Natuurlyke historie van Holland. Deel 9
(1811)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |||||||||||||
Zesde afdeeling.
| |||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+Het belang, het welk de Landman bij dit voedsel voor zijn vee heeft, veroorzaakt dat voorzigtige Landlieden dikwijls meer dan eene hooibarg op hun erf stellen en daarenboven nog wel hooischelfen aanleggen, ten einde zich goed van hooi te kunnen voorzien, en niet alleen genoeg er van voor hun vee op te doen, maar zelfs in goede en goedkoope hooi-jaren er zoo veel van te kunnen bergen, dat zij des noods voor een volgend jaar wat overhouden; een voorzorg, in Holland zeer noodzakelijk, daar dit land aan eene zeer ongestadige luchtsgesteldheid onderhevig is, waardoor het groeijen van het hooigras of de hooibouw zeer kan tegenvallen, zoo als in het vorige Hoofdstuk breeder is gezegd. Ga naar margenoot+Wat nu een hooibarg is, dit verklaart de benaming zelve; namelijk: eene bergplaats voor het hooi, wordende door sommigen ook hooiberg genaamd, in den zin van een berg; een hoogte, een opeengestapelde berg hooi; doch die is zoo niet, want zoodanige opgestapelde hoopen hooi hebben bij onze Landlieden geheel andere benamingen, zeer verschillende in de onderscheiden landstreken van Holland: in Rijnland, bij voorbeeld, noemt men hetzelve schelt of hooischelf; in en omstreeks Kennemerland in Noordholland, noemt men het klamp of hooiklamp; omtrent het Sticht van Utrecht, noemt men het delte of hooidelte, ook wel berm of hooiberm; al het | |||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+welk benamingen zijn van groote opeengepakte hooihoopen; dan welke wel onderscheiden moeten worden van een ander soort van hooihoopen, welke rooken genaamd worden, en in het vorig Hoofdstuk beschreven zijn. Ga naar margenoot+ Eene geregeld gebouwde Hollandsche Hooibarg, bestaat uit een vrij groot rieten dak, waarvan den top altoos in het midden is, en uit vier, vijf of zes lange zware staken, welke in den grond gezet worden, en welke staken men roeden noemt. Onze hooibargen verschillen dan in grootte en gedaante, zij zijn vier, vijf of zeskant, en worden vier, vijf of zesroeden hooibarg genoemt, naar het getal der roeden, waaruit de hooibarg bestaat: indien zulk een barg tusschen de roeden nog een zoldering heeft, met een bergplaats of schuur er onder, dan bekomt dezelve den naam van kaag of kaak-barg, welke naam ontleend is van kaak, dat, volgens kiliaan en anderen, beteekent, een opgeslagen houten stellaadje of zoldering; hetgeen vrij wel met de gedaante van een kaakbarg overeenkomt. Ten nadere begrippe zullen wij eene duidelijke beschrijving en afbeelding van gemelde hooi- en kaagbargen enz. mededeelen. Ga naar margenoot+Men zie dan op Plaat L Figuur 1, waar proportioneel de grondteekening van een vijfroede hooibarg is afgebeeld; of wel eigenlijk het houte bargspan, bestaande uit Ga naar margenoot+vijf vierkanten dwarsbalken, welke men lan- | |||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||
nen Ga naar margenoot+of barglannen noemt; elke lan is 19 voeten, Rijnlandsche maar, lang. In zulk een barglan, is aan het eene einde een vierkant gat uitgekipt, het welk men het oor noemt, en aan net andere Ga naar margenoot+einde is de lan als een plat gedeelte uitgestoken, het welk men de pen noemt, en welke pen of uitgestoken einde der eene lan, juist, sluit in het vierkant gat of oor, het welk aan het einde der tweede lan is, en zoo sluit ook weder de tweede in de derde; de derde in de vierde; de vierde in de vijfde, en de vijfde weder in de eerste lan, wordende door gaten, welke in de uitstekende pennen zijn, ijzeren dwarspennen gestoken, en alzoo heeft het geheel een volkomen vijfhoekige gedaante. Ga naar margenoot+Wanneer men nu zoo een hooiberg stellen zal, dan worden de binnenkanten van de lannen gemeten, en volgens deze meting wordt den afstand, waarop de bargroeden van elkander staan moeten, op den grond afgeperkt: dan graaft men aan elken vijfhoek een diepe kuil en plant daarin de lange bargroeden, welke bargroeden bestan uit ronde, of wel uit eenigzins vierkant geschaafde elken balken, somtijds ook uit mastboomen van verschillende lengte, wordende er wel toe gebruikt, welke 30 a 40 voeten lang zijn; hoe langer dezelve ook zijn, hoe beter, om dat zij, door den tijd, onder in de aarde, of op andere wijze befchadigd wordende, dan kunnen worden verkort; ter- | |||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||
