Natuurlyke historie van Holland. Deel 8
(1810)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
Vijfde afdeeling.
| |
[pagina 64]
| |
ke Ga naar margenoot+schrandere Ontleedkundige het opgemelde stelsel verdeedigde, doch ook hevig bestreden is geworden. Onze beroemde Vaderlanders ruisch, boerhave en de meeste onzer groote Mannen, hebben niet weinig aan die geschil deel genomen; dan, hoe dit omtrent het menschelijk ligchaam ook moge begrepen worden, zeker is het, en wij gaan het betoogen, dat het kliergestel in de Koeijen, in dit geval, boven eenig dier vatbaar is voor allerlei ziekten der Klieren; de zachtheid van het vleesch, de spoedige aangroeijing van vet, de natuur der melk en chijlvaten, alles loopt te zamen, om de klieren te vermenigvuldigen, en daar mede tevens de gebreken: wij gaan dezelve in rang voordragen. Ga naar margenoot+De Klierziekte, over het algemeen, is eene verharding, zwelling of eene vloeijende ettering in deze of gene gedeeltens, vooral tusschen de vetvliezen en kwijlvaten: zij gaan over tot een zekere slijmige ontlasting in de laatstgemelde, te weten, in de kwijlvaten. De meeste Klierziekten in de Koeijen openbaren zich door uit- en inwendige gezwellen; uitwendig veroorzaken zij veelal huidziektens, blijnen en bobbels, inwendig etterbuilen en kankergezwellen. Zij volgen naar onze verdeeling dus: Ga naar margenoot+Hoofdklieren. De ziekten der hoofdklieren zijn voornamelijk die op de ooren, de oogen, de neus, den mond, den tonge en de kaken vallen. | |
[pagina 65]
| |
Ga naar margenoot+Oorklieren zijn gezwellen die aan de wortel van de ooren als gezwollen builen ziel opdoen: zij worden dikwijls veroorzaakt door het steken der vliegen, vooral door die van den bromvlieg of horsel; de Koeijen Ga naar margenoot+zijn hier zoo bevreesd voor, dat zij als dol door het veld loopen, wanneer zij het gebrom van dit insekt hooren. Ook ontstaan die gezwellen door het verwringen der hoornen, en vooral door dwalende stoffen der hals- en kaakklieren, ook door vuile oorstoffen. Zij kunnen vrij spoedig genezen worden, doordien zij genaakbaar zijn en door insnijding tot ettering kunnen gebragt en vervolgens, door zalven, genezen worden. Nog is er dikwijls eene opstapeling en aanwas van het oorsmout in de ooren, dat, veel in morsige stallen, de ooren der Koeijen verstopt, waardoor de ooren dikwijls inwendig stinkende worden; die is de zeep-oor, Ga naar margenoot+en is gemakkelijk door reinigen te helpen. Ga naar margenoot+Oogklieren zijn kennelijk aan het zwellen der oogleden, maar vooral aan de traanklieren, die al zeer dikwijls gezwollen en ontstoken worden, zoo dat zij ettering, ontsteking en blindheid veroorzaken Als zij tot het eerde overslaan, en zich vereenige met de verhemeltklieren, en er aanwas aan het oogbruin ontstaat, dan is dit volstrekt doodelijk, en men doet best het dier te dooden, om de aansteking te beletten. Ga naar margenoot+Traan-oog, dat is als de oogen gedurig | |
[pagina 66]
| |
Ga naar margenoot+loopen en tranen, zoo dat die stoffen zich in de hoeken der oogen vast zetten, en de haartjes der oogleden uitvallen. Leep-oog, is eene ontsteking in de randen der wenkbraauwen, tusschen de wanden der Ga naar margenoot+traanklieren, zoo dat het oogwit dikwijls bloedig ziet; het wordt doorgaans veroorzaakt door kwaadbloedigheid, of te dik of te veel bloed, en wordt dikwijls door eene aderlating geholpen. Er is nog een soort van aandoening op de oogen, die door den wind, vooral door den noordenwind, door hagelbuijen en onweder, of zeevlammen veroorzaakt wordt en de oogen tronen doet, somtijds tot verettering overslaat; en de oogklieren verstramt; Ga naar margenoot+dit noemt men dan weer-oog, als zijnde door het weder veroorzaakt. Er is nog een ongemak, dat door het weder veroorzaakt wordt, waaraan de Koeijen veelal blootgesteld zijn, namelijk dat dezelven door de bliksemstralen en donderslagen dikwijls blind, of aan eenig lid verlamd Ga naar margenoot+worden; dit ongeval noemt men dan weerslag, als door het weder geslagen zijnde. Ga naar margenoot+De Oogdrop is eene gestadige vloeijing van dunne stoffen uit de oogen. Men noemt dit elders Water-oog Doorgaans is het de voorbode van een gevestigt traan-oog. Men ziet het kennelijk, als men op het hoornvlies der Koeijen eene flaauwe waterachtigheid ontdekt; eene wassing met zuiver water en genever helpt doorgaans. Voorts is | |
[pagina 67]
| |
Ga naar margenoot+deze oogdrop dezelfde, die de Boeren in Noordholland en Vriesland, sijpeloog, lippeloog noemen, het welk van doorsijpelen, doorlekken en afdruipen ontleend is, en ook sepeldrop genaamd wordt. Ga naar margenoot+Paarloog, is eene ziekte der oogvliezen Ga naar margenoot+en behoort daarom onder de klierziekte niet, ten zij als gevolgen daarvan. Ga naar margenoot+Neusklieren. Dat de beenkameren van den neus vol klieren zijn, en wel dezulke, die het vatbaarste en aandoenlijkste zijn voor verkoudheid en verstopping, is overbekend, doch veelligt is er geen dier meerder aan dit ongemak onderworpen dan de Koeijen, vooral de Kalven; dit getuigt de gestadige ontlasting van den snot uit de neusgaten: als die stoffe verdikt, en de neusgaten als verstoppen, Ga naar margenoot+noemen de Landlieden dit de Snot. Niemand is er onder de Menschen, die niet weet wat dit is; men weet ook dat de verdikking en ontsteking der snotstoffe uit de verkoudheid onstaat; en bij de Geneesheeren is deze ziekte een voornaam gedeelte der ziektekennis, omdat het in den oorsprong of in de gevolgen gevaarlijk kan worden, en voornamelijk onder de dieren, bijzonderlijk onder de Koeijen of het Rundvee in het algemeen, nademaal er, mijn wetens, geen dier bekend is, dat gestadiger en zoo gedurig snotstoffen ontlast, waartoe zelfs het geheele beendergestel van den neus geschikt is, zoo als wij allernaauwkeurigst in de Beschrijving der Reukdeelen gemeld, en in de daarbijgevoegde Plaat afgebeeld hebben; | |
