Natuurlyke historie van Holland. Deel 9
(1811)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zesde afdeeling.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
sel Ga naar margenoot+geschikt heeft, en het welk ook in alle gewesten der wereld, daar zij zich bevinden, of waarheen zij met de menschen verhuizen, naar den aard des lands, waar zij zijn of komen, gevonden wordt. Zoo is in het veerijk Egypte het kemelsch gras, in Arabië de Arabische klavers, voorts het manga gras, in Indië het vette wilde koorn en heigewassen, of andere soorten: overal toch heeft de Voorzienigheid aan het aardrijk dat soort van voedsel voor mensch en vee gegeven, het welk hem in het klimaat of luchtgestel, waar hij woont, tot zijn nooddruft te stade komt. Zoo is dan ook ons lieve Vaderland, bij uitnemendheid, gezegend in het voortbrengen van gras en voedsel voor het herkaauwend en grazend vee van allerleien aard. Dewijl dan in deze onze gewesten zoo overvloedig gras en klaver op de beemden en weilanden groeit, en het verschil daarvan, zoo in soorten als in grondaard, door onze Landlieden met oplettendheid wordt in acht genomen, zoo eischt ook dit onderwerp wel degelijk onze aandacht, ten einde dezelve, zoo veel als de vatbaarheid des Landmans in het kruidkundige toelaat, te beschrijven. Onze oude Nederlandsche vermaardste Kruidkundigen, en daaronder onze cluit of clutius, en dodyns of dodonaeus, hebben de soorten van gras, behalve in het Grieksch, Latijn en andere Europische talen, bijzonder ook in het Nederduitsch be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
schreven; Ga naar margenoot+terwijl ook, in later tijd, ons Vaderland nog eenen david de gorter in haren schoot gekoesterd heeft, van wiens werk wij mede een nuttig gebruik zullen maken. Om nu, zoo na mogelijk, de oude benamingen der grassoorten te doen kennen, zullen wij uit dodonaeus en de bijvoegsels op dezelve van cluit of clutius, volgens lobel, dezelve overnemen, te meer, daar er niemand onder de ouden naauwkeuriger de grasaartige soorten beschreven heeft. Dus volgt hier vooreerst eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Naamlijst der grassoorten, uit het werk van Dodonaeus en de Bijvoegselen op dezelve door Cluit, volgens Lobel.Als het eerste geslacht der grassen vindt men bij dodonaeus vermeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+De volgende grassoorten, bijzonder de twee eerste soorten, worden door dodonaeus beschreven als zeer goed en nuttig zijnde om door groote en andere beesten, het zij groen als voedsel genuttigd, het zij droog als hooi aan hun tot dat einde gegeven te worden; wordende alle die soorten ook door hem onder den naam van Beemdgras begrepen, en de eerste tot het zevende geslacht er van genaamd, namelijk:
De beide laatstgenoemde soorten zijn ook bekend onder den naam van Amourettes Tremblantes en Vliddergras, en ook onder dien van trillend Gras.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dit laatstgenoemde is niet geschikt om door de Koeijen gegeten te worden. Het volgende soort of achtste gedacht der Beemdgrassen van dodoneus, is volgens het bijvoegsel op dezelve uit lobel, te houden als een middelgras tusschen het Gras en de Biezen, kunnende de witte vlokken van verre gezien worden, versierende de velden en wassende veel in vochtige beemden en heiden, namelijk:
Onder de volgende soorten of het negende geslacht van dodoneus zijn alle soorten van Biesgras begrepen, zoo wel inlandsche als vreemde, zijnde, volgens hem, meest alle onnut voor het vee en onliefelijk van smaak; bestaande deze soorten, volgens het bijvoegsel op dodoneus uit lobel, in de volgende, als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens lobel is dit soort zonderling goed voor de Melkkoeijen, maar het groeit hier te lande niet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens lobel eten de Koeijen de twee laatstgenoemde soorten gaarne, echter is het niet goed dan in het voorjaar.