Natuurlyke historie van Holland. Deel 9
(1811)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||||
Natuurlijke historie van Holland. [Zesde afdeeling.]Eerste hoofdstuk.
| |||||||||
[pagina 2]
| |||||||||
derlandschen Ga naar margenoot+Veebouw betrekking heeft, zoo naauwkeurig te beschrijven, als maar eenigzins in mijn vermogen is, om dit alzoo, bij al hetgene ik alreede tot des grooten Scheppers eere en tot nut mijner Landgenooten, gedurende mijn leeftijd, verzameld, waargenomen en medegedeeld heb, tot een nuttig gebruik te kunnen nalaten. Ik heb mijn ontwerp zoodanig ingerigt, dat ik in hetzelve hoofdzakelijk mijne aandacht zal vestigen op de verkiezing van verschillende gronden, ter aanlegging van eenen Boerenbruiker, Landhoeve of Boerenwoning, in Holland en daaraan grenzende Landen. Het bouwen van Woningen, Veestallen, Schuren, Hooibergen, het Hooijen enz. Manier van stallen en weiden, zoo des zomers als des winters, en verdere behandeling. Het vetweiden en mesten der Ossen Koeijen en Kalveren, enz. Het melken en roomen, het wei, boter en kaas maken, benevens de werktuigen, daartoe dienende. Al het welke wij ordelijk zullen beschrijven, en die beschrijving met meetkundige en andere afbeeldingen trachten op te helderen. Ga naar margenoot+Wat dan, in de eerste plaats, betreft de verkiezing onzer Landzaten omtrent de gelegenheid, ter nederzetting op eenige Landhoeve: dezelve is, in deze dagen, van een geheel anderen aard, dan in | |||||||||
[pagina 3]
| |||||||||
Ga naar margenoot+vroegere eeuwen, toen dit Gewest eerst bevolkt werd, en elk in de onbewoonde streken, aan of omtrent de rivieren, bosschaadjen en beemden, zich een vlek of streek lands naar zijne vrije keuze verkoos en toeëigende, en toen vervolgens, bij ver meerdering der gedachten, elk zijne akkers en weilanden uitbreidde, of wel onder gemeenschappelijke zamenleving onder hen gebruikte, zoo als nog in het Drentsche en Overijsselsche en ook in sommige streken van Gelderland zekere gemeene weiden zijn, welke men mienten, dat is gemeene of gemeentens-weiden noemt, waarop elk uit eene stad, vlek of dorp gemeen regt heeft; al het welk reeds breedvoerig, in vorige Hoofdstukken van dit werk, beschreven is. Thans is het, integendeel, geheel anders; nademaal meest alle landstreken, weiden en akkerlanden dermate beslagen, bebouwd en bewoond worden, dat er geene gemeene vrijdommen noch mienten meer zijn, uitgezonderd weinige, zoo als zoo even gezegd is, en er genoegzaam geene gronden, als slechte, dorre duinen, geestgronden en heilanden overig zijn, welke echter of aan het gemeene Land, of aan eenige Vrijheeren toebehooren; daarenboven worden in Zuidholland, vooral aan de Maas en IJssel, de Uiterwaarden, die oudtijds als mienten werden aangemerkt, heden meest verpacht, en door de Dijkraden of Landheeren geëigend. In het Overmaassche wordt de gansche Maasdijk bij percelen verhuurt en beweid, en | |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
Ga naar margenoot+veeltijds vindt men, omtrent elke afperking, eene Boerenwoning en Veestal. Alle deze afperkingen zijn door hekken, van afstand tot afstand, van elkander onderscheiden, zoo dat men naauwelijks een half kwartier uurs rijdt of gaat, of men vindt er een hek, dat men vrij openen en doorrijden kan, doch veeltijds door het boerenzoontje of door een arm huishouden, daaromstreeks wonende wordt geopend, welke men daar voor eene kleine gift geeft. Een Boer, Veeman of Akkerman moet zich dus nu door koop of huur alle soort van Landen of eenigen Bruiker eigen maken, waarvan hij zijn noodig gebruik maken kan, en waarop hij zijn bedrijf kan uitoefenen: waarom dan ook zulk eene woning, streek en landen, of uiterwaarden, den naam van Bruikers, Boerenbruikers bekomen; elders noemt men het Hoeve of Hofstede, zoo als veelal omtrent Woerden en aan het Stichtse plaats heeft. In Rijnland en Delfland noemt men het meest Boerenwoningen, waardoor men eigenlijk verstaat de geheelen omslag welke een Boer of Landbouwer, voor zijn vee- en tot zijn landwerk benoodigd heeft: men geeft er ook den naam aan van Landbouwerij of Bedrijf. Hij heeft, zegt men, een bedrijf gekocht; hierom wordt de bewoner, eigenaar of huurder, genaamd Bouwboer, Bouwman, Boerman, Landbedrijver, Veeman, een die met het vee omgaat, in tegenstelling van een Akkerman, die zich alleen op akkerbouw en | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
Ga naar margenoot+veldgewas toelegt, en Hovenier of Boomgaardenier genaamd wordt, als een die Hoven en Boomgaarden bewoont. Beiden, namelijk Akkerman en Bouwman, vindt men echter dikwijls in eenen Bouwman vereenigt: dat zijn zoodanigen, die zoo wel den Veebouw als den Akkerbouw uitoefenen: het welk dan ook de reden is, dat vele geregelde Boerenbruikers zoo wel akkerland en zaailand als hooi- en weiland bevatten, en dat gevolgelijk ook zoodanige streken lands hiertoe worden gekozen, die het vruchtbaarste zijn. De bewoners en gebruikers van zulke landen worden ook Huislieden of Huisman genaamd, en gevolgelijk de woning, Huismanswoning. In de eerste Hoofdstukken onzer Natuurlijke Historie van Holland, gelijk ook in ons bekroond Antwoord aan de Hollandsche Maatschappij enz. over den aard der gronden, delfstoffen, hooge en lage landen, hebben wij breedvoerig, en, naar ons inzien en ondervinding, proefkundig genoeg, de verschillende gronden en beddingen des lands, mitsgaders derzelver bearbeiding en beploeging, beschreven, weshalve wij onzen Lezer daar henen wijzen, en bepalen ons dan hier tot de meest gewone plaatsing der Boerenbruikers. Ga naar margenoot+Men kan dezelve nagenoeg op drieerleije standen, naar den aard der Landstreeken bepaalen: naamlijk 1o. die aan en om de rivieren en meest frisch bewaterde polders liggen; 2o. die in, om en aan de veengron- | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
den Ga naar margenoot+en veenplassen, of in droogmakerijen liggen, en 3o. die aan de duin-, zand- en geestgronden gelegen zijn. De eerste soort zijn in Holland over het algemeen de bestgebouwde, de geregeldste, Ga naar margenoot+ja de prachtigste; alzoo zeer velen te gelijk heerenhuizingen, zomerhuizen, zindelijke en netgebouwde van steen gemetselde vertrekken en geregelde tuinen hebben, hoedanige men voornamelijk in Zuidholland, en wel in Rijn-, Delf- en Schieland, en in Noordhollan, in de Purmer, Beemster, Schermer en in meerdere streeken van hetzelve vind. Ga naar margenoot+De tweede soort, te weten aan de veengronden, zijn over het geheel minder statelijk. Het zijn veelal houten Schuren tot Stallen enz. dan hiervan moet men uitzonderen die Boerderijen, welke in de uitgeveende en drooggemale polders liggen, die in de achttiende eeuw zijn drooggemaakt, en welke als om strijd, met de zoo prachtige Beemster-, Purmer- en Schermer Landhuizen, die Noordhollandsche Paradijzen der zeventiende eeuw, om den voorrang twisten. Deze woningen, veestallen, schuur en tas, zijn allen geregeld gebouwd, met een eenvoudig doch niet te min sierlijk aanzien, meest allen met afzonderlijke woonvertrekken voorzien. Dezelve zijn op en in den omtrek der daar aan verbonden landen gebouwd, en wel doorgaans op regelmatige afstanden van elkander, naar mate een iegelijk landheer zijne landen aan en | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
Ga naar margenoot+naast elkander heeft liggen, in dier voegen, dat alle de woningen, langs regte doorsnijdingen van lanen, wegen, doorwateringen en ringslooten, als in eene straat gebouwd zijn, zoo dat men zonder grootspraak zeggen kan, dat elk zulk een geregelde bebouwde drooggemaakte polder, een uitgebreide Landstad is, zoo als constantijn huigens van den Haag zegt: Waar ijder Laan een pad is,
Een ijders Erf een Stad is:
En Hollands vlijt een schat is.
Ga naar margenoot+De landen aan zoodanig eene woning of huizing verknocht, zijn in Mergentalen of Morgentalen verdeeld, en bevatten dus een zeker getal van dezelve, welke men ook Mergen of Morgen noemt: een morgen bevat 600 roeden, en eene roede 12 voeten rijnlandsche maat; ook wordt 100 dergelijke roeden bij verkorting een hond genaamd. Onze Landzaten kennen deze landmaat op den tred, zoo dat zij op den tred af na genoeg het land afmeten, dat zij aftreden noemen, doch de juiste afmetingen moeten door gezworen Landmeters geschieden. De opgemelde Droogmakerijen worden meestal bij kavelingen verdeeld, dat zoo veel zeggen wil, als dat een deel des lands, of bij het lot. of bij de verdeeling derzelven, aan den deelnemer, in de onkosten ter droogmaking, te beurt valt; welke verdeelingen, voor en aleer men tot het uitmalen eener | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
Ga naar margenoot+uitgeveende plas overgaat, op een platte grondkaart, bij vierkanten, tot zeker getal van morgens en roeden proportioneel zijn afgeperkt, en alzoo tot kavelingen gebragt zijnde, elk een nummer kan bekomen die daar Ga naar margenoot+na gekaveld of uitgedeeld worden, in diervoegen, dat iemand, die voor meer dan eene portie of kaveling heeft ingeteekend, ook meerder portien in eigendom, en doorgaans zijne kavelingen of morgen lands, aan elkanderen verheeld, bekomt, waar door het dan dikwijls plaats heeft dat een vermogend man, het zij heerschap of bouwman, zoodanig eene hoeveelheid aan elkander verheeld land, in zulk een Droogmakerij, heeft, dat het wel een vierde of meer der gedeelte van dezelve beslaat, even zoo als dit ook plaats heeft in meest alle de Hollandsche lage weilanden, welke men polders noemt, en dat inderdaad niet anders zijn dan holle lage moeras sige landen, die of uit de natuur dras, of door de overstrooming der rivieren onder water liggen, doch door ringdijken of kaden, welke men polderkaden noemt, omringt, en tevens door watermolens droog gehouden worden; zijnde geheel Holland inderdaad niet anders dan eene aaneenschakeling van polders, die allen, gemeenschap met de rivieren, en daar uit vloeijende beeken, meren, vaarten, weteringen en sloten hebben, welker getal ontelbaar is. Wie hiervan een denkbeeld wil vormen, slaat zijne oogen op dat wonder van de Landmeetkunde, de Kaart van Delf- | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
land, Ga naar margenoot+door den onnavolgbaren crucquius geteekent, en op deze Kaart sckemert inderdaad een scherpziend oog. De meeste en beste onzer Boerderijen nu zijn doorgaans aan den oever van eene of andere rivier, polder, wetering of dijkaadje geplaatst, en dus zijn in Zuidholland de landen aan den Rijn, de Schie, de Vliet, de Rotte, de Gouwe, den Binnenijssel enz. overal met Boerderijen bebouwd, zoo dat men schier geen kwartier of halfkwartier uurs voortwandeld, of men vindt een welgebouwde bruiker en vette weilanden, terwijl daar geen dorpen, vlekken of buurten zijn, of er zijn bouwhuizen en veestallen op en aan de beste oorden dier streeken. Ondertusschen zijn er ook niet minder Bouwmanswoningen in het midden van uitgebreide vlakke weilanden en polders gelegen, die, omringd door hunne eigene erften en landen, geheel op zich zelven liggen, hoedanige meestal in Rijn- en Delfland gevonden worden, alwaar men Boerderijen vindt, die tot dertig, veertig, vijftig, ja tot honderd morgen lands, aan en naast eikander liggende, bestaan, waarop men, behalve het geen tot zaailand gebruikt wordt, wel tot 80, 90 of 100 stuks, zoo Runderen als Paarden, benevens eene kudde Schapen weiden kan, terwijl er ook vele anderen van minder uitgestrektheid zijn, die of mede aan den Bouwman in eigendom behooren, of door hun, van eenig Land- | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
heer Ga naar margenoot+of eigenaar gehuurd, en als in pagt gebruikt worden. Wat nu betreft de Boerderijen in en aan de Veenen liggende, deze zijn weinige en slechts kleine Stallingen, waar men zoo veel vee houdt, als men tot dagelijksche nooddruft van melk, boter enz. benoodigd heeft; dan dit is bijzonder te verstaan van dat soort van Veenen, waar men dagelijks turf uitveent, en het weinige vee op krochten of tusschen velden graast, die nog niet ingestoken zijn, waarop vrij goed hooi groeit. Grooter en nog oningestoken veengronden, waarop nog geen octrooi ter uitveening gegeven is, bedoelen wij hier niet, want op deze vindt men wel degelijk bloeijende welgebouwde woningen, veestallen en veebouwerijen, dan welke echter minder sierlijk zijn, dan die aan de rivieren en in de polders gebouwd worden, zijnde veelal vrij laag van dakspan, en dikwijls de schuren van willige rijsgorzingen, en simpele ongeschaafde planken en staketten van elzen of essen stammen, alzoo de moerassigheid dier landen geen heiwerk duld. Ga naar margenoot+Evenwel moet men hier al weder van uitzonderen de Boerenbruikers, die om Amsterdam liggen, als mede langs den geheelen Amstel, in de Diemermeer, in Vinkeveen, Amstelveen, tot digt aan de Vecht en Rijnkant, alwaar wel degelijk zeer sierlijke en hecht gebouwde, op paalwerk geheide woningen gevonden worden, en veelal geplaatst zijn nevens en aan de Heeren- | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