[pagina 68]
| |
Ga naar margenoot+wij hebben ook daarbij aangemerkt, dat de Koeijen, door het gestadig lekken in de neusgaten, van nature zorgen voor de reinigheid derzelve. Let men op haar, men zal de neusgaten altoos lenig en als druipende vinden, en de tong gestadig bezig om die te zuiveren; geschiedt dit niet of verflaauwt dit, gewisselijk is het een teeken van aanstaande verstopping, die dan de kwade snot wordt. Ga naar margenoot+Kwade snot is, wanneer de snotstoffen door verdikking in den neus blijven hangen, en groen-etterig wordende, eindelijk op de gemeenschappelijke klieren van het verhemelte vallen, en aldaar eene ontlasting zoeken: in dit geval vermeerdert de ontsteking, en het middenschot der neuskraakbeenderen wordt er door aangedaan, zoo dat die dikwijls tot verderf of inkankering overslaan, en door een vuilen stank hun bederf aankondigen. De beste remedie der ouden, en die ik weet, dat in vele dergelijke gelegenheden van goede uitwerking is geweest, is, dat men knoflook of uijen aan den neus wrijft, daarna knoflook aan schijfjes snijdt, en dit met zout door een gestampt, op witten wijn of oud bier en een klein scheutje azijn zet; dit even opgekookt zijnde, giet men het door, en gebruikt het vocht, om den neus en het verhemelte te wasschen, terwijl men het overschot van het afkooksel nu en dan met een ligten prop in den neus duwt, of de Koe | |
[pagina 69]
| |
Ga naar margenoot+eene pil er van laat doorslikken. Thijmkruid (Thymia) of ook rosmarijn, tot een poeder gedroogd en aan den neus gewreven, is ook goed; maar vooral is de wijnruite een uitmuntend middel in alle de klier ziekten des hoofds. Ga naar margenoot+Verhemelt-klieren zijn de gevolgen der snotziekte: als de snot uit de neusgaten niet vloeijen kan, vloeit dezelve uit de opening van het verhemelte, en doet zelfs de spiertjes der longeklep aan, in zoo verre, dat de prikkeling der scherpe snotstoffe eene hoest, kug of kog veroorzaken kan, Ga naar margenoot+het welk men dan verkouwde kug of snotkug noemt, die wel onderscheiden dient te worden van de kug of kog, die uit verdorven longen ontstaat, en nader zal voorkomen. Ga naar margenoot+Tongklieren. Gelijk het verhemelte door de scherpe snot wordt aangedaan, alzoo wordt dit ook de tong, welke in dit geval dik en beslagen wordt, terwijl ook doorgaans achter op de tong, vooral in koortsen en verkouwdheid, eene dikke korst Ga naar margenoot+komt, het welk dan een sprouw- of spruwtong is; even zoo als bij den Mensch de sprouw is. Zij geneest niet, dan wanneer de ziekte en oorzaken, waardoor zij ontstaat, genezen; doch dit is de eigenlijke klierziekte der tong niet, alschoon zij er de aanvoerende oorzaak veeltijds van is, en zeer zeker des te gevaarlijker wordt, naar mate dezelve medewerkt met het inwendig gebrek der tong zelve. | |
[pagina 70]
| |
Ga naar margenoot+De ware klierziekte der tong ligt meest altijd in de ondertongsche klieren: hier is de plaats, alwaar de meest gevaarlijke ontstekingen van de keel en den gorgel geboren worden. Weldra ontdekt zich deze kwaal, alzoo de Koe ophoudt te herkaauwen, de tong dik en gezwollen wordt, en vooral de ondertongsche klieren opzetten; deze infecteren en ontsteken vervolgens de kaakspieren en de kwijlvaten, zoo dat het Ga naar margenoot+geheele gebit inwendig zwelt, en het beest hierdoor onlijdelijke smarten ondergaat, even als een Mensch, die door kiespijn en gezwellen in den mond ellendig gemarteld wordt. Deze kwalen kennen de Landlieden zeer wel; en in der daad, de wijze van genezing en verzachting, die zij uitoefenen, beantwoordt aan de gezondste en vernuftigste denkbeelden der Medicijnmeesters. Zie hier de manier van genezing in verschillende omstandigheden. Zoo wanneer men het eerst ontdekt, dat de verhemelt- of tong- of kaakklieren opgezet worden, en het dier weigert te eten, probeert men doorgaans met het reeds op bladz. 68 en 69 gemelde middel te wasschen en te smeeren; maar zoo dra als het gezwel zich zet, en dikker en gespannen wordt, is hen beste middel, het gezwel met een vlijm door te snijden, en de etter en het bloed er te laten uitloopen, daarna telkens de opening met water, zout en azijn, of liever met zoet wei, karnemelk en zout telkens te wasschen, dan zal het beest aan het | |
[pagina 71]
| |
Ga naar margenoot+kwijlen geraken, dat men niet moet beletten, alzoo dit van zelve ophouden zal. Voorts legt men het beest malsche kruiden, jong, teeder gras, salade, en vooral jonge toppen van waterlis voor; men geeft hetzelve ook lijnzaadkoek, om de eetlust te verwekken, zijnde dit alles zachte kost, die zij gaarne eten; voorts geeft men hun ook afgekookt knollensap te drinken, het welk verzacht; eene aderlating is mede van groot nut, ook eene snede in de ooren, dat zij bloeden: er zijn er geweest, welke door middel van een gloeijend ijzer de klier schroeiden, tot dat dezelve bloede, en, op deze wijze, de ontstekende stoffen konden ontlast worden: dit middel is ongetwijfeld goed, doch het verwondert mij niet, dat het in onbruik is geraakt, omdat het uitoefenen van dit middel zeer moeijelijk valt, dewijl deze branding niet gemakkelijk geschiedt zonder kwetsing van naast aanliggende klieren en deelen, en dus zeer gevaarlijk is, voornamelijk tegen het verhemelte en aan de tong: kunnende de branding, of schroeijing, als dezelve kan uitgeoefend worden, alleen, en dan nog wel met groote omzigtigheid, geschieden aan de kaakklieren en aan verharde en als vervleeschde uitwassen in den muil. Ga naar margenoot+De Vorsch is eene klierziekte onder de tong, en is eigenlijk een vleezig aanwas, dat uit verharde klieren en verwilderde spieren ontstaat, en zoo het bij tijds niet wordt afgesneden of geschroeid, gewisselijk de | |
[pagina 72]
| |
