegeven door Prof. Dr. A.D. Loman (Amsterdam, 1872) en het Nieuw Geuzenlied-boek, uitgegeven door H.J. van Lummel (Utrecht, 1874). Ook in Duitschland werden enkele onzer historische liederen in groote verzamelingen opgenomen, als in Ludwig Uhland's Alte hoch- und niederdeutsche Volkslieder (Stuttgart, 1844), R. von Liliencron's Die historischen Volkslieder der Deutschen vom 13. bis 16. Jahrhundert (4 deelen met bijvoegsel; Leipzig, 1865-1869) en Franz M. Böhme's Altdeutsches Liederbuch (Leipzig, 1877). De eerste, die zich aan een letterkundig overzicht van onze geschiedzangen waagde, was de heer Louis De Baecker uit Fransch Vlaanderen in zijne Chants historiques de la Flandre (400-1650), te Rijsel (Lille) in 1855 verschenen. | |
[pagina 5]
| |
Zijn boek is eene tamelijk verwarde, verwaande en zeer oncritische verhandeling van 372 breedsprakige bladzijden, waarin hij zoogezegd de historische liederen van het voormalig graafschap Vlaanderen bespreekt. Onder die historische liederen rangschikt hij o.a. eenige zangen der oude Edda over Wieland, Helge, Swava, Sinfiotel, Hunding, enz., eene brok uit de Gudrun in verband gebracht met onze minneballade Het waren twee conincskinderen, het Hildebrandslied, het lied Van heer Helewijn, eene brok uit den Heliand, brokken uit het Roelantslied en andere ridderromans, als Diederik van Assenede's Floris ende Blancefloer, natuurlijk ook het Near Oostland willen wij rijden en meer andere. Naar Willems, van Vloten en andere verzamelingen drukt hij de liederen in hun geheel af, laat er eene gebrekkige Fransche vertaling op volgen en voegt er aanmerkingen aan toe, die dikwijls potsierlijk mogen heeten. Later kwamen ernstiger beoefenaars der wetenschap op. Onze historische liederen der 16de eeuw werden door Dr. Max Rooses flink bestudeerd in zijn opstel Geuzen- en anti-Geuzenliederen der XVIe eeuw, verschenen in het tijdschrift Nederland (Amsterdam, 1875) en later door den schrijver herdrukt in zijn Nieuw Schetsenboek (Gent, 1882). Dr. G. Kalff, die in zijn academisch proefschrift alleen het wereldlijk lied beschouwde en de geestelijke evenals de historische liederen ter zijde liet, behandelde breedvoerig de politieke liederenGa naar voetnoot1), de Geuzen-poëzieGa naar voetnoot2) en de katholieke poëzieGa naar voetnoot3) uit den tijd der godsdienstige beroerten in zijne belangrijke Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de 16de eeuw (2 deelen; Leiden, 1889). Te dier gelegenheid slaat hij eerst eenen vluchtigen blik op de historische liederen der 15de eeuw en bespreekt hij ook die liederen uit den tijd van keizer Karel den vijfde's regeering, die van de godsdienstige moeilijkheden niet gewagen. | |
[pagina 6]
| |
Reeds vroeger had ik op het XIXe Nederlandsch Taalen Letterkundig Congres te Brugge in Augustus 1884 een algemeen overzicht medegedeeld van onze historische liederen vóór de 16de eeuwGa naar voetnoot1). Kort daarna had Prof. Dr. Jan te Winkel in het tijdschrift De Tijdspiegel (Amsterdam, 1884) eene belangrijke schets eener algemeene geschiedenis van Het middeleeuwsch lierdicht gegeven, waarin hij ook onze Nederlandsche geschiedzangen besprak; en in het eerste deel zijner zoo degelijke Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (Haarlem, 1887) behandelt hij op nieuw de oudste dier historische liederen in zijn hoofdstuk Muziek en zang in de 14de eeuw (blz. 435-437 en blz. 451-454). Voor zooveel ik weet, is dit alles, wat tot hiertoe over diegene onzer volksliederen, die met gebeurtenissen uit onze geschiedenis in verband staan, werd geschreven. De volgende losse aanteekeningen bied ik den lezer aan als eene voorbereidende en bescheidene bijdrage tot de studie onzer geschiedzangen, die, zooals Prof. te Winkel terecht verklaarde, ‘tot het meest nationale gedeelte onzer lierpoëzie behooren’Ga naar voetnoot2). Mijn vriend Florimond van Duyse is zoo goed geweest mij eenige melodieën onzer historische liederen ten gebruike af te staan, welke hij voornemens is later in een algemeen Nederlandsch liederboek uit te geven. Enkele nummers werden reeds door hem besproken in zijne ter pers liggende verhandeling over de muzikale geschiedenis van het Fransch en Nederlandsch volkslied in de Belgische gewesten, door de Koninklijke Academie van België in 1893 bekroond. Den heer van Duyse kan ik mijnen dank niet genoeg betuigen voor de hulp, die hij mij hierin verleende en die aan mijne dorre aanteekeningen eene onverwachte frischheid komt bijzetten. |
|