huizingen Ga naar margenoot+der Kooplieden, die hunne verpozing op het land nemen, en zeker geen geld ontzien om zulke Boerderijen prachtig te maken. Aan den Bovenrijn, waar men het Sticht Ga naar margenoot+nadert, en zoo ook aan den Bovenijssel en de Vecht, behoeven de weiden en vette kleigronden, de voorlanden, grienten en uiterwaarden, wel voor de binnenlandsche weiden niet onder te doen, vooral in het voortbrengen van fijn en best hooi, echter zijn de woningen aldaar laag, eenvoudig en ouderwetsch, en dikwerf het muurwerk niet hooger dan een halfmans hoogte, de gevels uitgezonderd, in diervoegen, dat men gemakkelijk met de armen op het riette dak rusten, ja er op nederzitten kan, en men daarenboven gemakkelijk door de vensters kan zien, en van welke woningen de deuren zoo laag zijn, dat een kloek man er niet dan bukkende kan doorgaan; de wanden der stallen en schuren bestaan veelal enkel uit gevlochten wilgen gorzingen, in welk werk de Bouwlieden, in die streken, bijzonder ervaren zijn, kunnende eene vrij groote lengte voor een schuur of stal zeer vast in een vlegten, en die dan met klei zoo glad en digt bestrijken, dat er geen tocht noch regen, hagel noch sneeuw kan doordringen. Behalve dit, omtuinen zij door zulke gorzingen veelal hun geheel erf, daar men binnenslands meestal stekken en dwarshouten of andere afsluitingen er toe bezigd. | |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Wij dienen nu ook iets te melden van de Boerderijen op de zand- en geestgronden aan en omtrent de Duinen: dezen zijn insgelijks eenvoudiger dan in het beste des lands, en veelal ver van elkander verwijderd, Ga naar margenoot+ligt en dicht opgeslagen. Nog zijn er Boerderijen, die op slecht zand gebouwd zijn, dat harde korsten en beddingen en krijtachtige lagen heeft; deze Landen noemen zij schilgrond, oudtijds schaljegrond: deze zijn er al vrij veel onder Voorhout en Lisse, doch worden van tijd tot tijd door omspitten enz. verbeterd: niet te min worden die woningen daar veelal op steenen grondslagen opgeslagen, het welk vrij gemakkelijk geschiedt, doordien de landen aldaar veeltijds onder het zand, harde kleibeddingen hebben, en men het opperzand met teer, pek en klei effenende, daar op simpel en vlak eene steenlaag metselen kan: maar inzonderheid vindt men voor aan den kant van de zeekusten, van den hoek van Holland af tot aan en voorbij Petten, vele overblijfsels van adelijke huizen, kloosters, kapellen en andere oude gebouwen, die, voor dat de stranden zoo verre als heden zijn afgenomen, oudtijds daar in luister gebouwd waren, en het is in en om deze oude muraadjen dat men hier en daar thans zeer goede veestallen vindt. Voor het overige zijn er, gelijk natuurlijk is, de weiden schraal en bij droogtens dor, hebbende weinig Ga naar margenoot+doorspoeling van water: evenwel weten de inwoners aldaar en overal in Kennemer- | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
land, Ga naar margenoot+de landen wel te bebouwen, en het gene men elders met wilgen omtuiningen beperkt, doen zij met het ophoogen van kleine zanddijkjes, welke zij met wilgen, of elzenboomen, of wel met allerlei struellen, ook met doornen en andere hagen beplanten, zoo dat meest alle Bruikers in die streeken door dit middel als tusschen welgeregelde kleine aarde dijkaadjen en lommerrijke beplantingen inleggen. Dit aangename kan men gewaar worden, als men van Haarlem naar Bloemendaal, Velzen, den Beverwijk en daar omstreeks, en naar Alkmaar doorreist, in welke streken men dan zeer onderscheiden de wijze van het aanleggen der boerderijen, akkerland en weilanden, tegens die van Zuidholland, en hooger op in Noordholland, zal ontwaar worden, en tevens het onderscheid in opmerking kunnen nemen, het welk er tusschen het veerijk oord van Noordholland, aan de eene, en het akkerland aan de andere zijde plaats heeft; nademaal aan den kant van Kennemerland en langs de Noordzeeduinen, meest alle de Boerenerven en Huismanswoningen tusschen natuurlijk groeijend kreupelbosch en hoog geboomte inleggen, daar integendeel, die aan den zuiderzeekant boven Alkmaar, omstreeks de Steden Hoorn, Edam, Enkhuizen, en in de Beemster, Purmer, en andere droogemaakte landen, meest alle vlakke vette weilanden hebben, welke tusschen, door kunst aangelegde, lommerrijke wegen, lanen en dreven inleggen. | |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Wanneer men nu alle deze bijzondere streken en gelegenheden, die wij hier maar oppervlakkig afschetsen in opmerking neemt, zal het niet moeijelijk te bevatten zijn, dat de Landzaten van deze streken, elk naar de kundigheid, die hij van een of anderen grondaard en gelegenheid bezit, ook daarnaar eene keuze doet in het aanleggen eener Boerderij, ter bewoning, bebouwing en veehantering, en zich aldaar ter neder zet. En hiermede meenen wij nagenoeg een algemeen denkbeeld wegens de onderscheiden soorten van Landhoeven en Bruikers gegeven te hebben, en zullen nu nader en meer bepaaldelijk overgaan om eene beschrijving te geven van eene meest geregelde Boerderij en Stalling, zoo als die thans meestal in Holland aangelegd worden. Ga naar margenoot+Tweeërlei soort zoude hier voornamelijk in aanmerking komen, te weten: die, welke in het hartje van Zuidholland, en die, welke in dat van NoordhollandGa naar voetnoot(*) plaats grijpt, om dat in de manier van stalling een aanmerkelijk verschil plaats heeft; alzoo men in Zuidholland de Koeijen, in de stal, tusschen koestaken of staketsels, met de achterschoft naar den muur stelt, en dus twee reijen met de koppen tegen | |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
Ga naar margenoot+over elkander. In Noordholland, daarentegen, stelt men over het algemeen de Koeijen op eene rei, met de koppen naar den muur, en twee aan twee tusschen schotten in, zoo als ook in Vriesland: van al het welk nader melding zal gemaakt worden bij de beschrijving der behandeling van het vee, op stal zijnde. Zoo heeft men ook in Noordholland, vooral aan de zijde van Edam en Hoorn, beslotene hooischuren aan de woningen verheeld, waarin men ook Koeijen bergt; in Zuidholland, integendeel, meest overal hooibergen, die afzonderlijk op het erf staan. Behalve dit, zijn er nog verscheiden bijzonderheden, die wij allen sparen tot dat wij dit stuk breeder behandelen, als wij, in de volgende Hoofdstukken, van de hooibergen en van het behandelen van het vee spreken; wij vervolgen nu hetgeen de bouworde betreft. Ga naar margenoot+Ten voorbeelde vooronderstellen wij dan, dat eenig landman of bezitter van een genoegzaam getal morgen lands, om een goed aantal vee te kunnen weiden, voornemens is, op dat erf eene Boerenwoning te bouwen: in dit geval verkiest hij dan doorgaans, aan welke plaats het erf ook gelegen zij, de naaste gelegenheid aan eenige rivier, oever, wetering, meer, molentogt of binnesloot; vooral slaat hij acht op de hoogste en droogste plaats en den vasten grond; te dien einde wordt de grond geboord, om de beddingen te kennen, maar vooral om eene goede welle van zuiver putwater te | |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ontdekken, om daarop een waterput of pomp en koelbak te stellen, ten einde het vee, in de stal, te kunnen drenken, en tot verder huis- en stalgebruik goed water te hebben. De grond uitgekozen zijnde, naar de beste gelegenheid, zoo geeft men acht op de strekking der windstreken, om daarnaar, zoo veel mogelijk, de stal- en huisdeuren, de vensteren en kelders te stellen, want hieraan is veel gelegen; en men moet, zoo men kan, ten aanzien van de stal, de noord, noordoost, of noordwestzijde vermijden, nademaal die guurste en koudste doordringende winden in dit ons land het meest in den winter of in het voorjaar waaijen en aan het vee hinderlijk zijn, ja, naar mijn vermoeden, dikwijls ongesteldheid aan hetzelve veroorzaken. Doch alschoon men deze zaken zeer wel opmerkt en weet, zoo is niettemin den Bouwheer dikwijls gedwongen, om de schikking anders te maken, als de beperktheid van den grond en de gelegenheid aan den rijweg of de vaart niet toelaat eene andere plaats te verkiezen; dan, het moge zijn zoo het wil, men let er toch zoo veel mogelijk op, om vooral de kelders niet tegen het zuiden, maar tegen het noorden en noordwesten te bouwen. Ga naar margenoot+Wij hebben nu over het geheel van zoodanig soort van woningen en boerderijen gesproken, welker geheelen omtrek en beslag der landerijen aan een en achter den anderen gelegen zijn; maar dienen ook hier- | |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
bij Ga naar margenoot+te melden, dat dit niet algemeen doorgaat, alzoo vele Boerderijen (die der nieuwe droogmakerijen en eenige streken uitgezonderd) meest hunne landen van elkander verspreid hebben liggen, en dat slechts bij eenige weinigen eenig land, bij velen zelfs maar een kleinen hoek aan hunne woning gelegen is, hetgeen zij hun werf of de werf noemen, het welk zoo veel beteekent als een wal, waaraan een schuit of boot aanlanden of aanvaren kan, doch welke naam hier gebruikt wordt in den zin van een plek gronds, in zijn ringsloot, greppel of hegge liggende, waarop dan een boomgaard, moestuin, bleekveld, hooiberg, hooiklamp, schuur en wagenhok staan kan, en welke werf door een hond kan bewaakt worden; terwijl de weiden en hooilanden veeltijds wel een kwartier uurs, ja een half of wel een geheel uur gaans of varens van de woning afgelegen zijn; doch dit is meest het lot der Boerderijen, die midden in de dorpen en in de nabijheid der groote steden liggen: al het welk in Rijnland, Delfland en elders niet vreemd is. Dus zijn mij Boeren bekend, die zeer verre van hunne woningen uit melken rijden of varen, en zelfs wel in geheel andere polders, dan waarin zij wonen, zoo dat zij dikwijls wel in drie of vier onderscheiden polders hunne wei- en hooi- of zaailanden gelegen hebben, en gevolgelijk aan zoo vele onderscheiden Polderregten, als Ingelanden, verbonden zijn. | |||||||||
[pagina 18]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Wegens deze Polders en derzelver regten dienen wij hier het een en ander voor te dragen, dewijl men hierdoor voornamelijk een begrip kan vormen van den waren staat en aard der Hollandsche Boerenwoningen. Eene Polder Ga naar margenoot+is, zoo als reeds gemeld is, een uit gestrekte, vlakke, waterachtige grond, welke door eene kade of ringdijk omringd wordt, ten einde het buitenwater af te keeren, en die daarenboven door een, of heeft dezelve eene groote uitgestrektheid, door twee of meerder watermolens van het binnenwater, dat men boezemwater noemt, ontlast en droog gehouden wordt. Insgelijks zijn er aan de meeste Polders zekere kleine sluizen, welke men verlaten noemt, en die oudtijds spoije of spuije genaamd werden, dat zoo veel als doortogt van water door eene smalle gracht beteekent. Nog elders heeft men aan sommige weilanden in de weteringen en slooten, zelfs binnen in de polderlanden, zeker soort van watertogten, welke men duikers noemt: het zijn houten planken, welke zoo gesteld worden, dat zij als een pijp onder den grond liggen, en met het water in twee slooten gemeenschap hebbende, door middel van een schuif of valblad gesloten of geopend worden, naar mate men water in de slooten wil doorlaten of opstuwen. Zoodanig soort van duikers waren bij de ouden bekend, en werden (gelijk nog op sommige plaatsen geschiedt) door middel van een draaispil, met touwen opgewonden. Daar nu | |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