Ga naar margenoot+kanker ten gevolge heeft. Onze Boeren kennen deze kwaal onder den naam van Tongworm, omdat meest altijd in deze klieren of builen zich wormpjes bevindem. Het zekerste middel is, het aanwas in eens Ga naar margenoot+geheel weg te snijden, en de wormen of de vliezen wel degelijk uit te pellen, daarna de opening wel te wrijven met sijn zout, en voorts te wasschen met look water en witten wijn, als dan geneest het spoedig. Men kan deze vorsch of aanwas best vergelijken met dat soort van aanwassen, welke men in den Mensch wennen noemt, en die, zoo men dezelve niet spoedig wegneemt, ongelooffelijk aangroeijen. Het afbinden is mede een bekend middel, en dit zelfde middel is ook bij de Ouden, ten aanzien der Koeijen, bekend geweest: zij bonden eerst met een dun koordje de aanwas, en hetzelve dagelijks al meer en meer toehalende, tot de vorsch geheel afgebonden was, sneden zij die af, en hadden das het kwaad geheel weggenomen. Nog is er eene kwelling, die de tong der Koeijen treft, namelijk: Ga naar margenoot+Tongezweer, Tongeblaar. Het gebeurt dikwijls, dat de tong opzwelt en er als blaartjes en pukkeltjes aan komen, vooral bij zeer zware hitte of schrale noordenwinden, welke winden deze uitwerking in meest alle dieren schijnen te veroorzaken. Eigenlijk behoort onder deze verdeeling hetgene men Ga naar margenoot+Tongblaar noemt, en in aard met de gebreken der tongklieren overeenkomt, ja er zelfs veelal oorzaak van is. De Tongblaar | |
[pagina 73]
| |
Ga naar margenoot+openbaart zich ook doorgaans aan de klieren, meest echter aan de zijden der tong tegen de kiezen, of vooraan, daar dezelve tegen den muil aan ligt: men ontdekt ze vrij spoedig, omdat het beest de tong, in het herkaauwen, weigert te bewegen, en schroomachtig het gras afgraast of eet, en eindelijk niet herkaauwt. Men vindt dan op gemelde plaats aan de tong eerst een roodachtige puntige vlek, die naderhand hoogrood opzwelt, en een blaartje, of, zoo men zegt, blein, ook wel bobbel of tongbobbel Ga naar margenoot+genaamd wordt; bij de Franschen is die bekend bij den naam van boecle, dat zoo veel als knobbel of knobbelgezwel is, en daarvan de gedaante heeft, als zijnde de opgezwollen huid der tong bij wijze van een opgeblazen bobbel of blaar: deze blaar wordt eindelijk meer en meer opgezet en witachtig, doordien dezelve begint te zweren en vervolgens te etteren, welke etter meestal zeer brandig, ontstekende en zoo besmettend is, dat, zoo men er niet in tijds voor zorgt, de geheele tong, de klieren en kaakspieren, eindelijk de slokdarm en de keel ontstoken wordt, en het dier er aan sterft. Evenwel, zoo men er spoedig bij is, is het nog al te geneezen, indien men maar oplet, dat wanneer de puist of het blaartje zich ontdekt, men hetzelve met een lancetmesje doorsteekt en uitsnijdt, dat men vervolgens de tong nu en dan met fijne doorgezonken turfmolm of zwarte aarde (van zand en vuil gezuiverd) wrijft, op- | |
[pagina 74]
| |
dat Ga naar margenoot+de smet daar intrekke: daarna wassche men bij herhaling de tong met azijn of witten wijn of oud bier, en zorge zoo veel men kan, dat de kwijl en slijm of zever uit den mond en de neusgaten wordt gezuiverd, en de Koe die niet doorzwelge; men biede haar veel te drinken, en geve haar lijnkoek slobbering: deze remedie is van veel uitwerking, zelfs in meest alle tongziekten, en gereedelijk te behandelen; want, en ik spreek bij ondervinding, de eigenlijke aarde trekt altoos de giftige en rottingbevorderende stoffen naar zich. Men schrijft, met rede, de oorzaak van deze tongblaren toe aan het eten van eenig giftig kruid, of door eenig insekt of paddepis besmet gras, waartoe mijne gedachten liefst heen willen; en het wordt, naar mijn inzien, maar al te weinig opgemerkt, welke gevolgen er somtijds komen van slechts een blad of bloem aan te raken, die door eene giftige rups is bekropen geweest, en dat muggen-, vliegen-, ja luizen-beten veelal oorzaken zijn van blijnen, puisten en geweldige ontstekingen; voeg hier bij het gevoelen van vele Landlieden, dat zulke en dergelijke blaren of blijnen menigmaal zich ontdekken als de zoogenaamde honingdauw of stinkende zomermist op het gras valt, en welke opmerking zeker zoo ongegrond niet is. Ga naar margenoot+De Spleettong is eene welbekende kwelling der Koeijen. De benaming zoude veelligt eenen onkundigen in het begrip kun- | |
[pagina 75]
| |
nen Ga naar margenoot+brengen als of het eene zigtbare spleet in de tong ware; dit is echter zoo niet; het is eigenlijk eene verwijdering van de langwerpige ondertongsche spieren, welke men in Plaat XIII afgebeeld, en in Hoofdstuk VIII van de tweede Afdeeling dezes werks beschreven vindt: dezelve zijn als onderscheiden van elkander, en alleen door de bekleedselen vereenigd, vooral aan den top der tong; wanneer nu deze bekleedselen (Membrana) en de vetklieren (Cellulosa) door zwelling of ontsteking verlamd of gekwetst zijn, verliezen deze spieren hun verband en middenschot, en de tong is van onder als gespleten; dat is, zij heeft een holle geul, en de tongriem is verzwakt, Ga naar margenoot+waarom men het ook verlamde Tongriem noemt. Men ontdekt dit gebrek spoedig, om dat het dier als dan de veerkracht der spieren verloren hebbende, den neus niet lekt, onder het grazen de tong niet bezigt, en zeer flaauw in het herkaauwen is; daarenboven ontloopt hem de chijl uit den muil. Het gebrek ontstaat veeltijds uit de klieren zelve, of uit vurigheid der tong; evenwel is het nog gemakkelijk te helpen, omdat de tongspieren en vezelen zeer ligt wederom aan een groeijen: men gebruikt hier altijd, met goed gevolg, dezelfde middelen toe, welke den Mensch in mondziekten helpen, als Tinctuur van mirrhe en honing van rozen, en, in een woord, de zamentrekkende middelen; dan, dewijl die voor den Landman te kostbaar zijn, kan | |
[pagina 76]
| |