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na het mededeelen van deze lijst, uit het werk van dodoneus, oordeelen wij niet ongepast, ook eene lijst der grassoorten uit de Flora Belgica van de gorter hier op te laten volgen: tot welk einde wij gebruik gemaakt hebben van die druk, welke in het jaar 1781 te Haarlem bij c.h. bohn en zoon is uitgegeven, en dus volgt hier eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Naamlijst der grassoorten, volgens D. de Gorter, getrokken uit deszelfs werk, genaamd: Flora Belgica, met bijvoeging der Latijnsche namen volgens Linnaeus, en eenige Nederduitsche namen volgens Houttuin, door hem, in zijne Natuurlijke Historie, volgens het zamenstel van Linnaeus, aan sommige van die grassoorten gegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+NB. De Nommers vooraan zijn die, waaronder de daarbij genoemde grassoorten in het werk van de gorter voorkomen. De letter G. achter de Nederduitsche namen beteekent, dat deze namen zijn volgens de gorter. De letter H. achter de Nederduitsche namen beteekent, dat deze namen voorkomen in het werk van houttuin, waaronder er zijn, waarvoor bij de oorter geen Nederduitsche namen gevonden worden. De letters Lin. achter de Latijnsche namen beteekenen, dat deze namen zijn volgens linnaeus. De letters Gor. achter eenige der Latijnsche namen beteekenen, dat deze namen zijn volgens de gorter, zonder dat er voor die soorten namen bij linnaeus, in deszelfs Species & Systema Plantarum, voorkomen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog komen de volgende soorten, bij de gorter, onder de benaming van gras, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voor; echter kunnen dezelve niet onder de grassen gesteld worden, vermits het alle bloemdragende plantjes zijn, welker bloemen en bladen geene gelijkenis naar gras hebben, zijnde:
Op deze beide lijsten hebben wij nu die soorten van planten gesteld, welke bij dodoneus en lobel, als mede bij de gorter, onder den naam van Gras voorkomen of onder de grassoorten geteld worden; dan omtrent welke men wel moet opmerken, dat die genoemde soorten niet alle tot het eigenlijk hooigras of gras voor het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Rundvee behooren, zoo als men dit ten aanzien van eenige op de lijsten vindt aangeteekend, en ook dat dezelve, althans hier te lande, er niet alle voor bekend staan, wordende er slechts weinige soorten van onder het gras gerekend, het geen tot voedsel voor het vee dient en voor hooi gemaaid wordt. Ga naar margenoot+Van alle deze soorten zijn er sommigen aan onze Landlieden zeer wel bekend, dewijl er zijn, die, alhoewel zij somtijds op zich zelven een gedeelte van een veld beslaan, ook onder het eigenlijk hooigras vermengd, te zamen groeijen, waaronder te tellen zijn de Winthalm, zijnde het derde geslacht der beemdgrassen bij dodoneus en bij de gorter No. 67; het Hirsgras of Zaadgras, zijnde het vierde geslacht der beemdgrassen bij dodoneus en Ne 66 bij de gorter, benevens meer anderen: als mede onderscheiden soorten van klaveren, als de Welriekende Klaver, de Veld- of Beemdklaver, Kleine Klaver enz., alle welke soorten meer of min, of wel hier en daar, naar den aard der gronden, gezellinnen van het te maaijen en te hooijen gras zijn, terwijl er ook veel onder groeit de Leontodon of Paardebloem, de Bellis of Maagdelieven of Meizoetjes, en meer andere planten, waaronder zalvende kruiden zijn: terwijl er integendeel ook schadelijke planten, als de Hanekam, de Paardestaart en meer dergelijken, op sommige plaatsen onder het gras en de klaveren groeijen, alle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+welke nader in dit Hoofdstuk zullen voorkomen. Van alle soorten, op de hier voren geplaatste lijsten, volgens dodoneus, lobel en de gorter, vermeld, zullen wij nu de voornaamste beschrijven of melding van dezelve maken, bij welke en bij andere soorten of planten, waarvan wij melding moeten maken, wij weder de Latijnsche namen, volgens linneus, zullen voegen. Ga naar margenoot+In de eerste plaats komt dan in aanmerking het Beemdgras (Poa pratensis), het welk deszelfs naam bekomt van het overvloedig groeijen in beemden en weiden, dat zijn effene vlakke velden, grasbeemden of grasweiden, en is bij uitnemendheid eigen aan de weiden en beemden in Holland en Vriesland: het is niet alleen het beste voedsel voor het Rundvee, maar het wordt ook bijzonder tot hooigras gemaaid: bij dodoneus wordt het als het eerste en tweede geslacht der beemdgrassen genoemd, en bij de gorter onder No. 82, 83 en 84. Dan hoezeer door het eigenlijk beemdgras en ook hooigras de beemden in overvloed bedekt worden, zoo is