Ga naar margenoot+de landen door de gemelde omdijkingen, mitsgaders door de doorvaarten, slooten, greppels enz. omringd en doorsneden zijn, en in de Polders, (die men ook wel elders Waterschappen of Waarden noemt, zoo als de Waterschappen van Woerden, de Crimpenerwaard, Alblasserwaard, Wieringerwaard enz., dat insgelijks bedijkte landen zijn,) de wei-, zaai- en hooilanden wederom in morgentalen en streken zijn afgedeeld, waarvan elk deel tusschen zijne slooten inligt, zoo moet een iegelijk naar de hoeveelheid der landen, welke hij in eigendom bezit, zijn aandeel opbrengen tot onderhoud van de genoemde dijken, werktuigen en slooten, en wordende zoodanig een bezitter een Ingeland genaamd, en bezit hij eene zekere bepaalde hoeveelheid lands in een Polder, dan is hij een Hoofd-Ingeland: uit welken doorgaans, ofschoon de minder bezittenden even veel regt hebben, de Poldermeesters verkozen worden: dezen hebben het bestuur over de geheele Polder, over de molens, dijken enz.; van welk bestuur zij jaarlijks aan alle Ingelanden rekening en verantwoording moeten doen. Nog worden er uit de Ingelanden Kroosheemraden benoemd: aan dezen is het opzigt over de ringkaden, de overpaden en wegen, het schouwen der slooten enz. aanbevolen: dezelven moeten insgelijks verantwoording doen: zij hebben het regt, om den genen, wiens sloot niet behoorlijk schoon, en van slootvuil gezuiverd bevonden wordt, te bekeuren en vuil | |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
Ga naar margenoot+te schouwen, waarvan men dan zegt: hij is beschouwen, hij is vuil, of, hij is schoon. Deze schouwing geschiedt gemeenlijk in den zomer, in de maand Augustus, als wanneer er in onze rivieren en poelen veel drijfvuil van waterplanten en kroos gevonden wordt, het welk dikwijls zeer digt op een pakt; waarom men dan zulke beschouwers Kroosheemraden en de schouwdag Kroosjesdag noemt: welke benaming van Heemraad , eigenlijk Heimraad, zoo veel wil zeggen als een Raadsman tot bezorging van de heim, beteekenende heim oudtijds eene hage of heining om eenigen tuin of land, waarvan men zegt: omheind, omheimd, omtuind enz., het welk wij meenen het best aan den zin van dezen, in Holland bekenden, eeretitel te komen. Zoodanige Poldermeesters, Molenmeesters, bijzonder Kroosheemraden zijn wederom allen verantwoordelijk aan een hooger bestuur, het welk bestaat uit een Dijkgraaf en Hoog-Heemraden, dat het Hooge Heemraadschap genaamd wordt, in welker kring die Polders liggen, waardoor een geregeld toezigt over dit alles plaats heeft, zoo als in de Heemraadschappen van Rijnland, Delfland, Schieland, het Waterschap van Woerden, de Zuid-hollandsche en Overmaassche Landen, en in die van Noordholland enz. blijkbaar is. Wat nu betreft de politieke of verdere regeringen en den staat der Ambachtsheerlijkheden, deze komen hier niet te pas, behoorende er dikwijls verscheiden Polders | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
Ga naar margenoot+tot eene Ambachtsheerlijkheid, of ook wel ééne Polder onder meer dan ééne Geregtsban; zoo als bij voorbeeld de Vierambachtspolder in Rijnland, als behoorende onder vier Ambachten. Vele anderen van dien aard zijn geheel Holland door bekend, zijnde dit allernaauwkeurigst in den Tegenwoordigen Staat van Holland beschreven, gelijk ook in de vorige deelen van onze Natuurlijke Historie een beknopt verslag hiervan te vinden is, waarhenen wij dan onzen Lezer wijzen. Ga naar margenoot+Wij zullen nu vervolgens overgaan tot het beschrijven van een geregelde Hollandsche Boerenwoning en Veestal, en hebben, om hier van nu een goed denkbeeld te doen bekomen, en den vermogenden of weetgierigen de inrigting van eene Boerenwoning, Huis, Stal en Schuur te leeren kennen, ons bevlijtigd om afteekeningen en juiste meetkundige bestekken, door een in dit stuk ervaren Timmerman vervaardigd, te bekomen, waarop men zien kan hoe dergelijke Boerderijen meestal in Holland gebouwd worden; latende derhalven hier nu volgen de: | |||||||||
Beschrijving der Meetkundige Grondteekening van eene Hollandsche boerenwoning, koe- en paardenstal en dorsch.Ga naar margenoot+Men vergelijke de nu volgende beschrijving eener Boerenwoning, Veestal enz. met | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
Ga naar margenoot+de grondteekeningen op Plaat XXXXIV, en veronderstel, volgens de aanwijzing van de voetmaat op die Plaat, een grondslag van omtrent negentig voeten Rijnlands in de lengte, en dertig voeten in de breedte, waarop dan het fondament wordt afgeperkt in diervoege, dat men zoodanig gebouw, als hier door ons wordt voorgesteld, gevoegelijk kan afdeelen in vier voorname afscheidingen, als
In de eerste afdeeling AA zijn weder onderscheiden verdeelingen, volgens de daaraan eigen zijnde benamingen aangewezen, Ga naar margenoot+als het eigenlijk voorhuis, het welk somwijlen in het geheel genomen, als een kaasvertrek gebruikt wordt, waarin men de gemaakte kaas, na haar volle beslag en bereiding te hebben, op planken stelt en bewaart, en in dien zin wordt dan het voorhuis Ga naar margenoot+ook wel de kaaskamer genaamd: sommigen doen in het voorhuis wel een afschutsel zetten, dat als dan een zij- of kaaskamer wordt. Veeltijds houden de Boerenvrouwen het voorhuis ongemeen zindelijk en tot een pronkvertrek, alschoon zij er kaas inleggen: ook wordt bij velen de voordeur, die in het voorhuis is, zelden geopend, dan bij bijzondere omstandigheden, als van begraven, trouwen, ten doop gaan met kinderen enz. hebbende dit vooral in Noordholland plaats. In het voorhuis is vervolgens een Ga naar margenoot+scheidsmuur, waardoor een kelderkamer is | |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
Ga naar margenoot+afgeperkt, van welke de optrap, die gemeenlijk van zes treden hoog is, in het voorhuis uitkomt. Deze kelderkamer is gewoonlijk een pronkkamer, waarop een beste geboenden kast en ander best huisraad gevonden wordt, en welke daarenboven van eene Ga naar margenoot+bedstede voorzien is, in welke veeltijds ook eene kinderkrebbe geplaatst is, wordende wijders deze kelderkamer niet zelden voor de kraamkamer gehouden. Onder deze kelderkamer Ga naar margenoot+is nu ook de kelder, die tegens het noorden ligt, met een keldervenster en met twee keldervensters op zijde, tegen het westen, doch welke men veel gesloten houdt. De intrede in de kelder is met drie nedertrappen van steen gemetseld, waar mede men uit de keuken in de kelder gaat. Deze kelders hebben, in ouderwetsche woningen, somtijds een gemetseld gewelf, dan nu hebben zij doorgaans eene goede zoldering van dikke planken en binten, welke dan, boven in de kelderkamer, met roode of blaauwe heelbaks vloersteenen bevloerd worden; ook zijn deze kelders rondsom wel met dwarsse legplanken en stellingen voorzien, om boter en kaas te bergen. Voorts worden voor meest alle kelders en voorhuizen lindenboomen, ook veeltijds vleerboomen geplant. Achter het voorste gedeelte van de verdeeling AA, namelijk achter het voorhuis, kelder en kelderkamer, volgt nu het tweede gedeelte van de afdeeling AA, als eene der grootste huishoudelijke vertrekken, het welk men de keuken | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
Ga naar margenoot+of het bouwhuis noemt, om dat in hetzelve doorgaans het bouwwerk verrigt wordt, als daar is het te roomen zetten en bekoelen der melk, het roomen en stremmen van dezelve, en ander werk, waartoe ruimte Ga naar margenoot+vereischt wordt, en dus is in deze keuken of bouwhuis, doorgaans eene goede reine pottenbank, een etenskas, en voorts het koper ketelwerk, melkmouwen, tobben, emmers, handkarnen enz. Wijders vindt Ga naar margenoot+men in deze keuken, de schoorsteen of schouw, die genoegzaam in het midden, tegen de voorhuis muur, staat; in diervoegen, dat den Boer of Huisman, aan den haard zittende, door de voor-koestaldeur, welke hier midden in de keuken, of stalmuur, tegen over den haard is, langs de midden-stal, en vervolgens door den achter-koestaldeur en langs de paardenstal, en van daar door den paardenstaldeur, in den dorsch, het oog over alles houdt. Somtijds is in den schoorsteen, in ouderwetsche keukens, ook een oven om brood te bakken of om vleesch te braden; dan bij de nieuwere manier, bouwt men hiertoe veelal een afzonderlijk zomerhuis, waarvan de grondteekening volgen zal. Wijders is in deze keuken ter wederzijde nog een deur, welke op de koesgangen uitloopen, van welke koesgangen in de beschrijving der stal, nader melding zal gemaakt worden. Eindelijk is in de keukenGa naar margenoot+ de hoofdzaak eene goede putwaterpomp, die meestal met een sierlijken pompbak, | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
Ga naar margenoot+slinger en koperen kraan voorzien is: uit deze pomp wordt het water in eenen grooten, wel in cement gemetselden koelbak, in gemelde Fig. 1 op Plaat XXXXIV mede meetkundig aangewezen, gepompt: onder in deze koelbak is een opening, waaruit het water, door gooten, welke onder de steenen vloer der stal, tot aan de drenkgreppels loopen, in dezelve drenkgreppels geleid wordt, en welke opening daarna door eene houten of andere prop gesloten zijnde, pompt men den koelbak vol en zet de groote volle koperen of houten melkemmers er in om te bekoelen, waarom dan deze bak te regt den naam van koelbak draagt. Voorts is de keuken ter wederzijde van genoegzaam vensterlicht en zijdeuren voorzien, gelijk ook in dezelve de opgang van de zoldertrap gevonden wordt. Dit de voornaamste vereischten in het bouwhuis zijnde, gaan wij in de verdeeling B, zijnde de eigenlijke Koestal, treden. Ga naar margenoot+Hier komen wij uit de keuken door de Ga naar margenoot+voor-staldeur, in de middenstal of pleegvloer, alzoo genaamd, naar het plegen van het vee; welk plegen zoo veel beteekent als het vee bezorgen, van voedsel, drank en verdere behoeften, van stal reinigen en kuischen, eigenlijk oud Hollandsch pleghen (curare); bezorgen (tractare), behandelen, zijn pligt betrachten, bezorgen, bij verbastering plachten, waar van plachtman, placht of plechtmeid of knecht enz. het welk ook hetzelve beteekent als melk- | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
meid, Ga naar margenoot+melkknecht, uit melken gaan, dat ook plegen heet, en dienvolgens ook naar de plaats, alwaar men het vee pleegt, het zij in de welde of in de stal, in welke laatste dan dat gedeelte de pleegvloer genaamd wordt, waarop de Koeijen gevoederd en gedrenkt worden. Deze is inderdaad een effen, uit roode vierkanten heelbaksteenen geplaveide ruimte, in het midden der Koestal, welke zoo breed is, dat er een Boer met een welgepakten hooivork met hooi gaan, en dus het hooi ter wederzijden voor de Koeijen verspreiden kan, tegens en aan den knieboom en in de drenkgreppels, Ga naar margenoot+welke drenkgreppels, in de grondteekening aangeduid, bij wijze van een holachtige breede goot of geul, ter wederzijde langs de pleegvloer loopen, en door middel van gooten, zoo als reeds gezegd is, het water uit den koelbak ontvangende, het overtollige wederom door eene afhellende loop in de gemeene goot, of in sommige stallen naar buiten lozen. Deze drenkgreppels worden vrij breed gemaakt en tevens zoo, dat twee tegels of steenen in eene schuine rigting, tegens elkander gevleid worden, en dus volkomen geschikt naar den aard van het slorpen der Koeijen, welker breede slurf of muil hiertoe bijzonder geschikt is. Ga naar margenoot+Ter wederzijden nu van elken drenkgreppel, zijn de eigenlijke stand- en legplaatsen der Koeijen, in de geheele lengte der stal geplaatst, somtijds tot twaalf, zestien of | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
Ga naar margenoot+twintig op een reek, het welk dan een stal is van 24, 32 of 40 melkgevende beesten, het welk al een zware bouwerij vooronderstelt, wordende meestal de vaarzen en pinken, mestkalven enz. in de schuren er buiten gesteld. Onze stal is op acht beesten ter wederzijde, dat is zestien in het geheel bepaald, allen genommert met No. 1, 2, 3, enz. en door stiplijnen afgedeeld, wordende door dat gedeelte, waarin elk nommer gesteld is, de plek gronds beteekend, welke eene Koe beslaat of noodig heeft, en welke men doorgaans stelt op omtrent 3 voeten breedte en 5 voeten lengte, met de boesplank. Ga naar margenoot+Langs de geheele ruimte zamengenomen, is van voren eene lange houten ribbe op den grond, welke men den knieboom noemt, en welke zoo genaamd wordt, om dat de Koeijen, in het nederliggen, met de knieën hier tegen aanliggen, integenstelling van den borst- of schoftboom, die boven aan de Koestaken vast, maar niet zigtbaar in de grondteekening is. Achter dezen knieboom en Ga naar margenoot+borst- of schoftboom worden zekere rondgeschaafde standaards gesteld, welke men koestaken of koestaketsels noemt: van deze staan twee in elk vak, welke voor eene Koe geschikt is, met eene behoorlijke tusschenruimte, op en in den grond, en worden met een lijn of met touwen om den borst- of schoftboom vastgemaakt; voorts is om elk der koestaken een ring of lus van de touwen, waar aan de Koeijen vast zijn, zooda- | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