Ga naar margenoot+hij, met goed gevolg, er toe gebruiken: twee handen vol weegbree, een hand vol zuring of zuringwortel, een halve bast van elzenboomen; wanneer dit lang gekookt is, tot op twee pinten vocht, dan doet men er een once aluin en wat zout in smelten, en voorts gemeene stroop bij tot een zekere zoetigheid; hiermede wascht en smeert men de klove, en zij zal genezen. Ga naar margenoot+Zevermuil is eigenlijk geene ziekte, maar alleen eene buitengewone ontlasting en afdruiping van de chijl en slijm, die door eene al te sterke chijlwording langs den muil uitvloeit, of door de opgezwollen klieren en ontstekingen van de kaakklieren, de kwijnende stoffen ontlast. Als de inwendige wassching helpt, of de natuur zich zelve herstelt, geneest deze kwaal van zelve. Den muil te reinigen, al is het slechts met zuiver putwater en wat zout, is voldoende. Ga naar margenoot+Muilklieren: deze zijn weinig in den muil der Koeijen, in vergelijking met die der Paarden, omdat de muil, eigenlijk de bovenlip der Koeijen, weinig of geene klieren heeft, maar integendeel van eene zenuwachtige en eeltige zelfstandigheid is, hetgeen men als klieren kan aanmerken, of de plaats daar de klieren zijn, zijn eigenlijk de hoeken van den muil, alwaar de gaping der hoekspieren in den mond is: alle uitdruiping of ontlasting van chijl of speeksel loopt in die hoeken te zamen, en druipt daar uit, en dit noemt men zeveren; het is hierom, dat een Boer altoos de hoeken | |
[pagina 77]
| |
Ga naar margenoot+van de lippen en den muil, zelfs in veepest, met azijn, zout of water moet afwasschen. Thans de kwalen der hoofdklieren voornamelijk voorgedragen zijnde, volgen hier al vrij aanmerkelijker kliergebreken in den hals. Deze gebreken waren bij onze oude Landzaten, vooral bij de Vlamingers, bekend onder de naam van Ga naar margenoot+Strangilioen of Squinantie, beiden welke benamingen haar doel hebben op gezwollen of bedorven halsklieren, welker uitwerking de keel als verstrangt, verworgt en belemmert, gelijk squinantie dit ook schijnt te beteekenen, alhoewel ik er geen spoor in eenige Dictionairum van heb kunnen vinden. Dit Strangilioen is bij de Koeijen van een' ontstekenden aard; evenwel heeft het zijne trappen en onderscheidingen. Onze Nederlandsche of Hollandsche Landlieden kennen onderscheidenlijk: 1. Gezwollen Halsklieren of dikke Keelen. 2. Zeere Keelen. 3. Stijven Hals. Ga naar margenoot+Gezwollen Halsklieren vertoonen zich doorgaans eerst met blijnen en bultachtige opzwellingen, die daarna ineenloopen en den hals doen zwellen. Dit ontdekt zich voornamelijk het meest onder de kaken, alwaar het strottenhoofd ligt, juist onder Ga naar margenoot+de keel, zoo dat men het met regt Keelklieren noemen kan: verouderd, zijn zij zeer gevaarlijk en zijn het ware Strangelioen der Ouden. Deze keelklieren zijn zeer geneigd tot rotting, zwelling en ettering, en | |
[pagina 78]
| |
Ga naar margenoot+maken bij toeneming geheele uitzakkingen van etter- of kwijlstoffen, die dan vervolgens op de krop en de keelklier (glandula Thymi) vallende, volstrekt aansteekende worden, en vervolgens de keelkrop aandoende genaamd worden. Ga naar margenoot+Kropklieren of Kropziekte, dat is als de zwelling of ettering der klieren, van onder de keel tot op de krop en het begin der onderhals voortgaat, en eindelijk zelfs de borst of den kossem aandoet, als wanneer men het noemt Ga naar margenoot+Kwabklieren, naar den aard der borstkwabbe, die aan de Koeijen en Ossen gemeen, en doorgaans geheel klierachtig vet is; deze kwabklieren formeren zelfs den kossem, welke als een vervolg der borstkwabbe, tusschen de voorpooten der Koeijen nederhangt, en als dan wordt deze een Ga naar margenoot+Gezwollen Kossem, dat is als de dwaalvochten der ontstoken keel- en borstklieren aldaar bijeen verzamelen. In gevallen deze vochten aldaar bijeenzakken, volgt gemeenlijk beterschap in de bovenste ontstekingen of zwellingen, en de ontlasting der stoffen kan vrij gemakkelijker aldaar geschieden en bevorderd worden, dan digt aan de keel, omdat de bloed- en chijlvaten, en ook de zenuwen minder gevaar loopen; hierom is in alle gevallen van hals- of keelziekten, na voorafgaande aderlating, het wrijven der kwabben en kossem met fijn zout en azijn, van groot nut, zelfs moet de nek en voorschoft wel degelijk gestadig | |
[pagina 79]
| |
Ga naar margenoot+gewreven worden. Dit wrijven in keel ziekten of halsgezwellen, ten minste in het begin der zwelling, is onder onze Hollandsche Veehouders overbekend, en bij zeker Noordhollandschen Koemeester vind ik de volgende raadgeving, namelijk: zoo de hals der Koeijen op stal verdikt en er kliergezwellen aankomen, dat men dan twee palen, voor de stal, in den grond sla; den eenen twee voet boven den grond en den anderen iets hooger, en dan de Koe met den kop daar tusschen klemt, opdat zij de builen of gezwellen zou kunnen doorwrijven; uitwendig beveelt dezelfde Meester vooral de klieren en etterbuilen met zeep te smeeren en met wrijven aan te houden. Dit laatste is ook zeer gemeen in gebruik bij onze Landlieden, welke door wrijving met groene zeep, de klieren gedwee maken en des noods dezelve doorvlijmen, en daarna wasschen, hetgeen zeker een vrij algemeen beproefd middel is: ondertusschen zijn er nog verscheiden anderen, die van ouds voor even goed erkend zijn, als de reeds gemelde manier van branden, welk middel aan den hals vrij gerust kan geappliceerd worden, omdat men minder voor kwetsing der bijdeelen te vreezen heeft, en de applicatie uitwendig is. Wijders is er eene zeer goede zalf bekend, om een gezwollen of klierhals te smeeren, namelijk: men neme Alantswortel, snijde die fijn en koke die wel af; daarna, als dezelve wel door en door gaar is, stoot men die tot pap, kleinze dezelve | |
[pagina 80]
| |