het niet te min door vele andere bijsoorten vergezeld, welke naar den aard der landen onder hetzelve groeijen en er te gelijk mede gemaaid en gehooid worden. De voornaamste van deze soorten zijn de volgende: Ga naar margenoot+Het Zaadgras of Hirsgras (Millium effusum) Dit gras levert fijn hooi op, het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+groeit overvloedig en algemeen genoeg op sommige hooilanden, het heeft fijne blaadjes en dunne steeltjes: bij dodoneus vindt men het als het vierde geslacht der beemdgrassen en bij de gorter onder No. 66. Ga naar margenoot+Het Lidtgras (Triticum repens), het welk ook Leed- of Leedjesgras, Hondsgras, Kweek en Kweeke genaamd wordt: het heeft knobbelige leedjes en wortels, het groeit bij bossen, stoelt breed uit, en kruipt met de wortelen overal door, waarom de Landlieden het niet gaarne op hun hooiland of korenland zien: ook haten het de Hoveniers, om dat het zich overal verspreidt, spoedig opgroeit en voortkweekt. Het behoort echter niet onder de schadelijke grassoorten. De wortelen er van worden voor zeer zacht en openende gehouden. Het wordt ook op die plaatsen, waar het onder het hooigras groeit, onder hetzelve gemaaid. De honden zoeken het als zij ongesteld zijn, waarvan het den naam van hondsgras bekomen heeft; sommigen noemen het ook Puingras; men vindt het bij dodoneus beschreven als het eerste geslacht der grassoorten, en bij de gorter onder No. 127. Ga naar margenoot+Het trillend Gras (Brisa media), dit wordt zoo genaamd om dat de zaadpluimpjes, aan dunne steeltjes afhangende, gestadig als beven, trillen en zachtjes bewegen. Dit gras is een der sierlijkste soorten, de landjeugd bindt het wel in bloemruikertjes. De Franschen noemen het Amourettes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Tremblante, ook wordt het Vliddergras genaamd. Het groeit in Holland en elders vrij overvloedig op zandige plaatsen, doch zelden of nooit in onze vlakke weiden; dan, daar het op zandige plaatsen zeer welig en digt groeit, zoo wordt het ook aldaar beweid en tot hooi gemaaid, doch het is schraal hooi. Bij dodoneus en in de bijvoegsels uit lobel vindt men er vier soorten van beschreven onder het zesde geslacht der beemdgrassen, en bij de gorter vindt men het onder No. 92. Ga naar margenoot+Meer andere soorten groeijen er in en omtrent onze duinen, waaronder ook het soort te tellen is, het welk Amelands Gras (Festuca ovina) genaamd wordt. Dit groeit veel in de dorre zandgronden op het eiland Ameland en op andere eilanden langs de Zuiderzee, op de zeekusten van Vriesland, op dorre heiden in Gelderland, op zandige plaatsen in Holland enz. Men vindt het bij de gorter beschreven onder No. 95. Ga naar margenoot+Onder de grassoorten, welke veeltijds, vooral in waterachtige lage polders, onder het hooigras groeijen, zijn ook te tellen sommige soorten, welke tot het watergras behooren, en dan komt in aanmerking: Ga naar margenoot+Het Watergras met stekende aren (Carex flava), het welk in lage waterachtige velden groeit. Men vindt het bij dodoneus, volgens lobel, als het 24ste soort van het negende geslacht der beemdgrassen, en bij de gorter onder No. 768. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het Water-Beemdgras (Poa aquatica), groeijende aan de kanten van vaarten, grachten en slooten, en in natte landen op vele plaatsen. Bij de gorter vindt men het onder No. 81. Ga naar margenoot+Het Waterachtig Rietgras of gras met breede bladen (Aira aquatica), groeijende Ga naar margenoot+in vochtige bouw- en weilanden. Zie bij de gorter No. 73. Vele andere soorten, welke den naam van watergras enz. voeren, zijn er bekend; de voornaamste zijn: Ga naar margenoot+Wilde Galigaan zonder reuk (Schoenus mariscus), groeijende op verscheiden plaatsen aan de kanten der rivieren en staande wateren. Zie het bij de gorter onder No. 34. Ga naar margenoot+Grasachtig Galigaan (Scirpus sylvaticus), groeijende in vochtige lage weilanden. Men vindt het bij de gorter vermeld onder No. 50. Ga naar margenoot+Klein wild Water Galigaan (Carex leporina): dit groeit op vele plaatsen, in vochtige weiden aan de slooten. Het is bij de gorter vermeld onder No. 761. Ga naar margenoot+Wild Water Galigaangras (Carex vulpina), groeijende mede aldaar. Bij de gorter vindt men het onder No. 763. Onze Landlieden kennen