nig Ga naar margenoot+vastgemaakt, dat dezelve op en neder kunnen schuiven. Gemelde staken zijn door: o o o o, en de daar aan vast zijnde touwen met eenige stipjes, in de grondteekening aangewezen. Ga naar margenoot+Nog zijn aan alle vier de einden of zijden van de eigenlijke standplaats der Koeijen, tegen den muur, planken zijschotten; terwijl er echter stallen zijn, waarin dit geen plaats heeft, maar de, aan de einden staande, Koeijen tegen de zijmuren staan. Eindelijk ziet men in de grondteekening de Ga naar margenoot+boesplank of koesplank, welker laatste naams-oorzaak ontleend is of schijnt te zijn van eene bedplank aan eene bedstede, welke men oudtijds de koets, de slaapkoets noemde; en dewijl de Koeijen op hare plaats te gelijk hare slaapplaats hebben, is het zeer natuurlijk, dat onze Landlieden hierom aan de slaapplaats der Koeijen, de naam van koets, de koets, bij verkorting koes, en dus die van koesplank gegeven hebben; dan voor den naam van boesplank kunnen wij geene afleiding vinden, ten ware men boes, boezen, dat volgens kiliaan bonsen beteekent, in dien zin nam voor bonsplank, dat is de plank, waar op de Koeijen met de achterpooten stampen en bonsen, hetgeen niet oneigen is, nademaal deze dieren den geheelen tijd, dat zij op stal staande zijn, gestadig met de achterste pooten stampen en bonzen; beide beteekenissen hebben waarschijnlijkheid, schoon de eerste ons het aannemelijkst voorkomt. | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Beter verklaart zich de betekenis van de groep, die achter en langs de gemelde koes en boesplank loopt, en mede in de grondteekening is aangeduid, waarin de Koeijen haar drek en pisse lozen: die groep Ga naar margenoot+is een holle, vrij diepe groeve, geule of goot, waarin niet alleen de drek en pisse der Koeijen, maar ook alle stalvuil bijeen loopt. Bij sommige Boeren wordt de groep Ga naar margenoot+ook mozegat, mozegoot, moziergat genaamd, naar de oude beteekenis van de lozing in een secreet of goot van eene pomp, daar het vuil water door wegloopt, waarom het ook elders de pisgoot, ook koeriool genaamd wordt. Zulk eene groep of mozegat of goot loopt uit in eene gemeene uitlozende goot naar buiten, welke uitlozing in de gemeene goot men in de grondteekening onder de benaming van groepgoot ziet aangewezen: door deze loopt de vloeibaarste stoffe, als pis en vuil water, weg, en voorts door de gemeene goot naar buiten; wordende de drek en ander vuil tweemaal daags uitgeschept, en in kruiwagens uit de koesgangen, die achter de groepen liggen, door de zij-koestaldeuren weggebragt; Ga naar margenoot+welke koesgangen vrij ruim en breed zijn, en in alle boerenstallen zeer zindelijk worden gehouden, zoo dat een oplettende spoedig aan den koesgang, groep en boesplank zien kan, of de bewoonster eene morsige of zindelijke Boerin is; voorts zorgen doorgaans alle zindelijke en ervaren Boeren, dat aan de einden van de staarten der | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Koeijen, en wel aan den pluim, touwtjes gehecht zijn, welke aan eene lijn, die men stal- of staartreep noemt, worden vastgemaakt, opdat de beesten dezelve niet met drek uit de groep beklonteren zouden, hetgeen Ga naar margenoot+in der daad eene zeer goede zaak is, om dat de billen en dijen der Koeijen dan altijd zuiver zijn, dewijl bij morsige Boeren maar al te veel de Koeijen, door het aanbakken en aanklonteren van drek en vuil, een slecht aanzien bekomen. Ga naar margenoot+De grondteekening, ten aanzien der Koestal, dus verklaard zijnde, zoo gaat men door de achter-koestaldeur in de Paardenstal, zijnde dit de derde afdeeling C: hier ziet men voornamelijk de plaatsing der Paarden, Ga naar margenoot+drie en drie ter wederzijden, latende eenen ruimen doorgang, de achteruitgang Ga naar margenoot+genaamd, in het midden, welke naar den Dorsch leidt. Men ziet in de Paardenstal de afperking van de Paardenkribbe, met den borstboom, Ga naar margenoot+de ruimte voor de ruive of kribbe, de grondteekening der lantierpalen en lantierboomen, wijders de gemeene goot, waarin de dwarsgooten uit de groep zich ontlasten, en voorts een koe- en tevens paarden-zijstaldeur ter wederzijden. Uit de paarden-staldeur, die midden over den achteruitgang en over alle middendeuren, die van de keuken af tot daartoe zijn, staat, komt men in de ruimste en grootste afdeeling D, Ga naar margenoot+welke men gewoonlijk den Dorsch noemt, om dat in dezelve de haver, gerst, rogge | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
Ga naar margenoot+of andere granen worden opgestapeld, en daarna gedorscht, het welk zich zelve verklaart. In de grondteekening ziet men de plaatsing der zijdeuren en achterdeur, als mede die der noodige kozijnen aangeduid. Elders, en meest overal omstreeks de droogtmakerijen in Rijnland en in Delfland, ook langs de Gouwe en de Rotte enz. noemt men zoodanige bergplaatsen van de graan- en koornschoven den Tas, dan welke naam meest gegeven wordt aan den zolder, welke boven den Dorsch is: deze benaming van den Tas beteekent een opgestapelde hoop hooi, graan of stroo, of, in het algemeen, een hoop, doch wordt inzonderheid van koorn of voedzaam graan gebruikt, waaruit kiliaan het woordje t'Aes, dat is eetbaar voedsel, afleidt: in dien zin zeggen ook onze Dorschers een Tas graan, een Tas haver of gerst, dat is een hoop graan in een zak; en ook alzoo tassen, uit tassen gaan, dat zoo veel zegt: als uit schoven gaan, uit dorschen gaan. Onze roemwaardige Dichterlijke Landman poot zingt dus: Appels garen, peren plukken,
.... Schuur en Tas
Stapelen vol veldgewas, enz.
Verdere bijzonderheden, tot den Dorsch behoorende, sparen wij tot op eene andere plaats; alleenlijk dient hier gemeld te worden, dat er ook zijn, welke den Dorsch of Dorschvloer niet aan de woning verheeld, | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
Ga naar margenoot+maar afzonderlijk buiten de woning hebben, en dat er ook verschillende keuzen omtrent de bevloering van den Dorschvloer plaats hebben: sommigen laten denzelven bestraten met vlakke straatsteenen, anderen met roode of blaauwe heelbakssteenen; nog anderen verkiezen eene houten bevloering, en zeer velen een harden kleibodem: gevende de eersten voor reden, dat op steenen vloeren het graan best uit den dop of halm wil, en naauwkeuriger uitdorscht; de anderen daarentegen beweren, naar ons inzien op goeden grond, dat, wel is waar, het scherper uitdorscht, maar dat ook het graan daarop te sterk gebeukt wordt, en, zoo zij zeggen, quettert, hetgeen al vrij zichtbaar te onderkennen is. Na dus de grondteekening van het Boerenhuis enz, gevolgd te hebben, voege men hier nu bij de | |||||||||
Meetkundige Afbeelding van hetzelve op zijde in zijn Opstal en Dakspan,Ga naar margenoot+zoo als men dit ziet afgebeeld op Plaat XXXXIV Fig. 2, hebbende wij niet veel omslag benoodigd om deze afbeelding op de grondteekening Fig. 1 toe te passen, nademaal Ga naar margenoot+dezelve verdeelingen met elkander juist overeenkomen, en dus het vak van het Voorhuis, de Keuken, de Koestal en den Dorsch kennelijk genoeg zijn; terwijl de namen, welke de Timmerlieden en Architecten, alsmede de Boerenlieden, aan de | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
Ga naar margenoot+bijzondere materialen geven, er letterlijk instaan, als daar zijn: moerbindten, zolderbalken, standbindten of standvinken, moerbint-stijlen, spanribben, kapschoor, en meer anderen, welke in de volgende teekeningen der gevels zullen voorkomen. Het voldoet hier genoeg aan het oogmerk, dat men de Ga naar margenoot+aanwijzing van het Dakspan en de Stal op zijde kan onderscheiden, voornamelijk de Ga naar margenoot+keldervensters, de keukenvensters en deur, de stalvensters en deur, de paardenstal er dorsch, deur enz. Alleen dient men te weten, Ga naar margenoot+dat bij de meeste Boeren de zolders onderscheiden worden in de voorzolder, dat is die zolder, welke boven de kelderkamer is, de keukenzolder, die boven de keuken is, en den til, die boven de koestal is; eindelijk den hooi- of stroozolder, die boven den paardenstal is: bij de zoodanigen, welke die zolder tot berging van stroo en van het overtollige hooi, dat bij hun niet in de hooibergen mogt kunnen geborgen worden, verkiezen te gebruiken, en den tas, die boven den dorsch is, en waarop dan ook haver, rogge, of andere granen, of wel stroo of hooi, geborgen wordt. Op den voorzolder en keukenzolder zijn doorgaans slaapplaatsen voor de Boerenmeiden, en op den til meestal voor de Boerenknechts, opdat deze bij nacht, in den kalftijd, of in andere omstandigheden altoos bij of omtrent de Koeijen zouden zijn; zijnde dit veeltijds slechts eene luchtige en opene zoldering van planken, bij wijze van een | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
Ga naar margenoot+brugge of tille over de stalbalken geslagen, en waarnaar men slechts met een stalladder opklimt. Dit zij genoeg ter opheldering van de afbeelding eener Boerenwoning enz. op zijde; gaan wij nu over toe de beschrijving van de | |||||||||
Meetkundige afbeeldingen van het voor- en achter-gevelstel der, door ons beschrevene, boerenwoning.Ga naar margenoot+De eerste van deze teekeningen, namelijk die van de voorgevel, van buiten te Ga naar margenoot+zien, ziet men op Plaat XXXXV Fig. 1 afgebeeld, komende den regtstandigen opstal van kelderkamer, kelder, voordeur enz. juist overeen met de grondteekening op Plaat XXXXIV Fig 1: ook is in deze teekening de plaatsing van het zoldervenster afgebeeld: ook ziet men deze voorgevel hier als bemetseld, in tegenstelling van de volgende afbeelding der achtergevel, welke open en als niet bemetseld gezien wordt. Omtrent de benamingen komt in aanmerking den naam van wolfdak gevel, iets, waarvan de beteekenis voor velen en ook voor mij een raadsel is; want hoe zeer ik vrij wel meene geflaagd te zijn in het opsporen der oorzaken van verscheiden oorspronkelijke vaderlandsche benamingen, zoo vinde ik echter geen spoor, waarom men zulk een dakspan wolvendak, en de nok wolf-dak-end noemt; dan, ik zal eens gissen, en vragen, of het niet wel oorspron- | |||||||||
[pagina t.o. 34]
| |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
kelijk Ga naar margenoot+is van het oud en hier en daar bij de Landbouwdichters en Schrijvers niet onbekend gebruik der Landlieden, om hunne veestallen met platte, sterk afglooijende daken te voorzien, en hunne veehutten dermate met riet te bedekken, dat er de wolven, welke oudtijds in dit land vrij gemeen waren, niet konden doorbreken, en zij dus, ten minste op die plaatsen, hunne stallen tegen dezen geduchten vijand, door zulk een wolfsdak, beveiligden. De meeste en gemeenste benaming van het dak is evenwel, bij de Rijnlanders, Dakscheer, ook Dakschoor, dat eigenlijk op de rieten daken doelt, als wordende het dakspan bedekt met rieten schoven, die vervolgens door den Rietdekker glad aangeslagen en als gelijk geschoren worden, waarvan dan ook den naam van Rieten Dakschoor komt. Ga naar margenoot+Op Plaat XXXXV Figuur 2 ziet men de afteekening der achtergevel, mede van buiten Ga naar margenoot+te zien, maar zijnde dezelve afgebeeld in deszelfs balk en houtspan, open en niet bemetseld. In deze teekening vindt men al mede de timmermans benamingen er bij gesteld, als: kapstijlstanders, hoekstanders, moerbinten, karbeelen, kapbintstijl, bandplaten, span, spanribbe, hanebalken, sprietbalken, zwaardbinten, onder-, midden- en boven-gording, de nok enz.; ook vindt men in dezelve de plaatsing der achterdeur en vensters van den Dorsch, overeenkomende met derzelver plaatsing op de grond- | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
teekening Ga naar margenoot+op Plaat XXXXIV Figuur 1, als mede de plaatsing der zolderdeur. Omtrent de beschrijving eener Boerenwoning, Koestal, Paardenstal en Dorsch, zoo als dezelve door ons is medegedeeld, behoort men in aanmerking te nemen, dat alhier zoodanige Boerenwoning beschreven is, welker bewoners zich niet alleen op de melkerij, boter en kaasmaken, maar ook op het telen van granen toeleggen, en dus de grondteekening en die van den opstal op zijde, daarnaar is ingerigt: terwijl men verder in het oog moet houden, dat zoodanige woning enz. hier beschreven is, zoo als dezelve dan meestal wordt gebouwd; maar ook dat door sommigen wel eenige kleine veranderingen, elk naar zijn eigen verkiezing, in de inrigting bij het bouwen gemaakt wordt; dan het welk weinige verandering in de hoofdzakelijke inrigting, zoo als dit door ons beschreven is, maakt: zijnde dit ook toepasselijk op de afbeelding en beschrijving der voor- en achtergevel, welke tot de beschrevene woning behooren. Er zijn ook Landlieden, welke zich geheel op de melkerij en het boter en kaas maken toeleggen, zonder eenige teling van granen er bij te voegen; en weder anderen, welke zich voornamelijk of geheel met de teling van granen ophouden, en zich weinig of geheel niet op de melkerij toeleggen: sprekende het van zelve, dat dit alles verandering in de inrigting der woning enz. maakt. Ook zijn er, welke het | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