Ga naar margenoot+dan door een zeef, en menge het merg met varkensreuzel en schapenbloed, met een weinig wasch en gesmolten wierook en honig getempert, men maakt dit alles tot een zalf en smeere daar twee-, drie- a viermaal daags den hals mede; het zal, ingevolge het getuigenis van deskundigen, meest altoos van goed gevolg zijn Nog vinde ik, bij zeker oud Schrijver, tegens de zwellingen der klieren aan den hals, een zeer eenvoudig middel, hetwelk ik vermoede niet geheel verwerpelijk te zijn; te meer, daar mij verscheiden malen bij onze Landlieden dit gebruik is voorgekomen, vooral als zij veronderstellen, dat de zwelling en ontsteking door vliegen of wespenbeten Ga naar margenoot+veroorzaakt is, en het halsblijnen worden. Zij nemen dan alleen koedrek, en wrijven die daarmede, hetgeen doorgaans in het begin verkoelt en dan geneest. Voorts vinde ik nog bij den gemelden Schrijver, dat koemest, vermengd met bloemen van camil en melilote, na bevoorens in azijn getrokken te zijn, en daarna, met wat roggemeel en reuzel, in een koekenpan of pot opgebakken en gefruit, een overheerlijk middel is tegen etterende keelgezwellen. Ik kan en mag hier niet nalaten om een stap nader tot de gevolgen van de keelziekten en ontstoken klieren te treden; want deze ziekte kan dikwijls doodelijk worden door de gevolgen, wanneer dezelve tot het bloed overslaan dan wordt het even zoo gevaarlijk en aanstekende, als de droes in | |
[pagina 81]
| |
Ga naar margenoot+de Paarden en het reeds gemelde strangelioen in de Koeijen. Het gebeurt dan, dat de bovenste klieren aan den hals, tegens den nok, insgelijks ontstoken worden en opzwellen, zonder dat dezelve met de keel, de krop of kossemklieren gemeenschap hebben. Ga naar margenoot+Dit noemen onze Landlieden Nekgezwel, terwijl het elders, bij oude bekende Veehouders, bekend is onder den naam van Maanstrang, dat is eene opzwelling of verstijving der maanspieren, maar vooral der nekklieren. Deze wordt dikwijls gevolgd van het uitvallen van het haar en de Blaar, waarvan nader bij de Huidziekten zal gehandeld worden. Er zijn er, welke deze opzwellingen al veel helpen door, met een naalde, een paardenhaar met wasch besmeerd, door de gezwollen klierblijn te halen, en den draad er inlatende, dezelve nu en dan heen en weder te trekken, om de klier tot etteren te brengen, en daarna den wond te heelen, als reeds gemeld is. Wijders is nog, in geval van zulk eene zwelling, zeer geprezen, dillezaad, twee oncen, bijvoet en alfemknoppen, van elk een handvol, dit tot een pap gekookt en warm op de zwelling gelegd; zoo helpt dit doorgaans. Maar gelijk het gebeurt, dat er dikwijls en ook in andere klierwonden of gezwellen, aanhoudende bloedvloeijingen volgen, zoo is het volgende een beproeft stelpmiddel, namelijk: spinrag, welgewenteld in fijne haardasch en geschrapt krijt; dit op den wond gelegd en met werk daarop gebon- | |
[pagina 82]
| |
den, Ga naar margenoot+stelpt doorgaans het bloeden, mits men het laat bekorsten, en de korst niet ontijdig afpelt. Over de hoest of kug, uit de opgemelde klierontstekingen ontstaande, zal nader gehandeld worden. Dan, eer ik van alle de hier opgenoemde halsgezwellen afstap, kan ik niet nalaten kortelijk aan te voeren, dat deze ziekten, niet alleen veelvuldig bij onze Landlieden, maar ook in een vrij hooger graad in andere Gewesten, inzonderheid in Zwitserland, bekend zijn; zoo vinde ik deze kwaal beschreven onder de naam van Louvet, hetgeen zoo veel beteekend als blijnen aan de hals, eigenlijk kwab- of kossemgezwel, waarvan de meeste teekenen overeenkomen met het geen hier boven van de krop-, kwab- en kliergezwellen gezegd is. De voorteekenen zijn een zeker soort van huivering en trilling, vooral in de kossem of borstkwabbe: de nok is stijf en de haren zijn strak, de ademhaling kort, en de klopping der aderen aan de borst en omtrent de zwelling, is zeer handtastelijk te erkennen als dat soort van klopping, hetwelk men doorgaans bij opkomende gezwellen gewaar wordt, en welke, zoo men dezelve niet spoedig kan doen verdwijnen, al zeer ligt tot ontstekende verzweeringen (gangrena) overslaan. Men keurt in dit geval het aderlaten, anders vrij gemeen, af, om dat daar door de stoffen worden wedergeslorpt, daar men, en met grond, oordeelt, dit te moeten tegengaan, en integendeel de stoffe trachten naar | |
[pagina 83]
| |
Ga naar margenoot+buiten te trekken; het is hierom, dat men best oordeelt om de etterbuilen uit te snijden, hetgeen het klier- en spiergestel van den krop, kossem of den benedenhals aan de schoft, wel lijden kan, dan dit behoort niet te geschieden, dan in den hoogsten nood. Ettermakende middelen worden hier het best geoordeeld, als mede het leggen van een goede spaanschevlieg-pleister, of zoo die niet bij de hand is, dan goed versch mostaardzaad, gemalen tot mostaard, en een weinig peper er onder gemengd, en heeft men het bij de hand, eenige bladeren van de zoogenaamde Lieve Vrouwe Melkplant (Euphorbuim) of wijnruit, er bijgevoegd; van deze pap legt men op het gezwel, en daar over een pleister van teer en pek, op dat de pap kleve, of kan men met lappen of touwen de pap er ophouden, des te beter, waarna de blijn, doorgetrokken zijnde, zoo veel men kan, gereinigd wordt met azijn of schoon water, en de opening zoo lang open gehouden wordt, tot dat zij slinkt en geneest. Voor het overige plege men raad met de door ons reeds opgegevene middelen. Wij gaan nu over tot de klierziekten der lendenen en het geheele middelstel. Over het algemeen hebben de klieren deel aan de ongemakken der spieren, vooral die der lendenen, ribben, liezen, dijen enz. waarom wij den Lezer naar het voorig Hoofdstuk, over de ziekten der spieren, wijzen; evenwel zijn er zeer aanmerkelijke, die hier | |
[pagina 84]
| |