en onderscheiden het galigaangras in groot en klein galigaan. Dat soort, het welk zij het kleine noemen, is het meest onder of bij het hooigras, dat op zoodanige plaatsen groeit, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+welker aard ook het galigaan voortbrengt, en is ook, volgens hun oordeel, het beste; het heeft enkelde aren of pluimen. Dat soort, welk zij het groote noemen, groeit meer afzonderlijk en meest aan de kanten der slooten, het heeft verscheiden nederhangende bruine aren of pluimen, de stelen zijn hoekig en scherp en de aren stekelig, waarom het zoo veel mogelijk verworpen wordt; niettemin eten het de Koeijen nog al, vooral als het nog jong en eerst uitspruitende is. Ga naar margenoot+Het Paddegras (Juncus busonius), het groeit op vochtige plaatsen in Gelderland, Utrecht en Overijssel, ook in Holland in en omtrent de broeklanden, in de duinvaleijen en in holle waterpoelen, welke in sommige bosschadien gevonden worden, en bijzonder in zoodanige poelen, waar veel kikvorschen en padden zijn: men rekent het onder die soorten, welke schadelijk voor het vee zijn. Men vindt het bij de gorter onder No. 314. Ga naar margenoot+Vervolgens komt in aanmerking het zoogenaamd Biesgras. Er zijn onderscheiden soorten, welke allen tot hetzelve behooren of er toe betrokken worden: het is niet geheel te verwerpen, dewijl er soorten zijn, welke in vochtige en weldoorwaterde weilanden welig groeijen, en daaronder die aan het vee, vooral in drooge zomers, tot voedsel strekken: er is eene soort, het welk Ga naar margenoot+men onscherpe of zachte Biezen (Juncus effusus) noemt; dit is goed voor het vee, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het groeit veel op vochtige koude gronden. Zie bij de gorter onder No. 309. Men noemt dit zachte biezen om de zachtheid der bladeren, in tegenstelling van het scherp biesgras, het welk IJzerbiezen (Juncus Ga naar margenoot+inflexus) genaamd wordt: dit groeit mede in koude vochtige weilanden, maar is taai, hard en droog, en schadelijk aan het vee. Men vindt het bij de gorter onder No. 310. Ga naar margenoot+Voorts behoort er nog onder, de Welriekende Waterbiezen (Oenanthe fistulosa), groeijende in stilstaande wateren en vochtige weilanden: zie bij de gorter Ga naar margenoot+No 261; de kleine Waterbiezen (Scirpus palustris), groeijende aan de oevers der Maas, in de weilanden bij Velzen, in ondiepe slooten in Overijssel, op verscheiden plaatsen in Vriesland enz.: zie bij de gorter No. 40; de Mattebiezen, Stoelenbiezen (Scirpus lacustris), het welk veel groeit aan de rivieren, meren, vaarten, grachten, slooten en in lage moerassige landen, ook aan de beeken bij Harderwijk, op het biesbosch bij Dordrecht, in Vriesland enz.: de Koeijen eten dit wel wanneer zij zich in het water bekoelen, op plaatsen, waar het groeit. Men vindt het bij de gorter vermeld onder No. 44. Ga naar margenoot+Eindelijk komt in aanmerking het Rietgras of eigenlijk het Riet, dat veeltijds geheele poelen beslaat, het welk dan Rietakkers worden; het is niet overal bekend, doch strekt niet tot nut of gebruik voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het vee: hetzelve is echter niet minder onontbeerlijk voor den Landman, als het hooi en gras voor het vee is, vooral in ons koud en vochtig land - en luchtgestel, waar het rietgewas als geschapen schijnt om onze woningen, veestallen en veldhutten met hetzelve te kunnen dekken, en de wanden van schuren en stulpen er mede te kunnen digt maken; en daar het riet dus aan onze Landlieden zoo onontbeerlijk is, zoo vergunne men mij, dat ik van hetzelve eenige melding make. Ga naar margenoot+Er is meer dan ééne soort van riet; dan het riet dat wij bedoelen, wordt gemeen Riet of Dekriet (Arundo phragmites) genaamd: zie bij de gorter No. 116; het wast overvloedig aan de oevers der rivieren, meren, vaarten, slooten en in vele lage landen en in poelen; deszelfs wasdom is zeer spoedig: het wordt inzonderheid gebruikt tot het dekken der daken van boerenwoningen en voor dekmatten, als mede tot het maken van omtuiningen: het welk alles genoeg bekend zijnde, zoo zullen wij er geene verdere melding van maken. Ga naar margenoot+Wat de verdere bijgewassen der grassoorten betreft, derzelver getal is zeer groot: wanneer wij dezelve alle wilden opnoemen en naspeuren, zoo zouden wij, in plaats van bij onze gras- en hooilanden te blijven, veeleer in een kruidkundig zamenstel gaan omdolen; dit ons oogmerk niet zijnde, zoo zullen wij verdere kruidkundige aanmerkingen, welke wij zouden kunnen maken, na- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
