Natuurlyke historie van Holland. Deel 8
(1810)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
Vijfde afdeeling.
| |
[pagina 40]
| |
Ga naar margenoot+men dit dan zwoegen noemt. Hierop dient men te letten, nademaal eene schielijke zwelling de voorbode van ontsteking in het bloed kan zijn; het gebeurt veel, dat in eenige afzonderlijke deelen sommige spieren zwellen, het zij door stooting, liggen, door eenige vliegenbeet, of wel door inwendige gebreken der bekleedselen, bloedvaten, klieren en zenuwen, dan, hier bedoelt men slechts bij voorraad het zwellen der spieren, in een of ander gedeelte, bij voorbeeld, lendenspieren, bilspieren enz., uit welker zwelling verdere ongemakken ontstaan, of anders ligtelijk enkel en alleen door eene afwassing met koud water, of door baden verfrischt wordende, genezen. Het zwellen der spieren, door pijn en smerten, door barenswee enz. behoort hier niet, alleen moet men opmerken, dat de pezen der gezwollen spieren, het meeste te lijden hebben, indien de zwelling de werking belet, en zij dan verlammen of verstijven, waaruit gebooren worden. Ga naar margenoot+Verlamde Spieren. Zij zijn het tegenovergestelde van gezwollen spieren, en niet zelden worden door ontstooken en bovenmatige zwelling der spieren, tevens verrekking der pezen en verlammingen gebooren. Aan zoodanige verlammingen zijn sommige ledematen der Koeijen zeer onderworpen, gelijk dit gedeeltelijk bij de beenderverwrigtingen betoogd is, en nu | |
[pagina 41]
| |
Ga naar margenoot+verder ordelijk zal volgen. Men telt onder de verlamde spieren de volgende Ontluikte Hoofdspieren, zijn zoodanige toevallen van verlammingen, als op de kaauwspieren en ook op de oorspieren kunnen vallen. Deze toevallen zijn Ga naar margenoot+echter zeldzaam, zij treffen de jonge Kalveren meest bij het wisselen der tanden of gebreken der kwijlklieren, gezwellen van keelziekten enz., als wanneer de onderkaak begint te hangen en er geen kracht is om te kunnen kaauwen, vooral valt dit gebrek op de groote kaauwspier. De eigenlijke oorzaken zullen nader bij de ziektens der klieren voorkomen. Men kan dit gebrek van ontluikte hoofdspieren bepalen tot Verlamde Kaakspieren, als zoo evenGa naar margenoot+ gemeld is. Verlamde Oorspieren. Deze onderkentGa naar margenoot+ men veelal aan het hangen en de slapheid der ooren. Zij zijn doorgaans tekenen van aanstaande ziekten, vooral van het longevuur, doch zij zijn ook dikwijls natuurlijk nederhangende, en hebben dan dit gebrek van de geboorte af aan, alsdan worden het slapooren of eigenlijk zuilooren genaamd.Ga naar margenoot+ Verlamde Oogspieren. Er zijn insgelijksGa naar margenoot+ ook, doch zeldzaam, Koeijen, die de oogleden slap en als verlamd hebben; dezulke behouden dit al veeltijds als gevolgen van verzweringen in de traanklieren, in leep-oogen en zoogenaamde traan-oogen, of door insekten ontstokene oogen. Verlamde Mond- en Neusspieren, doen | |
[pagina 42]
| |
Ga naar margenoot+zich almede kennen bij de ziekten dezer deelen, vooral in de snot, de kwijl en het tandwisselen, alsmede bij vurigheid der lippen; men noemt er verscheiden, als snotziek,Ga naar margenoot+ wanneer de Koe de snot laat loopen, ook snuf- of snuifelziek. Alle deze soorten worden op eenerlei wijze, meest door wassing met aluinwater, dat niet sterk is aangezet, genezen: het best is daartoe te gebruiken gebrande aluin op putwater; maar voor het overige zal de geneeswijze bij de grondoorzaak nader volgen. Ga naar margenoot+Slovermuil, zwadderziek, smakmuil, smagtmuil. Deze allen komen op hetzelfde neer; het is, of een natuurlijk of toevallig gebrek; natuurlijk, als de muil of bovenlip buitengewoon lang is, en over de onderlip, als een snuit, overhangt en slap is, (gelijk veel in sommige Paarden plaats heeft) en dus sloverende, sleepende bewogen wordt, ook door ouderdom, wijl alsdan de meeste Koeijen de bovenmuil en ook de onderlippen laten hangen, door het allengs verslappen van dezelve, waaruit dan het zoogenaamd zwadderziek ontstaat, dat is als de Koeijen de slijm en chijl, die uit den muil loopt, door de slapheid der lippen, gestadig opzwadderen en opsmagten, waarvan de namen smagtmuil, smekmuil, zwadderziek komen; men hoort dit dikwijls in de stallen, als de Koeijen gedrenkt hebben of drenken zullen. Dan, deze en meer derglijke gebreken, komen niet als | |