Ga naar margenoot+bijzonder dienen voorgedragen te worden, als: Het Lendenbloed, alhoewel het door den naam van bloed, een gebrek schijnt te beteekenen, hetwelk uit verstopping van het Ga naar margenoot+bloed ontstaat, wordt het niet te min voornamelijk veroorzaakt door de verstijving der verklieren, die aan de ribben en de lendenspieren liggen. Als eene Koe zweet en dit zweet schielijk verkoud, dan wordt de Koe stijf in de lendenen; het is inderdaad ook niet anders dan eene schielijke verstopping, en heeft veel gemeenschap met hetgeen men vervangen noemt, het ontstaat schielijk en wordt dra erkend door de slapheid der lendenen, en de teekenen van pijn; het is hetzelfde als lendenpijn bij den Mensch, namelijk zekere weedom, dat men bij zware verkoudheid gevoeld, en welke pijnen men vliegende of verschietende pijnen noemt, waarom deze kwaal der Koeijen te regt genaamd wordt Ga naar margenoot+De Schote. Deze pijnen zetten zich doorgaans achter de korte ribben, tot aan het kruis, en de kwaal is omtrent hetzelfde als het lendenbloed; men ontdekt dezelve, nu aan de eene dan aan de andere zijde, door zekere trilling of kleine zwelling, maar vooral door het betasten, want dan is er eene kennelijke polsslag aan die zijde, alwaar zich, tusschen vel en vleesch, eene kleine zwelling vertoont, ook geeft den loomen gang en het kreunen der Koe dit gebrek te kennen. Onze Landlieden ontdekken het spoe- | |
[pagina 85]
| |
dig Ga naar margenoot+en doen eene aderlating, vooral aan de lenden zelve, of maken veelal eene bloeding in de staart, hetgeen meest altijd helpt: een drank van oud bier met kervel, of beetekrootenkruid of wortelen, opgekookt met wat zout en roggemeel; warm of laauw de Koeijen ingegeven, herstelt dezelve spoedig. Ook worden de lendenen veelal door een koekleed gedekt, om te verwarmen. Ga naar margenoot+Buikklieren. Onder den naam van Buikklieren, worden verscheiden en wel zeer aanmerkelijke soorten begrepen, als de lanke- of liesklieren, de navelklieren, de uur- of elderklieren, de speenklieren, de pisklieren, enz. Ga naar margenoot+Lies- of Lankklieren zijn de geenen, die aan het hangen van de kossem, achter de voorpooten en aan de lankgreep, voor de achterpooten opzwellen, voornamelijk heeft zulks dikwijls in dit laatstgenoemde gedeelte plaats; men noemt het aldaar Ga naar margenoot+Lankeuvel of Lankzuchtig, als het op de klieren valt; kiliaan leidt het af van het gedarmte (Illius Illiacus) dat aldaar tegen de liezen of lanken ligt, en zeker met grond, want ook door dit gedarmte ontstaat de liesbreuk en doorgaans de buikpijn in de Koeijen, hetwelk bij de gebreken der ingewanden breeder zal ontvouwd worden. Hier echter dient nog met een woord gezegd, dat men de zwelling der lanken, oudtijds verzachte en hielp door twee of drie handen vol koolzaadbloemen, met witte stijfsel door een gestooten, en met koud- of wel een | |
[pagina 86]
| |
Ga naar margenoot+weinig leukwater, tot een pap gemaakt; dit met een lap om de liezen of lanken gebonden, verzacht de pijn en helpt ook aan de elders; gelijk ook bij de navelbreuk, aan de Navelklieren, (welker uitzetting of Ga naar margenoot+opzwelling, dikwijls de voorbode der navelbreuk is), en aan de Pisklieren, die Ga naar margenoot+zich vooral bij de Ossen en Stieren, aan den koker der roede zetten. Alle deze worden spoedig kenbaar en ook spoedig geneezen, door de meermalen gemelde kliermiddelen; doch van meerder belang zijn de Ga naar margenoot+Uurklieren. Wat het uur is, en hoe dit gedeelte ook de uijer, de elders en het uurboort genoemd wordt, is in het tweede Hoofdstuk der tweede Afdeeling van dit Werk, oplettend verklaard; maar hier komen deszelfs gebreken inzonderheid voor; onze Landlieden noemen de gebreken in dit gedeelte met verscheiden benamingen, die op een en hetzelfde uitkomen, of onderscheidingen bepalen, als daar zijn verstopte of dichte speenen, zeere speenen, het aan de melk leggen, of melkbuilen. Onder deze benamingen komen de meeste gebreken voor, want, wat drie-, vier- of vijfspeen betreft, dit is in hetzelve Hoofdstuk beschreven, en behoort niet tot de Klierziekte, dan als toevallige gevolgen. Ga naar margenoot+Het aan de melk leggen is de voornaamste bekende kwelling der Koeijen in het melken; men erkent die weldra, als de Koe blijft liggen, en weedommen of zwellingen in het kruis zich opdoen, daarna het uur | |
[pagina 87]
| |
Ga naar margenoot+opzwelt, en de speenen geen melk geven. Deze ziekte is doorgaans het gevolg van het kalven. Eene Koe gekalfd hebbende, ligt stil en rijst niet ligt, dan na dat, zoo als men zegt, het ligchaam gesloten is, en het uur in staat is om te kunnen zoogen; maar nu gebeurt het, dat het beest of al te veel is afgemat, of te zwak van gestel is, of voornamelijk eene verlamming door moeijelijk kalven bekomen heeft, en dat vervolgens daardoor in het kliergestel van het uur, verstopping of verlamming ontstaat. Voeg hier bij, dat, naar mijn gevoelen, door het al te vroeg of geheel wegnemen der Kalveren, die natuurlijk het zog beter kunnen doorzuigen, dan zulks door de kunst van te melken geschieden kan, de verstopping toeneemt. Het was hierom de raad van virgilius, in zijne Landgedichten, en van alle andere Latijnsche Schrijvers over de Veeteelt, om, de eerste stonden en dagen na het kalven, het Kalf bij de Moederkoe te laten, om de jadders door te zuigen. Vele onzer Landlieden zijn in deze eeuw te beschuldigen, dat zij het Kalf dadelijk van de Moederkoe weg nemen, mogelijk uit eigen belang, of ook wel uit vrees voor de toorn der Koe, want het is genoeg bekend, hoe woedend eene Koe is, als men zijn Kalf, hetwelk zij eenigen tijd gezoogt heeft, wegneemt; dit zelfs kan de melk doen opslaan en de klieren van het uur doen sluiten; hoe het zij, het aan de melk leggen der Koeijen, is inderdaad eene | |
[pagina 88]
| |