laten, Ga naar margenoot+en alleen nog eenige kruiden opnoeimen, welke voornamelijk onder het hooigras groeijen, daarmede somtijds gemaaid en gehooid worden, al of niet schadelijk zijn, en niet onder de reeds opgenoemde behooren. Wij zullen die voornaamste, onder het gras groeijende, kruiden of planten, verdeelen in volstrekt schadelijke, in minder schadelijke en in onschadelijke en nuttige kruiden, en zullen zoo veel mogelijk de namen, waaronder dezelve bij de Landlieden bekend zijn, er bijvoegen. Men moet echter in het oog houden, dat een en hetzelfde kruid of eene en dezelfde plant in het eene gewest of gedeelte van ons land geheel anders genaamd wordt, dan in een ander gewest of gedeelte van hetzelve, en welke bijzondere benamingen wij er van allen niet hebben kunnen bijvoegen. Ook zullen wij gezegde kruiden en planten opnoemen, zonder eenige rangschikking te volgen, welke anders in kruidkundige zamenstellen plaats heeft, maar echter de Nommers volgens de gorter, en de Latijnsche namen volgens linnaeus er bijvoegen. Ga naar margenoot+De volstrekt schadelijke planten, welke als onkruid zijn aan te merken, zijn de volgende: 1o. Het Heermoes of Paardestaart, waarvan verscheiden soorten zijn, en wel volgens Ga naar margenoot+de gorter, in zijn meermaals door ons aangehaald werk, in de volgende bestaande, als: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze planten groeijen op die landen en plaatsen, waaraan dit onkruid eigen is, in zulk eene menigte, dat zij niet alleen het gras verdrukken, maar ook allerschadelijkst aan alle soorten van vee, inzonderheid aan de Paarden en Koeijen, zijn, doordien de binnenrok der maag van die dieren, door de scherpe en taaije vezelen dier planten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zoo sterk wordt geprikkeld, dat zulks veeltijds oorzaak van het bloedwateren en de loop is. Onze Landlieden kennen dit onkruid zeer wel, en bevlijtigen zich om het uit te roeijen, het welk echter zeer moeijelijk is, waarom zulk land ook voor het slechtste van allen gehouden wordt. Verder komen onder de schadelijke planten in aanmerking: Ga naar margenoot+2o. De Ratelen of Hanekammen, waarvan bij de gorter twee soorten vermeld worden, als:
Door dit onkruid worden somtijds geheele hooilanden bedekt en verstikt; het is, niettegenstaande de menigte, nog al gemakkelijk te overwinnen, doordien het niet breed stoelt, en door uittrekken ligt verdort: het komt meest in drooge zomers te voorschijn: het is onnut en aan het hooi schadelijk, waarom het door onze Boeren verworpen wordt, en zij hunne wei- en hooilanden er zuiver van trachten te houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+3o. De Distelen, waarvan verscheiden soorten zijn: als de Drie-distel of wilde Veld-saffraan, de Haver-distel, onze Vrouwe-distel of Melk-distel, witte Weg-distel, Veld-distel en vele andere soorten Ga naar margenoot+meer, welke om hunne stekelige bladen er onder geteld worden; dan de distelen, hier bedoeld, zijn die, welke ook Kale jonker genaamd wordt, en de Beemd- of Veld-distel; beide vindt men in het werk van de gorter genoemd, als:
Beide deze soorten komen in aanmerking, daar zij op die velden overvloedig wassen: het zijn zeer schadelijke planten voor het hooi en grasgewas; er zijn er, welke beweren, dat het voor de Koeijen zoo schadelijk niet is en zij het wel afknagen als het eerst uitspruit en de bladen nog malsch zijn: de Schapen en Geiten eten het; dan als het onder het hooi gedroogd is, laten het de beesten, en vooral de Koeijen, liggen: het is ook te meer voor het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hooi schadelijk, daar het zaad van dezelve veelal rijp is als het hooi gemaaid wordt, en dus het zaad in den grond valt en weder op nieuw in menigte uitspruit, om welke reden verstandige Landlieden zorgen, dat zij de planten, voor dat dezelve bloeijen, uitrukken of uitsteken. Ga naar margenoot+4o. De Kleine Egelkolen of Egelgras, men vindt dit bij de gorter onder