[pagina 43]
| |
Ga naar margenoot+gevaarlijke of eigenlijke ziekten in aanmerking. Dan, tot de verlamming der Hoofdspieren, dient ook voornamelijk gebragt te worden zekere belemmering aan de Nekspieren, die tegen het achterhoofd liggen. Dit kan al vrij veel invloed hebben op de beweging van het hoofd, en het Dier beletten naar zijn willekeur om te zien of het hoofd te draaijen en op te rigten; dit behoord onder de voorteekenen van de meeste heete ziekten. Natuurlijk ziet men het weinig, doch daarentegen veelal verstijfde hoofd of nekspieren, die alsdan de nek en hals stijf houden en korthalzige Koeijen vertoonen. Dezulker halzen zijn dik en hoog, aan den nek als aangewassen, hetwelk Ga naar margenoot+als dan spekhals genoemd wordt; hoedanige in de Paarden vrij gemeen, doch zeldzamer bij de Koeijen zijn, ten zij bij dit soort, die van achteren aan den nek, langs den halsnok, ruig en wolharig zijn, en als borstelig haar hebben; aan deze is dit gebrek in het gemeen eigen. Tot de voornaamste bij de Boeren bekende verlamde spieren, komen nu verder in aanmerking zoodanige verlammingen, die uitdrukkelijk schadelijk, en als bekende gebreken bij hun bekend staan, hoedanige zijn Ga naar margenoot+Ontluikte of verlamde Hals, dat is, als de Koe de hals slap laat hangen, het hoofd moeijelijk opbeurt, de snuit of den kop met moeite vooruit steekt, het welk alles de beweging van het hoofd belemmert. Het | |
[pagina 44]
| |
Ga naar margenoot+wordt somwijlen veroorzaakt door het dragen van een schofthek, dat planken zijn, die als een soort ven hek zijn saamgeslagen, met eene opening in het midden, waardoor de kop van de Koe komt; en dat vervolgens Ga naar margenoot+Ontluikte of verlamde Schouders veroorzaakt; dan welke ontluiking of verlamming wel moet onderscheiden worden van de ontwrichting, als het beengestel van zijne plaats is, daar in de verlamming alleen de hals, borst en schouder, vooral de schouderbladspieren verrekt, of ook wel overdreven zijn, zoodat de Koe mank gaat. Ga naar margenoot+Ontluikte Bil. Deze zoort van verlamming komt nu en dan nog al voor in oude Koeijen; zij ontstaat veelal uit het ongemakkelijk liggen, uit het gedurig liggen op een en dezelve zijde, want hierin houden veelal de Koeijen eene keuze; hieraan gewennen de spieren dermate, dat hierdoor eene verlamming, of integendeel, ook wel eene opkrimping der spieren, ja zelfs ook wel een vereelting veroorzaakt wordt; maar de eigenlijke ontluiking der billen ontstaat voornamelijk uit de gevolgen van het kalven der Koeijen; in dit geval verlammen de achterbillen der Koeijen, door veel te kalven, allengs, en daaruit worden gebooren de volgende zeer bekende kwalen. Ga naar margenoot+Verlamde Klink. Dit gebrek is, gelijk in alle levendbarende dieren, ook aan de Koeijen eigen, namelijk dat deze edele deelen verlammen en verslappen door de gevolgen van den ouderdom en der verdwee- | |
[pagina 45]
| |
nen Ga naar margenoot+teelkracht. Dit behoeft niet veel uitleg, de bescheidenheid verbiedt hier meerder verklaring. Evenwel kan men hier niet voorbij de opmerking der Landlieden aan te voeren. Zij letten zeer zeker, in het koopen van een Vaars of Koe, zeer aandachtig op de klink, of dezelve wel en vast gespierd is, dan of zij slap, druipende of met aambeijen bezet is, daarenboven, dewijl de Koeijen aan bloedwateren, den druip of loop onderhevig zijn, of door deze toevallen de klink niet verlamd is. Buiten dit, letten zij ook op de banden, om te ontdekken of de Koe Ga naar margenoot+Verlamde Banden heeft. Dit zijn de spieren en pezen, die aan het bekken en de walegreep gehecht zijn, en die door eene al te sterke ontsluiting of geforceerde kalving verlamd worden en blijven, zij bekomen den Ga naar margenoot+naam dan ook van slappe banden, of wel over het algemeen verlamde ontsluitspieren. Wanneer deze spieren verlammen, zijn ook tevens de billen aangedaan, en er ontstaat eene doorzakking, die de billen doet Ga naar margenoot+zwellen; dit wordt dan Bilzucht genaamd, en is bij onze Landlieden bekend. Ga naar margenoot+Verlamde Kruisspieren, dat is, als de spieren, die aan de bandspieren grenzen, en over het kruis glooijen, het zij door geforceerde baring, of door overdrijven, onbarmhartig met een stok te slaan, of ook door ziekte, zoodanig verlamd zijn, dat de Koe in het geheele achterstel verzwakt is, en eenen loomen kreupelen gang bekomt; wanneer | |