Ga naar margenoot+stroo of overtollige hooi niet op den zolder, welke in de woning boven de Paardenstal is, maar op die eener afzonderlijke schuur bergen. Wij zouden te wijdloopig worden, wanneer wij alle die onderscheidene inrigtingen wilden afbeelden en beschrijven, en zullen het dus bij deze gegevene ophelderingen laten berusten: alleen kunnen wij niet nalaten, om van de inrigting eener Boerenwoning en Koestal, zonder bijvoeging van Paardenstal en Dorsch, eene afbeelding en korte beschrijving mede te deelen, om dat deze inrigting het meest onderscheiden is van die, waarvan de afbeelding en beschrijving reeds door ons is medegedeeld. Ga naar margenoot+Men ziet dan op Plaat XXXXV Fig. 3 de grondteekening van een gedeelte eener Hollandsche boerenwoning en de geheele koestal, waarvan wij de beschrijving nu zullen laten volgen. Ga naar margenoot+De voorgevel dezer woning is weder tegen het Noorden gebouwd, dan om de kleinheid der plaats op de Plaat, is de grondteekening van het voorhuis, zijkamer, kelderkamer, kelder enz. er niet geheel bij afgebeeld, kunnende men zich zulks,k als van de vorige grondteekening hier bijgevoegd, verbeelden. Deze grondteekening begint dan met een gedeelte van het voorhuis enz., voorts volgt de keuken, waarin de deur der zoldertrap, de keukendeur en schoorsteen gevonden wordt: deze keuken is alleen tot een vertrek om in den winter in | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
Ga naar margenoot+te huishouden, en geenszins tot een bouwhuis geschikt; dezelve is derhalve kleiner dan die in de vorige beschrevene grondteekening is afgebeeld; wordende in dezelve, behalve het reeds gemelde, een of meer kasten, naar verkiezing, gevonden: aan de eene zijde der keuken zijn zoodanige vensters, als in de vorige grondteekening en opstal op zijde zijn afgebeeld, terwijl aan de andere zijde der keuken een muur is, tegen een gang staande, door welke gang men uit den koestal naar de kelder gaat, wordende dienvolgens ook de kelderdeur en ingang tot de kelder hier niet in de keuken, maar in dezen gang gevonden. In den muur, welke tusschen de keuken en den koestal is, vindt men tegenover den schoorsteen de voorstaldeur, waardoor men uit de keuken in den koestal gaat; dan volgt de koestal, welke hier, om de Plaat niet grooter te maken, weder slechts op de plaatsing van zestien beesten, acht ter wederzijden, is afgeperkt, maar echter langer is dan die, welke op de vorige grondteekening is afgebeeld, en welke meerdere lengte veroorzaakt wordt door de ruimte, welke in deze koestal tusschen de eigenlijke standplaats der koeijen en de keukenmuur gevonden wordt. In deze voorste ruimte van den koestal is de koelbak en pomp, tegenover het einde van een der standplaatsen van de koeijen, tot omtrent tegenover de helft van den middelstal geplaatst, terwijl dezelve ruimte verder dient tot berging van melkemmers, | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ketels en ander bouwgereedschap, en ook tot het verrigten van eenig werk: wordende van gemeld gereedschap ook wel zoo veel mogelijk in den gang geplaatst, door welken men uit den koestal naar den kelder gaat. In deze voorste ruimte van den koestal vindt men ook ter wederzijden een zijstaldeur, waardoor men uit en in de woning gaat. De eigenlijke stalling of standplaats der koeijen, de drenkgreppels, knieboomen, boesplanken, groepen, koesgangen en stalvensters zijn eveneens als op de vorige beschrevene grondteekening; alleen heeft het volgende onderscheid, tusschen deze en de vorige grondteekening, te dezen aanzien plaats; namelijk: in de nu beschreven wordende grondteekening vindt men aan het begin van de standplaats der koeijen geen muur, maar slechts eene afscheiding tusschen de standplaatsen der koeijen, de groepen, koesgangen en de voorste ruimte van den koestal: tegen elk der voorste koeijen, namelijk tegen No. 1 en No, 16, staat een houten zijschot, ter hoogte van de koe en ter lengte van den knieboom tot aan de boesplank; aan de achterzijde van den stal, staan de laatste koeijen tegen den muur, zonder zijschot: verder zijn hier de groepdeuren, waardoor de drek en ander vuil uit de groepen en koesgangen wordt naar buiten gebragt, aan de einden der koesgangen, in den achtermuur van den stal, geplaatst: ook vindt men de achterstaldeur, mede in dezen muur, aan het einde van den middenstal of pleegvloer ge- | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
steld. Ga naar margenoot+De uitloozing van den pis en het vuil water uit de groepen, geschiedt ter wederzijden door openingen, welke in dien achtermuur aan de groepen gemaakt zijn: loopende verder door goten in de straat, buiten de woning gemaakt, weg. Ten aanzien van zoodanige Boerenwoning, als wij nu hier beschreven hebben, moeten wij ook nog van een onderscheid melding maken, hierin bestaande: dat in sommige van zoodanig ingerigte woningen de keuken en koestal één vertrek uitmaken, zonder dat er een muur ter afscheiding in gevonden wordt; maar dat in den zomer, wanneer de stal is opgeruimd en dezelve gebruikt wordt om kaas in te leggen, er een rieten mat wordt gesteld ter plaatse, waar, op de laatst beschrevene grondteekening, een muur tusschen de keuken en den koestal geteekend is. Wat de gevels voor deze woning betreft: de voorgevel is even als die, welke op deze Plaat XXXXV Figuur 1, als tot de vorige beschrevene woning behoorende, is afgebeeld. Voor den achtergevel kan de teekening dienen, welke men mede op deze Plaat XXXXV Figuur 2 vindt, waarbij men echter dit onderscheid moet in acht nemen, dat men de beide vensters, ter wederzijden van de deur, weglaat, en integendeel naast de beide hoeken de groepdeuren plaatst, als mede, onder in den muur, de openingen ter uitloozing uit de groepen; en de achtergevel alzoo, overeenkomstig die, wel- | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
ke Ga naar margenoot+in de grondteekening op gemelde Plaat XXXXV Figuur 3 gevonden wordt, inrigt. Op de beschrijving van de Boerenwoning, Veestal, Paardenstal, Dorsch en het geen hier toe behoord, dienen wij nu te laten volgen de beschrijving van een | |||||||||
Wagenschuur en stal.Ga naar margenoot+Zoodanig gebouw wordt doorgaans op zijde en ook wel achter de woning getimmerd en schuur of wagenhuis en ook wel hooischuur genaamd, om dat boven zoodanige groote schuren ook wel hooi geborgen Ga naar margenoot+wordt: daar nu op de grondteekening der Boerenwoning geen plan van zulk een schuur er is bijgevoegd, zoo deelen wij hetzelve mede op Plaat XXXXV. Fig. 4. Voor deze Schuur, Wagenhuis en Stal, wordt hier een lengte verondersteld van 41 voeten Rijnlandsche maat, en een breedte (even als die van de Boerenwoning) van 30 voeten. De voorgevel dezer schuur komt tegen over den achtergevel der woning, als dezelve achter de woning gebouwd wordt, en dus tegen het noorden te staan; en wordt dezelve op zijde van de woning of op eene andere plaats van het erf gebouwd, dan komt de voorgevel insgelijks tegen het noorden, terwijl deszelfs achtergevel, in beide gevallen, tegen het zuiden gebouwd wordt. | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Op de grondteekening van deze Schuur ziet men eene Koestalling aangeduid voor twaalf beesten, namelijk aan elke zijde zes; doch de middenvloer, tusschen deze twee rijen, is ruimer als in den grooten Koestal, Ga naar margenoot+zoo dat deze breede tusschenruimte, behalve tot voedering der Koeijen, ook tevens tot doorgang met, en plaatling van kruiwagens, karntonnen enz. kan gebruikt worden. De Koeijen, welke in zulk eene schuur geplaatst worden, zijn doorgaans jong vee of zoodanige Koeijen, welke eenige afzondering benoodigd hebben; ook dient het tot een waarborge ingeval van aankoop van vee. Ga naar margenoot+Voorts is op deze grondteekening een plaats in dit gebouw, tot een Paardenstalling aangewezen, als mede een plaats, om geregelde kalverhokken op te slaan, ten einde kalveren te mesten. Ga naar margenoot+Verder is ook op dezelve een plaats aangeduid voor den eigenlijken Wagenstal of tot plaatsing der wagens. Ga naar margenoot+Eindelijk plaatst men ook in zoodanige Schuur een Karnmolen, welke door een paard gemalen wordt, en waartoe de plaats, volgens deze grondteekening, in dezelve zeer wel te vinden is. Ga naar margenoot+De deur, welke aan de oostzijde van het gebouw, ter inrijding in het wagenhuis geschikt is; ziet men in deszelfs opstaanden stand, op Plaat XXXXV. Fig. 5. bij a afgebeeld; waar omtrent men dient op te merken; dat, daar alle de deuren van den Koestal enz. enkelde deuren zijn, uit een on- | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
der- Ga naar margenoot+en bovendeur zamengesteld, (gelijk men in de reeds hier voren beschrevene teekeningen zien kan) deze deur, ter inrijding in het wagenhuis, integendeel uit twee groote breede staldeuren bestaat, waardoor wagen en paard, karre of mestwagen, gemakkelijk inrijden kan om in de schuur of wagenhuis geplaatst te worden. Aan de westzijde der Schuur is nog een enkelde deur, bestaande in een boven- en onderdeur, geplaatst, waar boven ook een hooischuurdeur of tasdeur zich opdoet, en welke laatstgemelde deuren men, in derzelver opstaanden stand, op Plaat XXXXV. Fig. 6 bij a vindt afgebeeld; terwijl men in Fig. 5 bij b de afbeelding ziet van een der lichtkozijnen van dit gebouw, en in Fig. 6 bij b een der kruiskozijnen van hetzelve, in derzelver opstaanden stand. Ga naar margenoot+Ten laatste ziet men ook op Plaat XXXXV Fig. 7 eene afbeelding van den opstand der achterschuurgevel of achtersten gevel van de nu beschrevene groote Schuur, Wagenhuis en Stal, in deszelfs balk- en houtspan, onbekleed: waarbij men al mede de timmermans benamingen der gedeelten vindt gesteld, als mede eene afbeelding van de achter-staldeur en van de groote hooi- of stroozolderdeur, wordende deze achtergevel, zoo als reeds gezegt is, tegen het zuiden gebouwd. Wat de voorgevel dezer Schuur betreft, van dezelve is niets anders te melden, als dat het houtspan even zoo is, als dat van den achtergevel; en dat in den voor- | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
gevel, Ga naar margenoot+volgens aanduiding in de grondteekening, twee kruiskozijnen, tot lichtgeving op de kalverhokken enz., geplaatst worden; als mede dat de gevels van zoodanige schuren doorgaans met hout worden bekleed. Ga naar margenoot+Na de beschrijving van een groote Schuur, Wagenhuis en Stal te hebben medegedeeld, zoo moeten wij nog wegens dezelve melden, dat door vele landlieden hunne wagens niet in zoodanige schuren geplaatst worden, maar dat zij integendeel zulks in afzonderlijke kleinere, alleen daartoe dienende, schuren doen, welke luchtiger gebouwd en veeltijds aan eene zijde of den ingang, geheel open zijn; waarin dezelve, volgens hun oordeel, nat zijnde, beter droogen. Ook wordt de karnmolen, welke door een paard gemalen wordt, door velen niet in de beschrevene groote Schuur, Wagenhuis en Stal, maar in een daartoe afzonderlijk gebouwd karnhuis geplaatst, als oordeelende dat de schudding, welke met zoo een karnmolen, gedurende het karnen, gemaakt wordt, nadeelig voor zoodanig groot gebouw, als de beschrevene groote Schuur, is. Nu behoort hier nog te volgen de beschrijving van: | |||||||||
Een boeren zomerhuis.Ga naar margenoot+waar van men een grondteekening ziet op Plaat XXXXVI, wordende zoodanig eene huizing door de meeste Buitenlieden des zomers betrokken, welke daarin, als dan, bij | |||||||||
[pagina *1]
| |||||||||
[pagina *3]
| |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
Ga naar margenoot+dag, huishouden, de pot kooken, broodbakken, spijzigen en het huiswerk verrigten, terwijl, gedurende dien tijd, de keuken en zelfs de stal als zindelijke vertrekken worden gehouden, zoo dat de meeste Ga naar margenoot+landlieden de koestaken en reepen wegnemen en dan kaasstelsels of botervaten in de plaats zetten en de stal koel houden. Het bestek van dit zomerhuis zich zelfs verklarende, behoeft er geene omstandiger beschrijving van gegeven te worden, zijnde hier mede de beschrijving eener Hollandsche Boerenwoning geheel afgehandeld: terwijl wij van het riet- of pannendekken, dat de landlieden dakscheeren, dakschoven noemen, als zijnde algemeen bekend, niet zullen spreken, maar van de wijze van de daken te dekken, alleen zeggen, dat er sommigen bouwheeren zijn, die over het rietdak of rietschooven, nog ten overvloede steenen pannen laten leggen, het welk echter bij velen ook afgekeurd wordt, doch niet te min over een oud en verdund rietendak van nut kan zijn, bijzonder aan woonhuizen. Wijders kan ik niet voorbij iets te melden wegens de grondslagen of fundamenten der beschreven gebouwen. Wij hebben Ga naar margenoot+elders aangestipt dat de moer- en veengronden en veelal die der drooggemaakte veenpolders, weinig heiwerk velen kunnen, hetgeen ook om de zware kosten vermijd wordt. Dan, zie hier hoe dit verrigt wordt: men neemt elzen of essen slieten of boom stammen, van brandhoutsdikte, meest alle, | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