Het is schadelijk voor het hooi- en weiland en ook voor het vee. Ga naar margenoot+5o. De Patigh of Peerdick, als mede de Veld- en Schaaps-zuring of Zurkel, is al mede een geduchte plaag voor den Land man: men vindt de volgende soorten er van bij de gorter vermeld, als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze planten zijn zeer hinderlijk voor het hooi en grasgewas, en wel het allermeest voor klaverweiden, welke het natuurlijk bemint, maar ook de klaveren verdrukt; de Koeijen eten dezelven niet, maar laten die staan: de steelen zijn stokkig en worden, droog zijnde, zeer hard, zoo dat zij het hooi stroef maken; men scheidt het zoo veel mogelijk onder het hooijen af; het laat zich gemakkelijk uitroeijen, wanneer men den tijd waarneemt, dat het op het bloeijen staat, doch is het zaad gezet, dan teelt het op sommige plaatsen zoo sterk voort, dat er geheele weiden mede bedekt worden. Het water-patigh wordt veelal te gelijk met de biezen, het watergras enz. afgemaaid. Voorts telt men nog onder de planten, welke aan het hooi- en grasgewas hinderlijk zijn: Ga naar margenoot+6o. De Hoefbladen, Dokkebladen en Poddebladen, men vindt dezelve bij de gorter vermeld onder: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de droogmakerijen en op veengronden, waar hooi, haver en raapzaad gezaaid wordt en ook gras groeit, komen deze planten schielijk en bij menigte te voorschijn, zoo dra dezelve (onder water gestaan hebbende) uitgemalen en de bodem maar even winddroog is. Het is op zich zelve geen schadelijke plant voor het vee, maar des te meer voor de landen, welke het verstikt. Men overwint het veelal in de droogmakerijen, door het branden der steelen van het raapzaad, stoppels en andere ruigte. Het Hoefblad dient ook tot geneeskundig gebruik. Ga naar margenoot+Bij deze voornaamste planten, welke aan het vee, of aan de hooi- en weilanden schadelijk, of aan het hooi- en grasgewas hinderlijk zijn, kan men nog vele mindere soorten voegen, als de Doove Netelen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Klissen, de Wilde Wouwe en anderen, doch welke bij den Landman niet veel in aanmerking komen, om dat dezelve slechts hier en daar groeijen en niet veel schaden. Zoo zijn er ook nog vele andere bijplanten, welke in het eene veld meer dan in het andere te gelijk met het gras- en hooigewas opgroeijen, en daaraan, of aan het vee minder schadelijk, of onschadelijk of nuttig zijn: wij zullen de voornaamste noemen, en weder bij dezelve de Nommers, volgens de gorter, en de Latijnsche namen, volgens linnaeus, stellen. Ga naar margenoot+Onder de minder schadelijke planten behooren onder anderen:
Ga naar margenoot+Onder de onschadelijke of onder de nuttige planten behooren onder anderen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meerdere soorten zouden wij kunnen opnoemen, maar besluiten hiermede de opgaaf, welke wij dachten noodig te zijn tot eene beknopte schets ter kennisse van het hooigras en deszelfs bijsoorten, mitsgaders der planten, welke meest bij en onder her- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelve Ga naar margenoot+groeijen. Er zijn ook vele planten, welke in de akkers en bouwlanden onder het graangewas groeijen, en daaraan somtijds hinderlijk zijn: wanneer deze niet tevens in de weilanden groeijen, zoo hebben wij er geene opzettelijke melding van gemaakt, als niet tot ons onderwerp behoorende, en wijzen onze lezers te dezen aanzien en wegens de verdere, door ons niet genoemde, onder het gras groeijende planten, naar de kruidkundige werken, waarin zij dezelve zullen vermeld vinden. Ga naar margenoot+Nu dienen wij nog te spreken van de Klaver, van welke verscheiden soorten zijn: wij zullen eene lijst van dezelve mededeelen, zoo volgens de gorter als volgens dodoneus, en de bijvoegselen op dezelve.