wijl Ga naar margenoot+er intusschen den landman veel aan gelegen ligt, dat de bargroeden uit goed en stevig eikenhout bestaan: voorts worden deze roeden, van afstand tot afstand, met ronde gaten doorboord, welke gaten dienen om ijzeren pennen door te steken, ten einde het bargdak op te houden; zoo dra nu de vijf bargroeden gesteld zijn, volgens de grondteekening in gezegde Figuur 1, in de hoeken a a a a a, dan legt en hecht men de lannen aan elkander, door middel van de pennen b b b b b door de ooren c c c c c te steken, zoo dat aan elken hoek twee einden van de lannen, kruisgewijs, uitsteken, waar na men dwarspennen door de uitstekende pennen steekt en alzoo alle de lannen vast aan elkander verbindt. De lannen alzoo aan elkander vast en gepend zijnde, en buiten om de bargroeden liggende, zoo heeft men een ronden beugel, het vitijzer genaamd, welke door een ijzeren speek, welke men de vit noemt, aan den lanbalk wordt vastgemaakt, waarna men een andere speek van hetzelve, de nagel genaamd, in een gat van de bargroede steekt; zijnde dit vitijzer zoo gemaakt, dat het kan openen en toesluiten, zoo als men uit de afzonderlijke afbeelding van het vitijzer bij k zien kan; wanneer men nu het bargdok wil doen rijzen of dalen, dan haalt men de vitpen uit de lan, maakt het vitijzer los, en versteekt de nagel: voorts zijn op de grondteekening e en f de achterlannen, g en h de zijlannen, en i de voorlan. | |||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+Ter verdere verklaring van de inrigting der hooibargen, dient nu op Plaat L Figuur 2, alwaar een gedeelte van den opstal eener hooibarg is afgebeeld: a a is een der lannen op zijde, door welke schuins Ga naar margenoot+loopende vierkante gaten gestoken zijn, waarin de sparren van het dakspan b b vast en Ga naar margenoot+alzoo aan de lannen verbonden zijn; gemeenlijk zijn er tien of elf zoodanige gaten in elke lan, behalve nog een bij c, welke voor een dikker ribbe d geschikt is, en welke dikker ribbe men het vijfhout noemt, wordende alle de sparren en vijfhouten van de vijf lannen in de spits of nok e te zamen verbonden door zijbindjes f f, aan welke welke men den naam van het zwaard geeft; dan welk zwaard eigenlijk de spits of het punt van het rietdak is, waarvan de rietdekker het riet begint te hechten. Voorts zijn in deze Figuur 2, g g, twee der regtop staande bargroeden, h de pen van de lan a a, en t het oor van die zelfde lan, waardoor de pen van een der andere lannen steekt. Ga naar margenoot+Wanneer de hooibarg nu zoo ver in order is ineengeslagen, als in de verklaring van den platten grond en opstal op zijde is voorgesteld, dan komt vervolgens de rietdekker, welke het dak voltooit, door het met riet te bedekken; ook wordt de spits of het punt van het dak meestal bedekt door een groote, van aardewerk gebakken, kom, om het doorwateren te beletten, en langs welke kom dan het water, bij regen- | |||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||
vlagen, Ga naar margenoot+op de rietlagen neersijpelt; ook zijn de rietlagen, op zekere afstanden, door dwarslatjes verbonden. Om nu al het voorgemelde, wegens de inrigting der hooibargen nog beter te kunnen bevatten, zoo is op Plaat L Figuur 3Ga naar margenoot+ een vijfroede hooibarg, geheel in order zijnde, afgebeeld; dezelve is half met hooi gevuld, waarin eene holte is uitgestoken, in welke een boerenwagen geplaatst is, zoo als door vele Landlieden gedaan wordt: ook is bij deze hooibarg een heve afgebeeld, (zoo als men die in het groot bij Figuur 5 ziet), ten einde er de werking van te begrijpen. Op dezelfde Plaat L. Figuur 4 is een vierroedeGa naar margenoot+ kaag- of kaakbarg, met een houten stal eronder, afgebeeld: deze barg is mede half