Ga naar margenoot+zoo na als het zijn kan, even regt, en even dik; deze worden doorgezaagd tot dwarshouten, zoo breed of breeder als het fondament van steen of de rollaag, zoo als men het noemt, zijn moet; daarna wordt er een geul of behoorlijke diepte gegraven; hierop legt men dan die houten dwars over de geul naast elkanderen, en effent die daarna met klei of aarde, wel in en opgestampt; waarop dan het steenen fondament gemetseld wordt: dan den ervaren Meester Timmerman cornelis geestdorp, aan wien ik alle de afteekeningen en onderrigting, met erkentenis, verschuidigd ben, is van gevoelen en heeft het met proeven bevestigd, dat goede breede planken, op den grond gelegd, veel vaster fondament maken, om dat zij vlakker en effener dragen, en onder waterpeil, goed blijvende, minder scheuren en minder verzakkingen veroorzaken, het welk inderdaad ook aanneemlijk is, te meer, daar men weet dat bij heiwerk, zeer dikwijls, ja meest altijd, zwaar plankwerk op de ingeheide palen gelegd worden, waarop men een fondament metselen zal: doch daar vele Boeren-Bouwlieden en ook Landheeren voor de minste kosten zijn, zoo doet elk zijn zin. Ga naar margenoot+Wat de inrigting eener Boerenwoning, Stal- en Hooischuur, enz. in Vriesland, betreft; tusschen dezelve en die eener Hollandsche Boerenwoning, is in verscheiden opzigten een aanmerkelijk onderscheid, ten welken aanzien wij den lezer wijzen naar de | |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
Ga naar margenoot+beschrijving en afbeelding eener Vee-Boerenplaats in Vriesland, voorkomende in het Magazijn van Vaderlandschen Landbouw, door de Heer j. kops vervaardigd wordendeGa naar voetnoot(*). De beschrijving der Hooibergen, als behoorende die mede onder de voornaamste zaken, welke tot een Boerenbruiker behooren, zullen wij in een der volgende Hoofdstukken mededeelen, maar verkiezen, tot eene vergelijking tusschen de verbeterde hedendaagsche bouwtrand eener Boerenwoning enz. en die welke bij onze voorvaderen plaats had, hier te doen volgen de beschrijving der wijze, hoedanig die gewoon waren eene Landhoeve aan te leggen, waartoe wij in staat zijn, volgens de opgave in een oud Boekje over den Landbouw, alrede in den jare 1602 in Amsterdam gedrukt. Wij volgen het woordelijk, volgens den titel. | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
Ga naar margenoot+De Timmeringhe ende het begrijp van de Hoeve.Ga naar margenoot+Een klein Huis van goeder stoffe, (niet seer costelyck), wel geleghen ende gherieffelyck ghemaeckt, (soo datter van alles wat sy), is beter dan een costelycke groote plaetse, daer de groote personagien nae haecken, ofte die met lanckheid van tyde haeren meester bedwinghe tot vercopen, want de goede Cato seyt, dat de meester des huisghesins behoort so vele te doen met cleine door synen arbeit, dat hy meer hebbe te vercoopen dan te coopen, enz. - - Ga naar margenoot+Het Huis sal ghemaeckt worden boven op een klein bergsken, (of heuvelken, indien dat u land bultagtig en bergagtig is), want by desen middel sal 't ghenieten een vrye locht ende een schoon uitsien hebben, 't sal ooc bewaert zyn tegen het letsel van den nevel, noch in den winter door de vorst te seer kout, noch in den Somer te zeer heet, ooc en zullen de wateren die van de gebergte (duinen of hoogte) afkomen 't fondament van den huize niet bederven, maar omdat het aan den wind en regen niet en zoude te seer onderworpen zyn, so sullen de deuren en vengsters tegen het Oosten ghemaeckt worden: Ga naar margenoot+want de winden die van dat geweste komen zyn droge ende meer warm dan cout, ook zeer ghesont, so wel voor het lichaem als voor den geest der menschen: en de warmte der Sonne die 's morgens in huis comt, verminderd en breeckt de grovigheid en duisterheid van de locht: ja hoe dat et huis meer tegen het Oosten staet, hoe dat in den Somer lichtelyker den | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
Ga naar margenoot+wind sal ontfangen, en in den Winter minder van de vorst en quaet weder ghekwelt zyn. De Corenfolders zullen hun vensters principalyk tegen het Westeu hebben, en ooc een uitzien tegen het Noorden om reden voren verhaalt. Maer de stallingen van alle beesten zullen de vengsters tegen het Zuiden hebben. Wel is waar, dat in de Peertstallen een vengster moet staan tegen het Noorden, die men zal int heetste van den Somer mogen open doen, ende dat ten tyde datse rusten, dat is op den middag, want ist dat sy dan geen verkoelinghe en hebben, de hitte van de Sonne die in de stal zoude slaen, en de warmte van de mest die in de stal is, en den aessem van de Peerden die daar zyn, soude deselve soo doen sweeten ende laf maeken, datse souden meer moede van worden dan in den ploegh. Ga naar margenoot+En aangaande de reste van den huise of den neerhof daer en is niet veel aan gelegen waar dat ghy die stelt, hoewel dat seer wel te passe soude staen tegen het Noorden. Niet te min deze ordonantie van uwe vengsters te stellen en is so seer niet bedwongen, of men soude die mogen veranderen na de nature van den lande daar de Huizen ghesteld worden, ghemerckt dat er in sommigen gewesten winden gevonden worden die daar gemeenlyck waeyen, dewelcke na den aert van de plaetsen daar sy passeeren, met brengen eenige hinderlycke of luttel proffiteerende qualiteit, op welke plaatsen ghy oock zult mogen de voorseide ordonantie veranderen. Ende om de waerheit te seggen, ghemerckt dat men door de vengsters en buitenvengsters de sonne | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
Ga naar margenoot+mach uit den huize weeren, en alle winden uitsluiten, so hebt ghy de vryheit van sulcke vengsters te maecken als u van noden syn, op wat zyde dat u goed dunckt, en van noden is tegen 't quaet weer. En hoewel dat een yegelyck Timmert na zyn goetduncken, zoo behoort de reden altyd voortegaen, en de mensche zoude geacht worden van cleine verstande te zyn, waert dat hy de plaetse en het gerief hadde, dat hy niet en maeckte dat men van de eene syde van syn caemer sien mochte op de plaetse en de eerste inkomen van zynder Hoeve: ende van de ander zyde in de hove en syn principael land. En om dat men te gemacklyker soude mogen van nieuws optimmeren eenigh huis, oft vermaeken na syn fantasie, so sal men moeten doen inder manieren als hier volgt. Ga naar margenoot+Beworpt een voorhof oft plaetse, die seer wyd ende groot is en gheheel viercant, ende in de middel van dien soo doet graven ten minsten twee poelen, d'eene voor de Ganzen, Entvogels en andere beesten, de andere om te weycken de Lupinen, Wissen, Ryzen, Roeder en ander diergelycke dingen, ook om het mist in te worpen en laten verrotten, en wat vorder maeckt een bornput met twee of drie steene backen, om u vee en gevogelte te drincken, ist dat ghy geen gerief en hebt van Fonteinen. Ga naar margenoot+Maeckt ook twee Mest putten, den eenen om het nieuw mist in te werpen en te laten rotten, welke sal bewaart worden tegen het navolgende Jaer, en dan anderen om daer uit | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
Ga naar margenoot+te nemen het oude mest, dat verrot is, ende op het Land te voeren. Deze twee mestputten moeten verre van den borneputten staen, end int afhangen van de voorseide poelen so verre als de voorseide plaetse daar toe bequaem is. Oft laet die ten minsten wel diepe graven, ende onder in den grond plaveyen, op dat de vochtigheyd niet en trecke in de aerde, want de Messinck moet altyd nat en vocht zyn, ten einde, dat alsser stroo oft caf inne ghebrogt word, daer eenig graen oft saet van eenich cruit by ware, soude mogen rotten ende niet schieten oft eenighe quade cruiden voortbrengen als 't mest op 't Land gespreyd is. Ende daarom so decken de gheschickste Landlieden, met huiden het mest dat zy uit de stallen worpen, om dat van de Wind niet en soude ghedrooght worden oft dan van de Sonne niet en soude verbrant en tot pulver worden. Ga naar margenoot+Desen Voorhof groot zynde negentig Roeden vierkant, sal rondsomme besloten ende bemuert worden, met eene Muer van anderhalve voet dicke, en thien voeten hoogte van de cassie af, om van binnen vast te maecken en teghen het peryckel van de Dieven, sullen wesen eicken houters in den wegh, by lagen in malcanderen wel vast ghemaeckt na het gherief van uwe plaetse en stoffen. Ga naar margenoot+In 't middel van de muer van voore, welke staen sal tegen het Westen, sult ghy maecken u poorte boven overdeckt met een Portael, om daar onder in 't droge te staen als 't regent, de welke poorte soo hoge ende wyt sal wesen,} | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
Ga naar margenoot+datter een voeder Hoys oft Stroys ghemacklyk doorvaren mach. Deze Poorte sal een halve voet van de cassie (dat is een voorstraat, gestraten drempel, cassye by Kiliaan), verheven staen met een Ga naar margenoot+goede gemetste (gemetselde) sulle (suil of pylaar) daartegen, om datse doort lopen van de wateren niet en soude verrotten, en dat de Dieven die niet eu souden van buiten mogen met bomen of ysers opheffen. Ga naar margenoot+Teghen over u Portael ter straeten waerds sult gy afdeylen wat lands omtrent een bunder(half mergen) groot of anderhalf, rondsomme wel begraven en met een groene hage besloten, om daar te weiden u Vee dat moede of ziek is, 't welk met den anderen niet en sal moghen te velde gaen, ende oock om de Beesten daer te laeten rusten, ende liggen herkaeuwen, haerlieder eten onder den blauwen Hemel, als 't zeer heet weer is. Ga naar margenoot+Het huis van uwen pachter of Hovenaer sal seer wel staen neven het portael op de slinke hand, ende sal licht scheppen aan de straeten Westwaards, hoewel dat syn cruisvengsters staen sullen aan den vrythof (voorplein) Oostwaerds. Ga naar margenoot+De keucken sal twee of drie trappen verheven staen boven de cassie, om vry te wesen van de vochtigheid ende water dat in den Winter in den voorhof staet. Sy moet ook groot en hooge van stagie zyn, om dat de solderinge boven uyt den peryckel van brand soude zyn, ende omdat alle de dienaers en huisvrienden tot allen tyden daar souden hun vertreck moghen- | |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
Ga naar margenoot+hebben, zyn Oven sal coomen uitwaerds buiten het huis, maar de mond van den Oven sal comen int schouwe van de keucken, ende daar boven sal hy zyn plaatse hebben om meel te siften en te builen, ende onder de dasschens te leggen. Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+Neffens de keucken deure, op de syde daar de Sonne minst come en die de coelste is, sal staen een geplaveit kamerken of spindeken met een gote, daar de Hovenersse haer melck sal stellen en haer boter en caes maken: De gote sal dienen om uit te laeten loopen 't waeter daar de boterstande en ander gereedschap mede gewassen worden. Op dander syde van de keucken sal noch een dergelycke spinde staen voor de Hovenersse om haer spyse te sluiten, en daar onder een Kelderken, waar af de trap aan de Keuckendeure sal comen, oock sal dit laaste spindeken dienen om de potagie inne te stellen. Ga naar margenoot+Op dander syde van de Keucken sal de slaepcamer staen van den Hovenaer, en een ander camer daer neffens voor zyn kinderen en dienstboden, en een ander om vuil linnen inne te leggen. Vast aen dese Camer sult ghy vervolghens maecken een ander Camer die redelyck groot syGa naar margenoot+, waar af den inganck sal wesen buiten op den vrydthof, om daer in te leghen zyn barninghe, zyn werckgetuigen, ende ander dinghen die hy van doene heeft. Maer het opperste van desen huyse sal dienen tot solders om Fruyt, Erten, Boonen, Graen, Zaedt, Cruyt ende Wortelen diemen bewaren wil daer op te legghen. | |||||||||