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Voorts zullen wij nu onderzoeken, wat, naar het gevoelen der Landlieden, voor best hooi en best hooiland gehouden wordt, en moeten omtrent het hooi aanmerken, dat de Landlieden en Kruidkundigen daarin overeenstemmen, Ga naar margenoot+dat zij beiden het best hooi kennen als een grasgewas, het welk uit leedachtige en verspreidende wortelen uitspruitende, sijne grasbladeren doet te voorschijn komen, welke gezamenlijk opwassen, zoo dat de eene plant de andere onderschraagt, en dezelve alzoo geheele velden of beemden beslaan; er komen eindelijk bloesems aan, welke als kleine aren uitbotten, aan welke bloempjes of halmen, als vezelachtige vlossigheden, zijn: ook kennen zij het best hooi, als lang hooi, het welk luchtig door den wind gedreven wordt, en oordeelen, dat dit het fijnste is, noemende dit fijn lang hooi met lange zaadpluimen, of best hooi. Er is ook een soort, het welk zij Riethooi of stram hooi noemen, dan dit wordt weinig bij hun geteld, hoezeer het wel in de veenen en op moergronden gemaaid wordt. Nog een ander soort wordt Pluimvederhooi genaamd, waarvan de bloemen als een pluim of veder, en de stelen taksgewijze groeijen, dit wordt al mede weinig geacht, doch dikwijls in de broeklanden met het biesgras gehooid. Ga naar margenoot+Wat nu het hooiland betreft: het onderscheid tusschen hetzelve is zoo groot, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het eene bij het andere wel de helft en meer verschilt in kracht, vruchtbaarheid en duurzaamheid, en het is inderdaad van het grootste gewigt, te weten, op welk een grond het hooigras groeit, en of zulks op Ga naar margenoot+een klei-, zand-, geest- of veengrond, dan of het op hooge drooge landen, of wel in broekige en waterachtige landen, of ook op uiterwaarden groeit, en eindelijk, of het welbemeste en van bent, distelen, paardestaart of heermoes, hanekam en ander onkruid gehuiverde, dan of het verwaarloosde, landen zijn: alle welke verschillendheden een verbazend ooderscheid in de deugdzaamheid van het gras- en hooigewas kan veroorzaken; dit is ook aan onze Landlieden bekend, en om deze reden vindt men, bij verkooping van goede landen of van eenigen boerenbruiker, meest altijd in de aangeslagen koopbrieven zulks vermeld, en daarin veeltijds de uitdrukkingen: best puik Hooiland, best hoog Hooiland, best Polder-Hooiland enz., dit heeft ook ten aanzien van de zaai-, gerst-, haver- en koornlanden, en wel voornamelijk ten aanzien van de weilanden plaats. Onze Boeren weten wel op onderscheiden gronden goed hooi te winnen: nogtans houden zij over het algemeen (wat het land betreft) voor het beste hooigras, dat, het welk op middelbare en welbemeste landen groeit; Ga naar margenoot+zoo dat zij dat van hooge kleilanden liefst niet verkiezen, om dat het dikwijls aan te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+sterke droogte, in drooge zomers of voorjaren, of wel aan eene al te geile en weelderige overwas, in natte voorjaren, onderworpen is, gelijk dit ook gedeeltelijk in de veengronden plaats heeft; en wat de geest- en zandgronden betreft, doorgaans leveren dezelve schraal hooi op. Het beste hooi dan, is datgene, het welk men Polderhooi Ga naar margenoot+noemt, te weten, dat op zulke, het zij dan klei-, zand- of veenachtige, of op vermengde gronden groeit, welke door het inlaten van water bij groote droogte vochtig, en door het uitmalen van hetzelve bij overvloed van water, buiten dras liggen gehouden wordt. De overige wasdom hangt af van den vruchtbaren regen en koesterenden zonneschijn, en in dit land ook van de winden, welke in de voorjaarsen zomermaanden waaijen; want eene schroeijende Noorden wind of scherpen Noordoosten wind, gevoegd bij de in dit land gemeene zeedampen, welke veeltijds in het eerste gedeelte van de lente, als het hooigras begint te groeijen en op te schieten, lang aanhouden, kunnen den geheelen hooibouw vernietigen, waardoor het gebeurt, dat er jaren zijn, waarin weinig hooi gewonnen wordt, en er dan gebrek aan is. Ga naar margenoot+Voor het overige heeft er nog veel onderscheid in het hooi plaats, zoo ten aanzien van dat, het welk aan en op de uiterwaarden en de grienten der groote ri- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