[pagina 46]
| |
Ga naar margenoot+deze verlamming veroudert, dan houdt de Koe zijn geheelen leeftijd een lam gat, een waggelgat, zoo als men het noemt, en is, zoo als hier voren gezegt is, een zwikke zwakke Koe: evenwel merken sommigen op, dat dergelijke Koeijen, als zij voor het overige gezond zijn, beter melkgevende zijn dan de genen, wier kruisspieren gekrompen en verhard zijn. Ga naar margenoot+Nog heeft er een verlamming plaats in de lendenspieren. Deze erkent men spoedig aan de ingevallen ruggegraat, vooral tusschen de korte ribben en het kruis; men noemt zoodanige Koeijen ook sleeplenden; deze verlamming is zeer kennelijk; ook de verlamde Ga naar margenoot+ribbe- en buikspieren, zijn spoedig te kennen, door de slankheid en ingevallen buik. Dezelve worden veroorzaakt door het al te gulzig vreten der Koeijen; want men vindt er die den buik en maag zoo geweldig vullen, dat zij schier niet oprijzen kunnen, waardoor dan ribbe-, buik- en darmspieren ongelooflijk uitzetten, terwijl daarna, als de Koe vetgeweid wordt, deze dikke buikspieren slinken; welk slinken dikwijls zoo spoedig geschiedt, dat eene dik geweide Koe, in den heifst, a]s het weêr onguur wordt, en er weinig gras is, in een of twee dagen ongemeen slinken kan, en hetwelk men slinkziek noemt: dit weten de Vetwijders zeer wel, en verkiezen daarom liever een fijne gevleeschde Koe, die wat mager is, dan eene opgeblazen Koe met verlamde spieren, die aan gestadig slenken of | |
[pagina 47]
| |
Ga naar margenoot+slinken onderhevig is. Men noemt ook verlamde buikspieren, als dezelve log en los hangen of de buik slap is: integendeel, als de buikspieren buitengewoon uitgezet zijn, en niet naar gewoonte buigen of slinken, Ga naar margenoot+noemt men dit trommelbuik. Nog is er eene kwaal, die de spieren van den Ga naar margenoot+onderbuik treft, en bij onze Rijnlanders den zeldzamen naam draagt van kootzak, anders genaamd spierzak, het welk eene lelijke kwaal is: het is eene geheele doorhanging der buikspieren aan en onder de ribben of navel, alwaar dezelve als tot een klomp aanwassen en een soort van gezwel maken als een zoogenaamde wen, veeltijds met verhard vet als zaamgeklonterd, als wanneer Ga naar margenoot+het den naam van klonterbuik of smeerbuik bekomt: men bekreunt er zich weinig over, dan wanneer dezelve, allengs aangroeijende, tot etteren overslaat, dat wel gebeurt, doch dan wordt het van eenen anderen aard, en behoort tot de klierziekten, en ook tot de navelbreuken of lankgezwellen en zware spatten, zoo als ik het naast geloof. Voor het overige kan het ook eene ware verslapping Ga naar margenoot+der spieren zijn, dat men dan spierzak noemt, en dat veelal een voorbode van breuken is, of het kan eigenlijk verslapping aan de uur- of elderbanden zijn, in oude Koeijen, of in jonge Koeijen door onvoorzigtig melken veroorzaakt. Ga naar margenoot+Men kent ook nog eene kwaal, die de spieren van den onderbuik treft, dat men zwamleggers noemt: deze zijn eigenlijk | |
[pagina 48]
| |
Ga naar margenoot+gezwellen, die tot vurigen uitslag overgaan, en veroorzaakt worden door het veel liggen op ongelijke of oneffen en morssige greppelplanken of repen in de stallen. Verlamde schoft- en ruggespieren. Bij Ga naar margenoot+de ontwrichte schouder is alrede hieraan gedacht. Ik vinde nog zulk een soort van logheid en lammigheid in de lendenen, waardoor de Ga naar margenoot+Koeijen veeltijds in de weide liggen als loom en log, genaamd weirust, denkelijk om het gedurig rusten en liggen in de weiden. Nu volgen de gebreken, die uit in- of opkrimping der spieren ontstaan. Ga naar margenoot+Opgekrompen spieren zijn zoodanige spieren, die, of door ziekte of