met hooi gevuld, en in dezelve is bij a de bargvijzel afgebeeld, ten einde te zien hoedanig dezelve geplaatst wordt, om het dak op te winden; bij Figuur 6 is eene grootere afbeelding van deze bargvijzel te zien. Na het beschrijven der hooibargen, zullenGa naar margenoot+ wij ook, vatbaar, trachten voor te stellen, op hoedanige wijze het dak of de kap van den hooibarg wordt opgewonden, Wanneer zulks noodig is om het hooi er hooger in te stapelen of te leggen. Het eerste en voornaamste der werktuigen,Ga naar margenoot+ waarmede het opwinden van het bargdak geschiedt, wordt de heve en ook wel de heef of de heefslede genaamd, zoo om dat | |||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+het geschikt is om eene zwaarte op te heffen, als om dat het op twee lange balken of planken rust, waarop het wordt voortgesleept. Zodaanig een werktuig of heve ziet menGa naar margenoot+ op Plaat L Figuur 5, proportioneel verkleind, afgebeeld: aaaa zijn de twee sleepblokken of platte balken, welke de basis of grondslagen van het werktuig zijn; dezelve zijn elk ongeveer 5 voeten en 10 duimen lang en 4 duimen breed, alles rijnlandsche maat. Deze sleepbalken zijn aan elkander verbonden door den dwarsbalk b, op ruim 2 voet tusschenruimte; zoo dat het werktuig, aan deszelfs onderkant, in zijn geheel, 5 voeten en 10 duimen lang en 3 voeten breed is. Op de genoemde sleepbalken staan de standaarden cc, elk lang 5 voeten en 2 duimen, breed op zijde bijna 9 duimen, en staande van elkander omtrent 2 voeten en 9 duimen; zij worden beide geschoord door de zijlatten dddd, die boven aan de standers, en onderaan, ter zijde aan de sleepblokken, vast zijn, insgelijks worden de gemelde standaarden door twee kruiselings over elkander geslagen latten eeee aan elkander verbonden; en eindelijk is er aan de standaarden nog een dwarsbalk f vastgemaakt, om dezelve nog te sterker aan elkander te verbinden; ook zijn in de standaarden sleuven gg uitgezaagd, waardoor de pennen hh van een zwaar valblok l doorsteken, en in welke sleuven dit valblok dus op en neder kan schuiven; hetzelve is 5½ | |||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+a 6 duim breed en 1½ a 2 duim dik; ter wederzijden zijn in de pennen van het valblok touwen kk vastgemaakt, en bovenaan, in de sleuven gg, zijn katrolschijven ii ingewerkt, over welke de touwen kk loopen; zijnde voorts in het valkblok l, ter wederzijden, digt bij de standaarden oo, nog andere katrolschijven mm ingewerkt, om welke andere gedeelten van de touwen nkk, hier nn geteekend, loopen; eindelijk is in het valblok l, bij o eene ronde holte, waarop en in een lange balk pp rust; verder loopt bovenaan, door de standaarden cc, een ronde spil q, hebbende aan de buitenzijde van den eenen standaard een vierkant r, waardoor twee draaispaken of speken ssss kruisgewijs stegen; zijnde ook aan deze spil de touwen kknn bij tt vastgemaakt, zoo dat dezelven, bij het opwinden, door het draaijen van de spil, om dezelve gewonden worden. Wanneer men nu met de heve zal werken,Ga naar margenoot+ dan wordt dezelve tegen de hooibarg gesteld, en de schoorbalk pp onder het oor van een der lannen gestoken, en vervolgens in de holte bij o midden in het valblok geplaatst, wordende voorts zoo steil, als mogelijk is, met de heve aangeschoven, zoo als men dezelve in Figuur 3 tegen de hooibargGa naar margenoot+ gesteld ziet: de heve aldus gesteld zijnde, zoo wordt door twee man de spil q, door middel van de speken ssss omgedraaid, waardoor de touwen kknn om dezelve gewonden worden, en deze over de | |||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+katrollen i i en m m loopende, doen zij het valblok l opwaarts rijzen, en door het rijzen van het valblok l wordt de schoorbalk p p met kracht opgetild, waardoor dan ook de kap van de hooibarg mede opwaarts geheven wordt; welke tot die hoogte opgewonden zijnde, waarop men dezelve begeert, zoo klimt men er bij, en steekt de ijzeren speek en nagel van het vitijzer in de bargroede, waarop de kap dan rust, en ingevalle dezelve scheef staat, dan sleept men de heve van roede tot roede, en windt