Ga naar margenoot+verstopping der melkklieren in het uur, veroorzaakt door de werkeloosheid en toevloeijing der bloed en melkaderen, die dan opkrimpen en tot kliergezwellen overslaan. Hier tegen hebben onze Landlieden onbedenkelijk veel middelen: elk heeft schier zijne bijzondere behandeling, evenwel komen de meeste behandelingen daar op neder, eerst om het kruis te smeeren, daarna het uur of den jadder zachtjes te wrijven. De voornaamste teekenen van het aan de melk liggen zijn, dat de Koe niet rijzen kan, ter oorzake, dat het kruis nog niet gesloten is, zoo als zij dit noemen, schoon het eigenlijk de schaambeenderen en het bekken zijn, daar het hapert, dewijl de melkvaten en die der lijfmoeder daar langs lopen. Zij voelen insgelijks naar de staart, of daar in zwelling of de wolf plaats heeft, daarna aan het hart en aan de lanken of liezen, aan de melkaderen, of die hart kloppen, waaruit zij dan zeker besluiten dat de Koe aan de melk legt, dat is, dat het inwendig aan de klieren mankeert, want het niet spoedig melk geven is niet altoos een teeken van het aan de melk leggen, want de eene Koe geeft spoediger biest dan den anderen. De meestaangeprezen middelen tegens het ware aan de melk leggen, zijn ons door de bestkundigste dus opgegeven; deze willen, dat men de Koe in de melkaderen aderlate, van welke melkaderen men de afbeelding en het beloop ziet op Plaat VII en VII*, geplaatst in de tweede Afdee- | |
[pagina 89]
| |
ling Ga naar margenoot+van dit Werk; men aderlate aan wederzijde, dat is aan de linker- en aan de regterzijde van de lanken, omtrent een pintspot vol aan elke zijde, daarna geeft men het beest tarwemeel, met versche zelfs eerstgemolken zoetemelk, of wel biest van eene andere Koe, zoo men dit bij de hand heeft, daarna neme men, om de gereedheid, raap of lampolie, of zoo men het bekomen kan, Althea-zalf (unguentum altheae) of zenuwzalf (unguentum nervinum) uit de Apotheek, en wrijft die hard over het kruis, droog die, van verre af, met eene kool vuur, zoo veel het mogelijk is, en het zal helpen. Ik voor mij deele dit mede, zoo als het mij'door een' deskundige is opgegeven, dan, om het zamentrekken van het kruis te bevorderen, zou ik ter proeve wel eens voorstellen, om noteboomen bladertoppen alleen, of met populierboomen knoppen er onder vermengd, met raapolie, tot een pap te stampen, en dezelve over het kruis en aan de lanken te wrijven en aan te leggen. Veele Noordhollandsche Landlieden houden het volgende als een goed middel, in geval van het aan de melk leggen, namelijk: zij koken een maatje groene erwten, in twee etmalen, dat is eetmalen, met een goed stuk spek, in ruim sop, en geven dit sop aan de Koe te drinken; dit is bij vele Landlieden bevonden van zeer goede uitwerking te zijn, hetwelk zeer wel te begrijpen is, wanneer men nagaat dat alle verwarmende en zachte soupen altoos | |
[pagina 90]
| |
Ga naar margenoot+bij de vrouwen de vermeerdering van het zog zeer bevorderen, en het daarenboven volkomen eene bevestigde waarheid is, dat de peulvruchten, erwten en boonen, eene gezegende en bloedvoedende eigenschap hebben voor den Mensch, ja zelfs het boonenstroo voor het Rundvee, zoo twijfel ik niet of een zorgvuldige Koehouder zal zijne gekalfd hebbende Koeijen, wel gaarne een goede kom soep van zijn eigen tafel mededeelen, om deszelfs melkmaking te bevorderen. Bij deze inwendige middelen behoort nog peper op olijvenolie gezet, met azijn en wat zout door een geklust; voorts nog oud bier, waarin een ei geklust, en naar evenredigheid, raapolie en boter er in gemengd, en dit aan de Koe warm ingegeven, houd men voor uitnemend goed. Ik ga over tot de Speenen. Deze verdienen insgelijks zeer veel oplettenheid: derzelver gebreken zijn tweederlei, namelijk verstopte- en zeere speenen. Ga naar margenoot+Verstopte Speenen. Deze zijn dezulke, welke door de zwelling der klieren in het uur, dermate gedrukt worden, dat de melkvaten zich niet kunnen ontlasten. Dit gebeurt vooral bij de Vaarsen, wanneer zij voor het eerst kalven, als wanneer de speenen nog niet aan het melken gewoon zijn, in welk geval het meestal afhangt van de kunde en handigheid van den melkmeid of den knecht. Ook gebeurt het wel, dat allen, maar doorgaans, dat een of twee der speenen digten of verstopt worden, als wanneer het een | |
[pagina 91]
| |
Ga naar margenoot+groote kunst is om de overige speenen aan den gang te houden, en zoo als de Boeren zeggen, de melk over te brengen. Eindelijk zijn de Speenen dikwerf gezwollen en ontstooken, het zij door drukking in het melken, door onkunde veroorzaakt, of wel door vuile morsige handen, of ook door vurigheden of inwendige gebreken der melkvaten. Er is ook nog een gebrek aan de speenen, hetwelk men noemt Ga naar margenoot+Den Drop, dat is, eene gestadige druiping en ontlasting van zeker weivocht en ook melk, uit de speenen. Ter genezing van deze gebreken der speenen, vinde ik, als goed bevonden, voorgedragen, roode rozen, geweekt in azijn en met olie vermengt, bekend onder de naam van Eek van RozenGa naar voetnoot(*). Men neme hier van een groote theekop vol, besmeere en wrijve zachtelijk daarmede de digte speen of speenen, zoo echter, dat men omzigtig de andere speenen vermijde, en met welke wrijving men moet aanhouden tot het betere. Velen nemen ook Althaea-zalf, en dit is insgelijks goed, zelfs in vele opzigten beter, mits men omzigtig de andere speenen vermijde. Is het dat de speenen digt zijn, kort na het kalven, zoo is het ontegenzeggelijk het best om die door een nuchter kalf te laten doorzuigen. Voorts kan een handige melkmeid of knecht dikwijls door | |
[pagina 92]
| |