[pagina 54]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Op de rechte syde van 't Portael soo men in comt, sullen de Peertstallen staen, met een redelycker groote Neer-camer, die vast aan 't Portael sal comen, om de wageman en andere dienaars in te slaepen ende oock om daer in te legghen de Ga naar margenoot+Goreelen, Sadels, Stringen, Deckklederen en ander gereetschap voor de Peerden Ga naar margenoot+, ende vervolghens soo sult gy maecken neffens de Peertstalle, de stallinghe voor de Ga naar margenoot+Ossen en de Koeijen. Maer boven deze stallinghen de solders om het Hoy ende Voeder voor de Beesten te legghen: Ten eynde van deselve stallen sult ghy een stalleken maeken voor Calvers ende Veersen, die ghy onlanghs van de Moeder ghenomen hebt om niet meer te suigen. Aen het eynde van de stallingen sult ghy Ga naar margenoot+ maecken het hoedercot (hondencot, als behoedend wachter), ten sy dat ghy 't liever hebt in 't middel dan den vrydthof onder een hutte met stroo gedeckt, aan twee syden open, ten eynde dat de Honden souden moghen riecken ende van twee syden de locht vatten, want dese schildwacht alsoo gestelt sal dienen voor den ghehelen vrydthof. Ga naar margenoot+Recht teghen over het Portael van u Landhuys, sal staen de deure oft den inganck van uwen Huyse, welcke u leyden sal met een puye ten hoogsten van agt trappen hooghe, op d'eerste staegie van uwen Huyse, en op de rechterhant Ga naar margenoot+ van dese puye sal staen de Keucken, Bottelreye, ende een vertreck voor twee a drie dienaars, om u te dienen. Tusschen welcke Ga naar margenoot+ Keucken en de Botlerye eenen Wenteltrap sal co- | |||||||||
[pagina 55]
| |||||||||
Ga naar margenoot+men, die zynen inganck sal hebben van binnen de Keucken om op de Graensolders te climmen. Voorts zult gy vervolgens maecken u Perssen en Wynkuypen, en daar u Appeldranck zal ligghen met uwe andere kelders, daer onder ghy sult gaen in uwe kaemere, en slaepkaemer langs de regtersyde, en op de andere syde sult ghy laten so veel huisinge voor de vrienden en voor den gaenden en comenden man. Ga naar margenoot+Voorts sult ghy principalyck licht scheppen teghen het Oosten, houdende aleene halve cruysvensters op den vrythof comende, om te sien wat u volck doet, ende wie in u huys gaet of comt. Ten eynde van elcke Camer oft Saele sult ghy een Secreet maecken, totGa naar margenoot+ behoef van elck deel van dezen huyze; dewelcke Secreten oock beneden sullen te passe comen voor den hoevenaer en zyn volck. Ga naar margenoot+Het opperste van uwen Huyse ende Solders sullen dienen voor Graensolders, op d'een syde voor Rogge en de Tarwe, ende op d'andre syde voor rond saet. Ten eynde uwe kelders sult ghy maecken u Hoendercot, ende uwe ander vogelkevien, desgelycks ten eynde van de plaetse daer men de wyn en appeldranck sal perssen, daer sult ghy stellen u Duyfhuys.} Ga naar margenoot+De Hoenderkot sal so ghemaeckt worden, dat het beneden dienen sal den watervogels, ghelyck den Gansen ende Entvogels op het selven, ende boven voor de Hoenderen, met de recken daer op sy sitten ende met de Corven daer sy haer Eijeren in legghen, ghy sult oock maecken onder de Hoenderplaetse een afschydinghe voor de Calcoensche hennen: ende onder de | |||||||||
[pagina 56]
| |||||||||
Ga naar margenoot+solderinghe van dien sult ghy stellen u fassanten in een renne die met latten afgeschooten is, aengaende de paeuwen die sult ghy laten sitten ende rusten waer op sy willen. Ga naar margenoot+Uwe Schaepstallen ende Verckenstallen sult ghy maecken int Zuyden: so datse anders geen uytsien en hebben dan op den vrythof, en in den principalen Schaepstal sult ghy een plaetse afschutten met hoge Horden, om te houden de Lammerkens van de Moeder, en de Bocken oock. Maer vast aen den Verckensstal sult ghy optrecken twee besluytsels van Mueren, over alle syden wel beset, d'een voor de Sogs, en d'ander voor de Beyren: desgelycks sult ghy ooc doen in eenen andren Stal op hem selven de Geyten en jonge Geytkens, ende 't bovenste van dien sal u dienen tot solders om daer op te legghen de voederinge van de Beesten. Ga naar margenoot+Teghen over de Schaepstallen sult ghy maecken de Schuure met haer groote doore (deuren), alsoo breedt als het middelste stryckhout, om dat de Dorschers souden mogen licht hebben, en daer boven een Portael om 't gevogelte daer in te schuylen als 't regent oft als de Sonne te heet schynt. Ga naar margenoot+D'eene syde van uw Schuere drie balcken oft stryckhouten diep, sal wesen om te leggen uwe schooven van rogge ende terwe, en d'andre syde van deselve diepte, om te leggen het rondsaed ende Somervruchten. De middel sal wesen alsoo breedt als de deure oft Portael is met syn dack datter op light. Ga naar margenoot+Ende tusschen de Schaepstal ende Verckenstal recht teghen over de Schuere, sult ghy | |||||||||
[pagina 57]
| |||||||||
Ga naar margenoot+maeken een plaetse, tamelyck hoghe, gelyck een hangende dack, om daer in 't droge te stellen uwe Ploeghen, Wagens, Karren, Eggen, Pypegaelen (kruiwagens) ende ander instrumenten ende gereetschap om Ackeren. Ten zy dat ghy dit liever hebt te maken onder u Duifhuis oft Vogelhuys, de autoriteit niet hebbende, om een te maken uit den gronde op een voet. Ga naar margenoot+Van onder uwe Puye oft van ter syde, na de breedte van u Huys, sal de Laet (Boerenkneght of Hovenier gaen in den Hoven, maer ghy sulter ingaen lanx een ander puye, dewelcke van uwer camer sal comen op den Hof: van dewelcke Hove d'een sal wesen voor alderhande Warmoes en Potagie, en d'ander sal wesen de Cruythof voor de Bloemen ende welriekende Cruyden, Erten ende Boonen, met de plaatse voor de Byekorven. Ga naar margenoot+Op het einde van eenen langen ganck, welcke ghy ordoneeren sult en maecken van uwen Bogaert tusschen beyde de Hoven, sonder eenich ander afsluyt dan van twee groene Haegen, sal den Bogaert staen afgescheyden van d'ander Hoven met een dwerssen muer streckende tot aen beyde syden van 't besluyt van uwen hof. En in 't middel van denselven langen ganck sal staen de Borneput om met canalen ende goten de bespreyen in de Hoven 't gene dat vochtigheyd van doen heeft, ten ware dat ghy liever had daer te doen comen de Fonteyne, ende te soeken de aderen, oft immers daartoe doen maken eenen reghen-Back om het regen-water te vergaderen ende te bewaren. | |||||||||
[pagina 58]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Den Bogaert sal maken het afsluit ende besluit van uwen Huyse, waer langs ghy sult gaen in uwe Weyden ofte Beemden, liggende aen uwe Beken, als uwen Bogaert wel groene staet, langs welcke beke ende oock lanx uwen Ga naar margenoot+ Vyver ofte visput, sult ghy planten uwe plantagie van wilghen. Ga naar margenoot+In 't incomen van uwen Bogaert, op de syde van den Hof sult ghy op dien syde maken uw Plantsoenhof, en op d'ander syde de plantsoenen stellen om te griffen (enten), maar int midden sullen staen de volwassene en gegriffide Boomen, voorts aen het leegh eynde sult ghy op de reye planten uwe Wissen, of Teenen, dewelcke sullen moghen ontfanghen tot haerlieder behoeften ende voedsel de verscheyd en vochtigheid der Beke. Ga naar margenoot+Het deurken op de syde van de Beemden, welck dienen sal voor uwen inganck alleen, sal ghestoffeerd, en ghemaeckt syn van twee crabeelen, staende op een capittel alleen met vier of vyf canteelen en geslooten met een stercke dore, want daer lancks sult ghy comen in u Huis en secretelyck uytgaen als 't u believen sal, dartet u volck niet en sal weten, en sult vry wesen van alle stercke reucken van de Stallen, en van u voorhof. Ende daarom sult ghy oock maken eenen besonderen wtganck van uwen Stal in den Hof, om uwe Beesten daar wt te halen. | |||||||||
[pagina 59]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Dusdanig was het ontwerp van eene oude Hollandsche Hofstede, zoo als men nog heden vele oude Heeren-Hofsteden en Boerenbruikers hier en daar vindt; namelijk dezulke, die tevens voor den Heer en voor den Boer dienden; dat zeer zeker het voornaamste en wezenlijkste van het landleven is, en zulks bij onze Voorvaderen was: gelijk als inzonderheid de edele en hoogwijze constantyn huygens zijn Hofwijk, westerbaan zijn Ockenburg, en de Raadpensionaris j. cats zijn Zorgvliet hadden aangelegd en die in dichtmaat bezongen hebben: voeg hier bij, hoe de geleerde beverwijk zijn Schat der Gezondheid volgens den aanleg van zulk een Hof geschikt heeft. Indien men nu in onze dagen het aanleggen van Buitenplaatsen en Heeren-Boerderijen hierbij eens onbevooroordeeld vergelijkt, zal men, naar ons gevoelen, moeten belijden, dat de smaak der Ouden verre overtreft al die nieuwigheden van Engelsche slingerboschjes en andere nuttelooze pracht, die thans meer de weelde, dan het ware nut bedoelen; terwijl evenwel deskundigen, zoo Boeren als Landheeren, het beproefde nuttige der ouden met het verbeterde nieuwe kunnen zamenparen, en uit eene vergelijking der beide opgaven het beste kiezen. Deze verkiezing heeft ook nog heden in ons Land bij min verblinde navolgers van het uitheemsche plaats; want zeer vele | |||||||||
[pagina 60]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Kooplieden en aanzienlijke Stedelingen, als mede Landheeren, hebben zoodanige wel aangelegde Boerderijen, waaraan tevens een Heerenhuis en Hof verheeld is: men stappe uit den omtrek van Neder-Kennemerland bij Haarlem, Bloemendaal, Velzen en de Beverwijk, alwaar de meeste en grootste uitgestrekte heerlijke en prachtige Hofsteden zijn; men stappe, zegge ik, slechts Noordholland in: in de Beemster, Purmer, Schermer, de Rijp, en buiten Alkmaar, Hoorn, Edam, Enkhuizen, en bij en in alle Dorpen daaromstreeks zijn de Landhoeven in dien smaak gebouwd, dat deszelfs eenvoudige netheid, de nederige deftigheid van de vermogende Noordhollanders, vereenigt met de zindelijke Veestallen en Bouwhuizen, de bewondering van den vreemdeling tot zich trekt. Zoo ook vindt men langs den Rijn, IJssel en Lek zeer vele dusdanige Heerenbruikers, gelijk mede langs de Gouwe tot aan den Rijn zeer aanzienlijke Boerderijen gelegen zijn, gelijk ook omstreeks Rotterdam, in diervoege, dat, alschoon ik nu in het voorstellen van de oude en nieuwe wijze van aanleg het mijne heb bijgebragt ter inlichting van des begeerende, is het niettemin waar, dat over het geheel de kennisse daarvan bij onze Landgenooten, naar een ieders zinnelijkheid, tot eene hoogte geklommen, en verder dan bij eene andere Natie gebragt is. Alleen schijnt het mij toe, dat de beschrijver van den ouden bouwtrant en | |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
Ga naar margenoot+aanleg eener Landhoeve eenigzins ook die van Duitschland of hooger op bedoeld heeft, of wel aan zekere beoefeningen gedacht heeft, die misschien oudtijds hebben plaats gehad. Immers hij spreekt van Wijnperssen en het maken van Appeldranken, het welk in ons Land, althans heden, niet in gebruik is. Het is evenwel niet onmogelijk, dat in vroeger eeuwen, in de bovengedeelten van het Sticht, of van Gelderland, en hooger op, de Landlieden veel meer werk gemaakt hebben van Wijngaarden, dan hedendaags; zeker is het althans nog, dat op alle Boerenwoningen van hoogen ouderdom altoos vele Wijngaarden zijn, zoo dat zij er priëelen van voor hunne huizen hebben: het is dus ten minste niet vreemd, dat zij zoo wel druiven hebben kunnen perssen en het sap daarvan bewaren, als heden het aalbeziënsap bij hun bewaard wordt. Wat den Appeldrank betreft: het is bekend, dat dezelve, voor dat het bierbrouwen algemeen werd, bij de oude Duitschers en bij onze Nederlanders overbekend was, en nog hier en daar bereid wordt. Hoe het zij, ik denk dat onze oude Auteur, in zijn tijd, of zelve, of bij overlevering, naar waarheid geboekt heeft. Terwijl ik evenwel niet vreemd zoude zijn, om aan onze Landzaten voor te stellen, of het in een gedeelte van ons Land, zoo als in het Stichtsche en het daaraan grenzend gedeelte van Zuidholland, Gelderland, Overijssel en elders, welke zeer vruchtbaar zijn in het | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
Ga naar margenoot+voortbrengen van appelen en ander boomfruit, niet mogelijk zoude zijn, om, met hoop op een goeden uitslag, volgens de behandeling der Ouden, de verkwikkende Appeldranken te maken: latende ik dit ter onderzoek aan elk Vaderlander over. Alvorens dit Hoofdstuk te besluiten, zal ik nog mededeelen de kopij of het Concept eener Huurcedulle, zoo als die doorgaans wordt opgesteld en gecontracteerd door de Landheeren en Boerenbruikers, bij welker woning de Landheer tevens een optrek of woning heeft: uit welke kopij genoegzaam kan opgemerkt worden, hoe en op welke wijze de verpachtingen of het verhuren der Boerderijen, met of zonder veranderingen, naar het belang der Huurders en Verhuurders, kunnen worden ingerigt, hoedanige Huurcedullen voor Notaris en getuigen worden gepasseerd, doch kunnen ook, zoo als men zegt, onder de hand gemaakt worden.