de kap, aan al de bargroeden, zoo ver op, dat dezelve aan alle zijden even hoog staat. Behalve de heve, is er nog een werktuig bekend, de vijzel of bargvijzel genaamd, hetwelk al mede gebruikt wordt om het dak van de hooibarg op te winden; wij zullen denzelven mede beschrijven. Ga naar margenoot+Zoodanig eene bargvijzel is op Plaat L Figuur 6 afgebeeld: dezelve bestaat in een zwaren dwarsbalk a a, lang omtrent 8½ voet Ga naar margenoot+en dik, in het midden b, 8 duimen, voorts dunner afloopende, en aan de beide einden in nog dunner vierkanten c c eindigende. Midden in het dikke vierkant b is een moerschroef d ingewerkt, waarin de spilleschroef e e draait: deze spilleschroef is van hard pokhout gedraaid, is 2 voeten en 8 duimen lang, en dik, in zijn diameter, 2 1/2 duim; onderaan is dezelve vier- of vijfkant, en omvangen en beklonken met een ijzeren band f, waarin vier dwarsgaten zijn, welke ook door het vierkant der spilleschroef heen | |||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+loopen, en in welke gaten een ijzeren bout m gestoken wordt, om, door middel van dezelve, de spilleschroef e e op of neêr te doen draaijen; ook is aan het ondereinde der spilleschroef, aan de gemelde ijzeren band f, nog een dunner ijzeren spil g, welke men taas noemt, zijnde dit het taaspunt, waarop de spilleschroef draait; de taasspil g staat op een ijzeren plaat h, in eene holte, welke de taasspil zoodanig omvangt, dat dezelve er in kan draaijen, en welke kom de taaskom, en de ijzeren plaat h de taasstoel genaamd werden; zijnde voor het overige de taasstoel of ijzeren plaat h aan een afzonderlijk ijzer ii vastgeklonken. Dit ijzer i i is eigenlijk de basis, waarop al de kracht en zwaarte der werking nederkomt: het is een platte, matig zware, ijzeren staaf, welke roed - ijzer genaamd wordt: het is lang 26 duim, en is doorboord met vijf of zes gaten, welke op denzelfden afstand geboord zijn, als de gaten in de bargroede, aan welke het, door een ijzeren bout k, van 10 duim lang, wordt aangevoegd: eindelijk is aan het laagste einde van de ijzeren staaf i i nog een schoor-ijzer l vast, waarop ook de ijzeren plaat h rust, en welke ijzeren plaat en ijzeren staaf, als mede het schoor-ijzer, wel vast aan elkander geklonken zijn. Ga naar margenoot+Wanneer nu den Landman van dit werktnig gebruik wil maken om het bargdak hooger te doen rijzen, dan plaatst hij hetzelve binnen in den hooibarg, en dus ge- | |||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||
heel Ga naar margenoot+anders als de heve, en wel tegen een der bargroeden, aan welke het door de ijzeren bout k wordt vastgestoken, en de langen balk a a op de spillenschroef e e zoo gedraaid, dat die balk dwars onder de einden van twee der barglannen, en dus overhoeks, onder een der hoeken van de hooibarg komt te leggen, zoo dat die einden der lannen, en dus de geheele kap van de hooibarg op dien balk rust; zijnde de stand van den vijzel, om dit wel te bevatten, op Ga naar margenoot+Plaat L in Figuur 4 bij a afgebeeld; wanneer dan de bargvijzel, in de hooibarg, op zijn plaats gesteld is, draait men de spillenschroef e e door middel van de ijzeren bout m, met kracht, om, en schroeft aan die zijde, de bargkap op; deze zijde tot een gat hooger opgewonden zijnde, zoo steekt men den eigenlijken vitnagel in de roede, waarop dan de kapt rust: men maakt den vijzel vervolgens los en plaatst die voorts van hoek tot hoek; aan dezelven de beschreven bewerking herhalende, tot dat de bargkap geheel is opgewonden en gelijk staat op zoodanige hoogte als men begeert. Wanneer men het dak van de hooibarg wil doen dalen, dan steekt men den vijzel in een lager gat van de bargroede vast; en draait de spillenschroef in een tegengestelde rigting, als bij het opschroeven, om. De bewerking, om het dak van de hooibarg, op verschillende wijze, naar de hoogte te doen rijzen, en daar mede de beschrijving van Plaat L zijnde ten einde gebragt, zoo zullen wij hier laten volgen eene | |||||||||||||
[pagina t.o. 228]
| |||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+Korte verklaring van genoemde Plaat L.