Ga naar margenoot+eene aanhoudende en telkens te herhalene zachte wrijving, met ongezoute boter, aan het uur en om den rand der tepel, veel toebrengen tot herstel. Om den drop te genezen, is het best eene kleine aderlating, en daarna eene ligte wassching met rozen en rosmarijnwater te doen. Ga naar margenoot+Zeere Speenen komen nu en dan al vrij veel voor. Men noemt dezelve zeere speenen, als zij vurig zijn en een puistachtigen uitslag hebben, of als er kloven of hardigheden en openingen in komen, hetwelk Ga naar margenoot+dan kloofspeenen zijn; deze zijn gevaarlijk en worden veroorzaakt door inwendige klontering of stolling in de klieren en tepelbuizen, Ga naar margenoot+hetwelk men klonterspeen noemt, of waarvan men zegt: het uur, de elder klontert: dit kan niet geholpen worden, dan door lenige wrijvingen, zoo als reeds bij de verstopte speenen gemeld is; maar is het vurigheid, of slaat het over tot etterende puisten, zoo moet men sterker, vooral verkoelende en niet bijtende middelen bezigen; de terbentijn, van welke de Landlieden anders veel gebruik maken, deugt hier vooral niet, maar azijn op lood gezet en even getrokken, daarna met reuzel of versche boter, doch liefst met honing, gekleinst, is zeer goed. Men kan ook met zeer veel nut de zalf van Althaea, met een derde Nutritum vermengd, bezigen. Voorts is karnemelk op mostaartzaad gekookt, in dit geval, zeer goed, zoo om het de Koe te drinken te geven, als om de | |
[pagina 93]
| |
Ga naar margenoot+speenen er mede te wasschen. Er zijn er zelfs die koemest of de uitloop der vochten van den drekhoop, bezigen. Anderen gebruiken wederom oud bier, eenigen, en dit is niet verwerpelijk, houden neutenbolster, op oud bier en witte wijn gezet, altoos in huis, om digte en zeere speenen mede te wasschen, hetwelk veelal helpt; zeker is het, dat de noten en de bladeren der nootenboomen, bij de Ouden, in de klier- en borstkwalen veel gebruikt werden. Nog zijn ons door ervaren Koemeesters zeer beproefde middelen, tegens zeere speenen en het opslaan der melk, aan de hand gegeven, tevens met eene werkende behandeling daar van. Wij hebben, bij de beschiijving der speenen en het uur of den elder, in het tweede Hoofdstuk der tweede Afdeeling van dit Werk, alrede melding gemaakt van twee-, drie- en vierspeen; deze ontstaan of uit de geboorte, of uit een bijkomend toeval, waardoor een of meer speenen buiten gebruik geraken; dit nu noemen de Landlieden verlamde kwartieren, want zij verdeelen, te regt, het uur, naar de vier speenen, in vier kwartieren, en onderscheiden die zelfs in voor- of achter-, of ook zijkwartieren, naar derzelver plaatsing; en inderdaad, wanneer men het uur van binnen, beschouwd, dan zijn deszelfs melkklieren en vaten in vier onderscheiden borsten of afzonderlijke bekleedselen verdeeld, alschoon zij uitwendig maar eenen zak schijnen te zijn. Wanneer nu | |
[pagina 94]
| |
Ga naar margenoot+eene dezer inwendige borsten of klieren en melkvaten verstopt, verhard of ontstoken is, ontdekt men dit aan de hardigheid van dat kwartier of aan de teepelspeenen, en eindelijk aan den drop, het zij etter- of bloeddrop, en het niet melkgeven, zwelling en onstokenheid; in dit geval helpt, in het begin, dikwijls het wrijven met oogezoute boter en raapolie: ook is als zeer goed bekend de Populier- en Althaea-zalf, welke men in de Apotheken kan bekomen, en waar mede men het uur met de warme hand wrijft. Maar is het nu dat men eene inwendige ettering en ontsteking ontdekt, zoo dat de speen zwelt en verstopt wordt, dan zoo neme men een langwerpige strook van een gerookte lebbe of de vierde maag eener Koe, die toch altoos bij de Landlieden te bekomen zijn, om dat dezelve daar mede de melk tot kaas doen runnen; deze strook lebbe nu, rolt en draait men in een, tot een dunne stevige draad, even als of men een strookje papier tot een soort van staafje draait; dit lebbe stiftje nu werkt men met de handen al draaijende door de mond of de opening der speen, tot in de holte van het kwartier, daar de ontsteeking en de etterbuil zich bevindt; men laat alsdan dit lebbe stiftje er in zitten, het welk, week wordende, de etterbuil en de bloedklonters dermate aandoet, dat de vuile stof eenigzins ontbindt, en de dunne scherpe stoffen, door de natuurlijke eigenschap der lebbe, tot schifting | |
[pagina 95]
| |
Ga naar margenoot+geraken, zoodat, als men er deze lebbedraad uithaalt, doorgaans de etter volgt, en de speen lucht krijgt, waarna men, telkens deze bewerking herhalende, en met de uiterlijke wrijving met olijven- of lampolie aanhoudende, doorgaans en bijna zeer zeker, altoos de genezing erlangt, en, of dat geheele kwartier weder aan de melk brengt, of, in geval van uitdrooging van hetzelve, echter het uur en het beest behoud. Wanneer men, in geval van uitdrooging, in zulk een kwartier eene verharding bespeurt, en dat de speen ontstoken en gezwollen blijft, zijn er Koemeesters, die, stoutelijk, de speen afsnijden, en zoo ver zij kunnen de ontstoken deelen, en daarna het geheele kwartier zuiveren, den wond genezen en laten toegroeijen, welke operatie evenwel het laatste middel moet zijn, en dat niet zonder veel moeite kan verrigt worden, om dat de Koe die pijnen niet gemakkelijk lijden, noch doorstaan kan, en men dezelve, bij het doen dezer operatie, wel vast met den kop aan het schot moet binden en de pooten ook wel moet bezorgen. Veelerlei kleinere toevallen der klieren zijn er bekend, als: gezwollen pis-, navelen aarsklieren; dan deze zullen bij de Navel-, Lies- en Blaasziekten en Aambeijen voorkomen. Met een woord dient hier echter nog melding gemaakt te worden van het zwellen der zaadklieren in de ballen der Stieren en de balzak der Ossen. Deze klieren zwellen dikwijls op en gaan wel eens | |
[pagina 96]
| |
Ga naar margenoot+over tot ettering of breuken. Men noemt dit Balwrangel, of wel anders kwade Ballen enz. De middelen om dit te genezen, zijn eenvoudig; namelijk: men wrijft de balzak sterk met boter, of met eenig ander Ga naar margenoot+zacht smeer, doch vooral nemen men krijt op sterke azijn uitgegist, en legge dit, met koemest vermengd, op de balzak. Sommigen willen, en zeker het komt mij niet onaannemelijk voor, dat men galle neme en daar mede de ballen wrijve. Eenigen verkiezen hondengalle; dan wie zal altoos zoo onbarmhartig zijn, om eenen hond daarom te dooden? Ik voor mij durve het wrijven met het eendenvet en ook de duivendrek met hetzelve vermengd, wel aanraden op gezag van eenen kundigen Landman. Dus verre de Klierziekten afgehandeld zijnde, zullen wij de Huidziekten laten volgen. |
|