Op heden den .... compareerde enz. Den Heere A. als Verhuurder ter eenre; En B. en C., Echtelieden, zijnde zij Comparante met de gemelde haren man geadsisteerd, en door denzelven tot het passeren en teekenen dezer speciaal geauthoriseerd en gequalificeerd, als Huurders ter andere zijde; wonende den eersten Comparant te......., doch op het passeren dezes alhier present, en de twee laatste Comparanten op de natemeldene woning on- | |||||||||
[pagina 63]
| |||||||||
der Ga naar margenoot+dezen Ambachte, alle aan mij Notaris bekend. En verklaarde de Comparant ter eenre verhuurd, gelijk de Comparanten ter andere zijde verklaarden gehuurd te hebben: Eene Huismanswoning, genaamd ..... met twee Hooibergen, Zomerhuis, Schuur, Karnhuis en verdere getimmerte, daarop staande, voorts Boomgaard en Erve, mitsgaders .... Morgen zoo Wei - als Hooilanden, zijnde daaronder het Bouwhuis, mede voor een Morgen gerekend, begrepen; staande en gelegen het Bouwhuis met een gedeelte Lands onder dezen Ambachte, en het verdere gedeelte der Landen onder den Ambachte van ...... de Huurders wel bekend, en zijnde alzoo onnoodig, om van eenige strekkingen of belendingen gewag te maken. Geschiedende echter de voorsz. verhuring bij den hoop, zonder maat, zoo dat door den Verhuurder wegens eenige meerdere maat, noch door de Huurders wegens mindere maat, geen pretensie zal mogen worden gemaakt. Wordende onder deze huur niet begrepen de Koepel, als mede het stukje Land, tusschen de werf van de verhuurde woning en ......, als het welk de Verhuurder aan zich behoudt, zoo om hetzelve te beplanten, als daarmede te doen naar welgevallen; gelijk ook mede de Verhuurder aan zich behoudt het regt, om, wanneer het hem des zomers goeddunkt, (namelijk van den 1. April tot den ... November), | |||||||||
[pagina 64]
| |||||||||
Ga naar margenoot+zijne Paarden te stallen in de Paardenstal, en zijn rijdtuig te bergen in het Wagenhuis, aan de voornoemde woning beboorende, zonder dat de Huurders daarvoor iets kunnen pretenderen, gelijk mede de Verhuurder dan ook, zoo dikwijls het hem gelieft, benevens die genen, welke hij zulks permitteert, daartoe, over de werf dezer woning, zullen mogen heen en weder passeren. Geschiedende verder de voorzeide verhuring voor den tijd van .... achtereenvolgende jaren, zijnde ingegaan, te weten: de Landen Kersmis des verleden jaars .... en de woning primo Mei dezes jaars.... en zullende vervolgens wederom eindigen, te weten: de Landen Kersmis des jaars .... en de Woning ultimo April des jaars.... en dat jaarlijks om en voor eene somme van ....... Guldens, eens geld voor de Huurders, te betalen telkens Kersmis van ieder jaar preçies, ten huize van den Verhuurder; (of ook wel in twee termijnen, de eerste ter geregte helste op Kersmis en de andere helft op 30 April van ieder jaar.) Voorts is geconditioneerd: dat de Huurders de kaden, dammen, hekken en heinsels, gedurende de huurjaren voor hunne rekening zullen moeten onderhouden, als mede de voorsz. Woning en Landen uit alle ordinaire en extraordinaire beschouwingen, zoo van banwerken, wateringen als wegen moeten houden, en mitsdien ook de extraordinaire kadeverhoogingen voor hunne rekening moeten laten doen, alles buiten eenige kosten van den Verhuurder, gelijk | |||||||||
[pagina 65]
| |||||||||
Ga naar margenoot+mede de Huurders het Klappergeld zullen moeten betalen, en de glazen, welke door de Huurders of de hunnen mogten worden gebroken, weder ten hunnen koste in vorigen staat laten herstellen. Verders zullen de Huurders gehouden zijn, de voorgemelde Woning en Landen naar deszelfs eisch oorbaar te moeten bewonen en gebruiken, te weten: de Weilanden tot Weilanden, en de Hooilanden tot Hooilanden, en dezelve maar eens in het jaar mogen hooijen, en geen Land mogen insteken, ploegen noch bezaaijen, dan niet schriftelijk consent van den Verhuurder, op verbeurte van ..... Guldens, ten behoeve van den Verhuurder. Nog zullen de Huurders gehouden zijn, de Landen jaarlijks ter behoorlijker tijd te moeten havenen, greppelen en slooten, (onder welk slooten ook speciaal bedongen wordt het voorsz. stukje Land, het welke de Verhuurder aan zich behoudt), alle bent-, sek- en biesbosschen uitstikken, molshoopen effenen en stekels blooten, en van alle verder onkruid zuiver en schoon houden; zullende bij gebreke van dien, de Verhuurder vrijheid hebben, hetzelve ten koste van de Huurders te besteden en te laten doen. De Huurders zullen gehouden zijn, de mest van hunne beesten, op de voorsz. Woning en Landen vallende, aldaar te moeten laten blijven, zonder dezelve, noch ook het hooi, van dit verhuurde en het nog te huren Land te winnen, te mogen verkoo- | |||||||||
[pagina 66]
| |||||||||
pen, Ga naar margenoot+of anders dan op de verhuurde Landen te vervoeren, onder wat pretext hetzelve ook zoude mogen zijn, op de verbeurte van vijf- en twintig Guldens voor iedere schouw mest of voer hooi, 't welk de Huurders verkocht of anderzins vervoerd zullen hebben, ten behoeve van den Verhuurder; met dezen verstande nogtans, dat indien de Huurders zulke zware sterfte onder derzelver vee mogten krijgen, dat dezelve het gewonnen hooi niet konden vervoeren, in dien gevalle zal het de Huurders vrijstaan, dat hooi te mogen verkoopen, dat dezelve aan hunne beesten niet zullen kunnen vervoeren, mits den Verhuurder daarvan alvorens kennis gevende; maar zullen de Huurders de mest, welke van de stal als anderzins bijeen vergaderd wordt, met bagger en zand doormengd zijnde, jaarlijks over de verhuurde Landen moeten brengen en strooijen, uitgezonderd het laatste huurjaar, wanneer de Huurders hun vee tot half April zullen moeten stal houden, en de mest aan de woning moeten laten liggen; doch zullen de Huurders het hooi, 't welke dan nog overig is, mogen verkoopen en transporteren, des de huurpenningen alsdan betaald zullen moeten zijn, en anders niet. Zijnde al verder geconditioneerd, dat de Huurders, indien zij nog meerder Land mogten inhuren, de vrijheid zullen hebben, om dat in te huren Land, eenmaal in deze huurjaren, met twee ordinaire schouwen mest per Morgen te mogen bemesten. | |||||||||
[pagina 67]
| |||||||||
Ga naar margenoot+De Huurders zullen het hout, dat op de Werf, Cingels en het Land staat, als het zeven jaren oud is, mogen afhakken, mits behoorlijk in boetende en schoon houdende, zijnde alleen uitgezonderd dat hout, welke op het stukje Land, 't geen de Verhuurder aan zich behoudt, zal wassen, als welk hout de Verhuurder aan zich reserveert. Is nog geconditioneerd: dat de Huurders de Linde- en andere Boomen, mitsgaders de heining aan de Buurtstraat staande, ter behoorlijker tijd zullen moeten opsnoeijen, gelijk ook de Huurders het stukje Land, daar de Koepel op staat, thans met hout beplant, zullen moeten schoon houden, de groote en andere Laantjes eenmaal 's weeks moeten schoffelen, herken en schoon houden, en verder dezelve Lanen en de over de sloot hangende takken moeten opsnoeijen, mits de snoei van het hout voor zich behoudende; voorts de Koepel mede behoorlijk moeten schoon houden, als mede, wanneer de Verhuurder zulks zal verkiezen, theewater voor hem en bijhebbende personen moeten kooken, en wijders zoodanige andere diensten moeten doen, als de Verhuurder in redelijkheid van de Huurders zal begeeren, en waarvoor de Huurders, ingevalle zij zulks ten genoegen van den Verhuurder verrigten, jaarlijks aan hunne uitgeloofde huurpenningen, bij wijze van een douceur, zullen kunnen korten eene somme van vijf- en twintig Guldens, zonder verder iets meerder, uit wat hoofde | |||||||||
[pagina 68]
| |||||||||
Ga naar margenoot+zulks ook zoude mogen zijn, van den Verhuurder te mogen pretenderen. Laatstelijk is geconditioneerd: dat de Huurders de voorsz. Woning en Landen, noch geheel, noch ten deele aan niemand in hure zullen mogen overdoen, ook geene Paarden mogen aannemen te beweiden, als mede niet meer dan twee Paarden te gelijk op het land mogen houden, zonder schriftelijk consent van den Verhuurder. Tot nakoming en voldoening van hetgene voorsz. staat, en ieder punt van dien in 't bijzonder, verbinden zij Comparanten hunne personen en goederen, dezelve stellende ten bedwang en executie als naar regten. - Overgevende en tevreden zijnde zij Comparanten, om zich in den inhoude en naarkoming dezes ten allen tijde, het zij bij den Hove van het Departement waar in zij wonen, of bij den Ed. Achtbaren Geregte van hunlieder woonplaatsen vrijwillig te zullen doen en laten condemneren, te dien einde daartoe onwederroepelijk constituërende en magtig makende bij dezen, de respective Procureurs in der tijd, voor opgemelden Hove en Vierschaar postulerende, een van hun om de voorsz. condemnatie te verzoeken, en een ander van dezelve om daarin te consenteren respective, alles onder belofte van approbatie, ratificatie, verband en bedwang als voren.
Gepasseerd enz. |
|