Wij zullen nu vervolgen met melding te maken van het geen wij oordeelen nog van de hooibargen te moeten zeggen. | |||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+Op Plaat LI Figuur 1 ziet men dan afgebeeld een houten hooischuur, zijnde een gesloten kaagberg met deszelfs stal en bijschuur, wagenhuis, hooideur en wind-ass, zoo als dit alles gewoonlijk in Noordholland Ga naar margenoot+gebouwd wordt, welke afbeelding zich zelfs verklarende, zoo behoeven wij er verder niets bij te voegen. Ga naar margenoot+Op dezelve Plaat LI Figuur 2 worden twee soorten van hooischelven of hooiklampen afgebeeld. Ga naar margenoot+a verbeeld een eigenlijke zoogenaamde schelf of hooiklamp van den grootsten soort, welke doorgaans langwerpig rond, eenigzins vierkantig en als schuin oploopende, om te kunnen afwateren, gestapeld wordt. b is een schelf, zoo als die in Rijnland doorgaans gelegd wordt, te weten, hoog en spits oploopende en bovenop digt met biezen en een net er over heen gedekt. Ga naar margenoot+Ten aanzien van de hooibargen, kunnen wij niet nalaten ook van eene nieuwe uitvinding melding te maken; bestaande in een hooibarg, waarvan het centrum der kap op eene regtopstaande spil, stijl of bargroede, rust, en langs die eenige bargroede wordt opgewonden. De mededeeling eener meetkundige afteekening van zoodanig eene hooibarg, zijn wij verschuldigd aan den Wel-Ed. Heer j.a. bennet, Med. Doct te Leyden, een' ijverigen begunstiger van den Landbouw, welke ons daardoor in staat heeft gesteld om | |||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+eenig nader en meer omstandig berigt van deze uitvinding te geven. Men ziet dan op Plaat LI Figuur 3 zoo eere nieuw uitgedachte hooibarg, in deszelfs geheel afgebeeld: a a is deszelfs vierkanten Ga naar margenoot+kap, langs een eenige bargroede c op en neder kunnende geschoven worden, en rustende op zijn schroefvijzel b, welke aan die bargroede gehecht is; d d d d is het voetstuk van deze hooibarg, bestaande in vier kruislings over elkander liggende balken; welken door vier schuinopstaande schoorbalken, e e e aan de bargroede, c verbonden zijn. Het onderscheid tusschen deze nieuw uitgedachte hooibarg en die, welke hier voren beschrevenen en op Plaat L zijn afgebeeld, ziet men, is aanmerkelijk, alzoo de kap van dezelve nieuw uitgedachte hooibarg, langs een eenige bargroede, in eens wordt opgewonden of eigenlijk door den schroefvijzel opgeschroeft; daar de kappen van de andere hooibargen, langs vier, vijf of zes bargroeden op en nederschuiven, waaraan veeltijds beurtelings de heve of vijzel moet verplaatst worden, om de kap op te winden en te maken, dat dezelve aan alle de bargroeden even hoog staat: ook staan de bargroeden van de andere hooibargen vast in den grond, daar deze nieuw uitgedachte hooibarg, met deszelfs voetstuk, kan verplaatst worden waar men dezelve stellen wil. Ga naar margenoot+Om een nader begrip van deze toestel en | |||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+werking te bekomen, zoo dient vervolgens op Plaat LI Fig. 4 en 5. Fig. 5 is eene afbeelding van het raam, of de kapbinten, op zijn plat: hetzelve bestaat uit vier binten of lannen, zoo als men dezelve noemt; welken, even als in andere bargkappen aan de hoeken a a a a vereenigd zijn, en dus heeft dit raam vier coren en vier pennen; in het midden van dit vierkant zijn vier dwarsbalken b b b b b b b b geplaatst, welke twee aan twee, digt bij elkander en kruisgewijs over elkander liggen, en zijnde dezelve ook in de lannen ingewerkt, zoo dat zij niet alleen aan de vier hoeken van het raam, vier vierkanten c c c c, maar ook in het middelpunt een klein vierkant d formeren, en welk vierkant d juist overeenkomt met de vierkante dikte van de bargroede (Fig. 3 c), welke door dit vierkant omvat wordt. Ga naar margenoot+Figuur 4 is de gedeeltelijke afbeelding van den opstand dezer nieuw uitgedachte hooibarg; a a zijn twee der dwarslatten van het binnenvierkant, (vergelijk Fig. 5, b b b b) voorts zijn c c twee der schuinoploopende latten, waarop de bargkap is vastgemaakt; aan eene zijde van het middelste vierkant (Fig. 5, d) zijn op een der dwarslatten a a, twee regtopstaande standaards b b, ingewerkt, en voorts, boven aan vastgehecht aan een dwarsbalkje, het welk bij c c aan de schuinoploopende latten, binnen in de nok d, van de bargkap, is vastgemaakt. Verder is onder en tegen de dwarslat- | |||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||