vieren Ga naar margenoot+gehooid wordt, en dat, het welk uit andere Provintien (buiten de eigenlijke Provintie Holland gelegen) komt. Het eerste, namelijk dat op de uiterwaarden (het welk eigenlijk voorlanden zijn, welke door den tijd zijn aangeslibt) gemaaid wordt, wordt voor zeer fijn gehouden, om dat het veeltijds het minst met bijsoorten en onkruid vermengd is en dan zuiver alleen opwast: dit soort komt veel van den Maasen IJsselkant: ook wordt het zoogenaamd Ga naar margenoot+Langestraats Hooi en verder dat uit de Overmaassche landen voor goed gehouden, om dat in die streken weinig geest-, zand- Ga naar margenoot+of oergronden zijn. Het Vriesche Hooi verdient ook genoemd te worden, als zijnde zeer goed voor Paardenhooi en ook voor Koehooi, en men moet zonder bewimpeling bekennen, dat het eene groote vervulling voor Holland is. Ga naar margenoot+Daar wij nu van de onderscheiden verkiezingen omtrent de hooisoorten gesproken hebben, dienen wij ook iets te melden van het klaverhooi: dit wordt hier en daar gewonnen, doch veeltijds ook met eigenlijk hooi vermengd. Hier voren zijn de onderscheiden soorten van klaver opgenoemd, hier komt te pas om er iets naders van te melden. De beste klaver is volstrekt die, welke in de vlakke weiden groeit: men onderscheidt dezelve in witte en roode klaver, naar de kleur der bloemen: de witte is het gemeenste, ook de beste en fijnste; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de roode is iets grover; beide soorten ontaarden naar mate zij van grond veranderen. De steenklaveren worden weinig geacht. De Hollandsche klaverweiden zijn doorgaans zeer schoon en frisch, en meest altoos zijn de veld- of beemdklaveren door Maagdelieven, Paardebloem en fijn gras vergezeld; doch veeltijds ook wordt het klaver afzonderlijk gezaaid, vooral in nieuw omgeploegd land; ook wordt het klaverzaad wel met hooizaad vermengd, dat velen voor zeer goed houden om best hooi te winnen. Er wordt zelfs handel in hooien klaverzaad gedreven, en de Hollandsche klaver wordt wel buiten 's lands gezonden. De Hollandsche klaver is inderdaad eene bijzondere landeigen plant van dit gewest; in andere landen heeft men geheel andere soorten, als, bij voorbeeld: de groote klaveren, die op en aan den voet der bergen in Duitschland en Zwitserland groeijen; de opregte Medica der Ouden, welke mede onder de klavers behoort, en onder anderen in Frankrijk, in het landschap Bourgondiën, overvloedig wast, waarom het in Frankrijk Foin de Bourgoigne, en in het Ga naar margenoot+Nederduitsch Bourgoens hooi genaamd wordt; de welriekende klaveren of Melilote, die bijzonder in Griekenland wassen en aldaar onder het kemelshooi vermengd worden; de Zwitsers bezigen ze ook vrij gemeen tot voeder, om welriekende boter en kaas te bekomen: zoo dat ieder land zijne soor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten Ga naar margenoot+heeft. In Braband, het welk zoo na bij ons land ligt, schijnt de klaver van de onze te verschillen: waaruit ik dan, met goeden grond, meen te mogen afleiden, dat wij een gewest bewonen, waar best beemd- en hooigras groeit, en wij hetzelve dus ook wel het klaverrijk Holland mogen noemen, en het volgende versje, hierop toepasselijk, mededeelen. Hooijert met zijn klaverzoet,
Met een hooipluim op den hoed,
Gaat spanseren langs de heiden,
In de Klaverrijke weiden,
Waar de nijvre Maaijer maait,
Schuur en Tas met voorraad paait;
Huis en Berg met Eglantieren,
Boterbloem en Violieren,
Overal met Loof omkranst,
Daar men op het bouwfeest danst,
Grasjes knoopen, halmpjes binden,
Hooitje strooijen langs de linde,
Vlade en hooikoek op het noen,
Al niet zonder klavergroen.
Ga naar margenoot+Wij moeten nu nog iets zeggen van het bijhooi, sprokkelhooi, bies- of riethooi en basterdhooi: deswegens kunnen wij kortelijk melden, dat sommige en al vrij veel minvermogenden, welke buiten staat zijn om hooiland te huren, veel min te bezitten, hier en daar, langs de gemeene wegen, vooral langs slooten en vaarten, bij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder Ga naar margenoot+tegens de schouwtijden, het gras met allerlei bijplanten langs de kanten afmaaijen en hetzelve droogen, zoo dat zij dit tot hooi als bij een sprokkelen, zoo als zij best kunnen, waaronder dus ook de breede en smalle biezen, het vlot- en rietgras, en ook de calamusbiezen door hun afgemaaid worden; welk een en ander, onder elkander vermengd, Basterd-hooi genaamd wordt, waarmede die lieden zich behelpen. Ook wordt het bieshooi, het welk in lage moerassige landen gehooid wordt, Ga naar margenoot+door onze landzaten Marshooi genaamd. Na dus verre het een en ander wegens de meest en best bekende hooi- en grassoorten te hebben voorgedragen, zoo zullen wij in de volgende Hoofdstukken onze aandacht vestigen op de wijze van het aanleggen en bezorgen der hooi- en weilanden in ons Vaderland, waaraan toch veel gelegen ligt. |
|