ten Ga naar margenoot+a a een dwarsbalkje e e, zoo gesteld, dat de schroefspil van den vijzel langs de buitenzijde van het midden - vierkant (Fig. 5 d) loopt, wordende de schroefspil omgedraaid met een bout f f, welke door een vierkant, dat zich onder aan de schroefspil bevindt, gestoken wordt; de schroefspil steunt wijders, met een dunner spil, op een tafeltje, het welk door een der gaten, welke in de bargroede zijn, gestoken, en achteraan vastgepend is, zoo als in Figuur 3 duidelijk te zien is; wordende, ingeval men de bargkap hooger wil doen rijzen, de schroefvijzel losgemaakt, en in een hooger gat aan de bargroede vastgepend, en zoo van gat tot gat, zoo hoog als men het bargdak hebben wil; kunnende het ook, op dezelfde wijze, worden nedergelaten door den vijzel van gat tot gat lager vast te steken en de schroefspil in eene andere rigting te draaijen, als wanneer men het bargdak wil doen rijzen, zoo als reeds hier voren bij het beschrijven van de werking van den bargvijzel gezegd, is en daarbij kan vergeleken worden. Men kan niet ontkennen, dat het uitdenken van zulk eene hooibarg den naam verdient van eene uitnemende vinding; dan er komen eenige bedenkingen in aanmerking, welke wij zullen voordragen. In de eerste plaats komt in aanmerking, of zulk een hooibarg, op een los voetstuk steunende, niet zeer vatbaar zoude zijn om door de kracht van den wind omgeworpen te worden? en, in de tweede plaats, is de | |||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+vraag: wanneer zoo een barg vol hooi gelaagd is, en dit beklinkt of doorzakt, zoude dan de kap wel geschikt zijn, om, op die ééne bargroede steunende, het evenwigt te bewaren? Het is mogelijk, dat zulks in een van een kleinen omtrek zou kunnen plaats hebben, maar in een van zulk een omtrek als gewoonlijk de vijf- en zesroede hooibargen zijn, denken wij dat het zeer moeijelijk zoude vallen; als mede om eene bargroede te vinden, welke stevig genoeg was, om alleen een bargdak, van zulk een grooten omtrek, op de hoogte, tot welke het kan opgewonden worden, te dragen: welke zwarigheden ons voorkomen niet gering te zijn. Kunnen deze zwarigheden zoodanig worden opgelost, dat zulk soort van hooibargen, van allerlei hoogte der bargroede en grootte van omtrek der bargkap, konden vervaardigd worden, zonder al te groote kosten te veroorzaken, dan zouden dezelven van nut kunnen zijn. Hiervan afstappende, zoo zullen wij vervolgen met het beschrijven der behandeling om het hooi in de hooibargen op te leggen, maar plaatsen hier eerst eene | |||||||||||||
Korte verklaring van Plaat LI.
| |||||||||||||
[pagina t.o. 234]
| |||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||
Na deze korte verklaring dier Plaat, vervolgen wij met het hooileggen, dat is, het opleggen of stapelen van het hooi in de hooibarg, hetwelk aldus geschiedt: Ga naar margenoot+Wanneer het hooi, zoo als gezegd is, met den wagen of de schouw tot aan en bij den hooibarg is aangevoerd, zoo maakt de landman of hooijer, op den vlakken grond, eerst een laag oud hooi of strooGa naar voetnoot(*); het op te leggen hooi wordt door den hooidrager, die onder de vork loopt, aange- | |||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||
bragt, Ga naar margenoot+en naast de hooibarg op den grond geworpen; dit aangebragte hooi wordt door den hooijer ineengewenteld, welke dit naast elkander, in de rondte, in de hooibarg vleidt, naar de gedaante van het vier-, vijfof zeskant van de hooibarg, en zoo, dat de laag telkens vol en effen ligt; dit alzoo van laag tot laag opstapelende, wordt eindelijk de hooibarg volgestapeld. Dit opleggen of stapelen van het hooi in de hooibarg wordt ook geleggen genaamd; en is de barg vol, dan zegt men: het hooi is gelaagd, en van iemand, welke dit lagen leggen niet goed doet, zegt men: hij laagt slecht, terwijl integendeel iemand, welke het goed doet, een lagers baas genaamd wordt. Ga naar margenoot+De hooibarg zoo vol zijnde, als men dezelve begeert te hebben, zoo plaatst men doorgaans op den top van dezelve een vlag, of wel meestal een groene linden, willigen of essen tak, tot een teeken, dat het hooi in de barg is: ook is het meestal een gebruik als de hooibouw ten einde gebragt is, en de laatste wagen of schouw het hooiveld verlaat, om alsdan een vlag of groenen tak op den wagen of de schouw te plaatsen: ook verlaat het hooivolkje dan met vrolijkheid het veld, gaande met het gereedschap op den wagen of de schouw, en met een hooipluim op den hoed versierd; aan of bij het woonhuis treedt men af, en wenscht den Landman, benevens zijne Vrouw en het geheele huisgezin, ge- | |||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||
luk Ga naar margenoot+met den bouw en het ingewonnen hooi, waarop de Landman bedankt en noodigt het hooivolkje des avonds op het bouwmaal. Het hooi in de barg en vervolgens het vee gepleegd zijnde, zoo komt men, na melktijd, bij elkander, en de avond, ook veeltijds den nacht, wordt met gulle landlijke vrolijkheid doorgebragt, terwijl intusschen de vrouw van den landman zorgt, dat het bouwmaal op zijn tijd gereed is: en zoo smaakt de landman met zijn huisgezin en het hooivolkje het genoegen van hunnen arbeid. Wanneer nu het hooi in de barg en tas gebragt is, dan maakt het een belangrijke zorg voor den landman uit, om het hooi wel te doen beklinken of doorzakken, het effen te kammen en voor verbroeijen te behoeden. Ga naar margenoot+Men wacht dan drie of vier weken, na dat het hooi in den barg is, en ziet of het wel is door en opeen gezakt door zijn eigen zwaarte, dat is, of het wel beklonken is; intusschen begint het opgelegde hooi uit te wasemen en de waterachtige vochten, welke er nog in zijn, uit te dampen, waarbij somtijds wel een brandige reuk komt, het welk een kenteeken is, dat er iets inwendig smeult en het hooi broeitGa naar voetnoot(*), | |||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+zijnde na natte hooitijden, dat is, wanneer men veel regen in den hooitijd gehad heeft, de broeijing van het hooi sterker, dan na hooitijden, waarin men veel droog weêr gehad heeft. Wanneer men gezegde brandige reuk bespeurt, let men op, of dezelve binnen twee of drie dagen verdwijnt, en geschiedt dit, dan is men genoegzaam zeker, dat het hooi uitgebroeid heeft en het gevaar voorbij is; maar wanneer de brandige reuk sterker wordt, dan gebruikt men een lange ijzeren staaf, aan welks eene einde een dergelijke dwarskruk is, hoedanige men in dorpen, vlekken en gehuchten bij de hand heeftGa naar voetnoot(*), en boort met de staaf tot | |||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+midden in het hooi, dezelve eenigen tijd daarin latende, waarna men dezelve er weder uithaalt: kan men de staaf dan met de bloote hand aanraken en vasthouden, zonder zich te branden, dan behoeft men niet te vreezen, dat er gevaar is; maar is de staaf zoo heet, dat speeksel of eenig water, daarop gesproeid, sist, dan kan men zeker zijn, dat het hooi inwendig brandt, en de vlam elk oogenblik kan uitbarsten: wil men dan wel doen, zoo moet men terstond aan het werk gaan, om het hooi uit Ga naar margenoot+de barg te halen, of, zoo als zij zeggen, den barg uit te gooijen zoo ver als dezelve ontstoken is, welke ontsteking somtijds zoo sterk is, dat op de minste lucht, welke er bij komt, de geheele barg in vollen vlam staat; dan, indien men zoodanig geval vreest, staat er veeltijds een brandspuit, (die men toch op de meeste dorpen heeft), gereed, om de barg te doorwateren, en alzoo den brand voor te komen of te stuiten. Sommige landlieden zien wel eens tegen de moeite op, en laten het broeijende hooi | |||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+in de barg, in hope dat het schikken zal, dan deze beklagen zich ook veeltijds hunne zorgeloosheid en onwil, waardoor zij niet alleen zichzelven, maar ook anderen benadeelen, daar veeltijds de brand van een hooibarg, niet alleen tot anderen, maar ook tot woningen, ja tot een geheel gehucht of dorp overslaat en het in de assche ligt. Ga naar margenoot+Bewust zijnde van het gevaar, het welk aan het broeijen van het hooi verknocht is, zoo hebbe ik gelegenheid gezocht, om bij kundige landlieden onderzoek naar de oorzaak der te sterke broeijing van het hooi te doen, en deze gaven mij ten antwoord; dat de oorzaak veelal te zoeken was in de achteloosheid van sommigen, in het hooi te nat op te leggen; als mede in het stapelen of lagen liggen; dat door sommigen, in het begin, het hooi in het midden, te vast gestapeld wordt; daar zij integendeel van oordeel waren, dat het beter was de lagen, in de rondte, tegen de bargroeden aan te stuwen en het midden luchtiger te houden, alsmede het bargdak of kap niet te laten nederzakken, dan na dat het hooi de eerste broeijing had doorgestaan: anderen zeiden mij, dat zij altoos gewoon waren, zoo dra het hooi maar even was doorgezakt, onderaan, midden in den barg, een vierkanten sleuf uit te steken, waardoor, volgens hun oordeel, het hooi lucht kreeg; alle welke opmerkingen, door hunne ondervinding bevestigd, ik wel waardig gevon- | |||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||
denGa naar margenoot+ hebbe om hierin te voegen: verder was door de meeste opgemerkt, dat in het eene jaar het hooi er meerder aan onderhevig was, om door het broeijen in brand te geraken, dan in een ander jaar; dat in jaren waarin in de hooitijd veel regenvlagen, onweersbuijen, zeevlammen, en onregelmatige hitte plaats hadden, het gevaar grooter is dan in jaren, waarin, in de hooitijd, het tegendeel plaats heeft: bij al het welke ik niet kan nalaten ook te voegen, hetgeen door den Heer c. blois van treslong, bij de beschrijving van deszelfs hooi-egge, deswegens gezegd wordt en in het volgende bestaat: Zijn Ed. zegt dat sommigen van oordeel zijn, dat het hooi te spoedig droog gemaakt en groen ingewonnen zijnde, meer dan gewoonlijk, aan het broeijen zoude onderhevig zijn, maar dat juist het tegengestelde plaats heeft, alzoo de te spoedige droogmaking, noch de groenheid van het hooi, de broeijingen niet veroorzaken, maar dat zulks te weeg gebragt wordt, door het te lang in het veld te laten liggen, waardoor het van den daauw of regen veel meerder vochtigheden inzuigt, dat hier door deszelfs sappen bederven en het daar door een soort van verrotting verkrijgt en alzoo de te sterke broeijing veroorzaakt, daar de bedorven sappen dan zelfs zoodanig ontstoken kunnen zijn, dat er de ontvlamming door veroorzaakt wordt. Zeggende verder | |||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+dat zulks van spoedig en drooggewonnen hooi niet gebeuren kan, alzoo de sappen, welke het gras natuurlijk in zich heeft, zoo veel als noodig is, gedroogd zijnde, nergens door worden aangezet, maar droog zijn en blijven en geene broeijing veroorzaker. Met dat al, ligt den landman aan het wel broeijen van het hooi veel gelegen, zelfs al blijft het in de barg, want verstikt het inwendig, dan wordt het bedorven hooi, zijnde door verbroeijing of verrotting, aan de beesten schadelijk en nergens uuttig toe, als om onder mest gemengd te worden. Ga naar margenoot+Wanneer nu echter het hooi wel bezakt en beklonken is en fris blijft, dan worden de hooibargen geëffend, dat is, het los er bij en overhangend hooi, wordt met de handen uitgetrokken; en vervolgens met de herk of met een getande klaauw gekamt, zoo dat alle de zijwanden, tusschen de bargroeden, glad en effen zijn, wordende het afgekamde hooi dan bovenop gehoopt, waarna men den bargkap laat zakken tot op de oppervlakte van het hooiGa naar voetnoot(*), en | |||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+zoo blijft den barg staan, tot dat de beesten op stal zijn en men het hooi voor dezelve noodig heeft. De hooischelven of hooiklampen worden even als de hooibargen behandeld en insgelijks gekamt, en het beiden onderaan schuin afgestoken, zoo dat het hooi een vrije afwatering heeft, dan het welk men al mede aan dezelven niet doet, als na dat het hooi gezakt en uitgebroeid is; het heeft ook wel plaats, dat de hooischelven aan de eene of de andere zijde overhellen, dan dit helpt men door er schoorhouten tegen te zettenn tot zoo lang dat zij vast in een staan, als wanneer men dezelve mede kamt en afsteekt. Ga naar margenoot+Na alles gemeld te hebben wat wij wegens het grasmaaijen, hooijen, de hooibargen en den hooibouw opmerkenswaardig oordeelden te zijn, zoo zullen wij nog kortelijk spreken van het geen den hooihandel of koophandel in hooi, in ons vaderland, betreft. De hooihandel is in ons Vaderland van veel meer gewigt dan men wel denkt, en dezelve maakt in Vriesland, in het hooge van Zuidholland, in het Sticht van Utrecht en in Gelderland, bij velen een bijzonder bestaan uit: Vriesland alleen levert aan Holland en verder op, jaarlijks, eene menigte hooi, vooral paardenhooi, en vult meestal de stallen in de groote steden, en in oorlogstijden wordt deze hooihandel zoo uit- | |||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||
gebreid, Ga naar margenoot+dat door het hooi van deze gewesten, de grootste magazijnen gevuld worden. Omtrent de koop en verkoop van het hooi, zijn verscheiden reglementen en keuren Ga naar margenoot+vastgesteld, en er zijn in alle steden, van stads wegen, aangestelde Hooikeurders en Hooiwegers; deze Keurmeesters keuren het hooi goed of af, naarmate het voor oud of nieuw, of uitterwaarts of ander soort van hooi, verkocht wordt; en letten op of het goed leverbaar hooi, dan of het Ga naar margenoot+verbroeid of rot is; wanneer het goed en de koop gemaakt is, het zij bij de vracht, bij het voer, of bij het gewigt, zoo komt in het laatste geval den hooiweger te pas om het hooi te wegen, als wanneer er een driekantige stellaadje, bestaande in drie houten staken, welke in een driehoek schuin gesteld worden, zoo dat de punten boven aan, tegen elkander komen, voor de stal of bij het schip geplaatst wordt, in het middelpunt er van, wordt een grooten evenaar gehangen, waaraan twee houten schalen hangen, een van gewone grootte om het gewigt in te zetten, en de tweede veel grooter, bestaande in een plat vierkant raam, waarop het te wegen hooi, bij gedeeltens gewogen wordt. Meerder bijzonderheden hebben er wel bij den hooihandel plaats, maar zijn van weinig belang, hangende meestal af van bijzondere voorwaarden, welke door kooper | |||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+of verkooper gemaakt worden, waarom wij dezelve ook laten berusten, en, dit Hoofdstuk besluitende, in het volgende zullen overgaan om de wijze van stallen en weiden van het Rundvee, als mede eenige daartoe betrekkelijke zaken te beschrijven. |
|