door andere toevallen, vooral ook door inkrimping der pezen, hunne veerkracht (elasticiteit) verloren hebben, of ook door aangroeijing aan den anderen in hunne bijzondere rigting en werking verhinderd worden: alle deszelfs toevallen zijn het tegengestelde van verlamde spieren, zoo dat men, kortheidshalve, dezelve door de volgende benoemingen kan Ga naar margenoot+verklaren, als: Opgekrompen hoofdspieren. Onder deze behoort het opgekrompen oor, het welk Ga naar margenoot+men dan steiloor noemt. Ga naar margenoot+Kolfoog, dat is, als de spieren van het ooglid, of de wenkbraauwen, stijf en rond staan, zoo dat de Koe schijnt scheel te zien; de Stieren teekenen dit zeer sterk door hun strak zien, doch dit is veel natuureigen en | |
[pagina 49]
| |
Ga naar margenoot+geen gebrek: de Ossen hebben het ook veelal gemeen. Opgekrompen schouder-, opgekrompen schoft-, heup-, lenden- en buikspieren, opgekrompen bil- en beenspieren: deze allen Ga naar margenoot+hebben meestal een zelfde oorzaak, of schoon zij op onderscheiden plaatsen vallen kunnen, naar omstandigheid der toevallen; allen ontstaan zij uit vierderlei oorzaken, namelijk: door verkeerde genezing van ont wrichting, of uit hetgeen men vervangen noemt, of door onnatuurlijke aanwas, of door opkrimping der pezen. De opkrimping door verkeerde genezing is, als de spiervezelen verlamd geweest zijnde, naderhand al te sterk weder zamentrekken; waarvan het gevolg is, dat de Koe aan het voor- of achterstel kreupel of mank gaat, of een stijven hals, lenden, bil of dije behoudt, of dat bij ontwrichting, beenbreuk, ukerkoot enz. de beenderen niet op derzelver regte plaats hersteld zijn: hieraan is niets te helpen, omdat het eene vergroeijing is. De opkrimping door onnatuurlijke aanwas is, als twee of drie spieren, door kwijning van het vetvlies (Cellulae) of der bekleedselen vermagert, tot een wassen, en als eene spier worden, het welk voornamelijk in de schouderbladen, in de ribben, en dijespieren voorvalt; dit heet men aan een gewassen; hierop slaat men weinig acht, en in der daad, het is ook niet anders dan eene speling der natuur. Maar | |
[pagina 50]
| |
Ga naar margenoot+hetgeen meerder als eene ziekte bekend is, is hetgeen de Vleeschhouwers en Landlieden aangewassen spieren noemen. Aangewassen spieren zijn, als de tusschenribbige spieren met de lendenspieren Ga naar margenoot+als aan een groeijen: dit ontdekt zich dra, nademaal in het betasten van den huid dezelve als dan niet lenig is; men ziet hierom de Vetweiders en Boeren altoos de hand over de ribben strijken, om te zien of de huid lenig en los over de ribben schuist. Er is nog een inwendige aanwas der ribben, of ook wel aan de ingewanden: de Joden onderzoeken, bij het slagten, of de Koe of Os inwendig aangewassen is: deze aanwas is doorgaans aan het middenrif (Diaphragma) aan den ommeloop (Mesenteria), tegen de ribben; dan, de aanwas hier bedoelde, is, zoo als gemeld is, langs de lendenen of ruggegraat, of over de ribben, dikwerf in zoo verre, dat de huif of het zoogenaamd koffer verstijfd is. Dit en meest alle dergelijke soorten van aanwas noemen de Franschen Morfondement (loomheid). In der daad, de beesten, welke dit gebrek treft, zijn onderhevig aan eene algemeene zwakheid en allengs toenemende vermagering; hunne bewegingen zijn belemmerd, de gang is log en loom, zij kreunen telkens als zij zich sterk bewegen, vooral als zij over eene hoogte of brug gedreven worden: in het aftreden zijn zij als waggelende en bekommerd voor vallen; zij wankelen veeltijds, en kunnen moeije- | |
[pagina 51]
| |
lijk Ga naar margenoot+oprijzen. Men ontdekt, boven deze kenteekenen, (die ook somwijlen in andere gevallen plaats hebben,) bijzonder den aan was nog, doordien de huid schraal en strak gespannen is, en de haren borstelig regt oprijzen, zijnde de huid schier onbeweegbaar in het overstreelen; de ribben teekenen dor van magerheid, zoo dat de huid er als op gekleefd is; de slaap des hoofds of het ooghol is buitengewoon diep, de oogleden schier stijf, zij kwijlen weinig, en de tong is doorgaans droog en bleekverwig. Wanneer deze kwaal op den hoogsten trap komt, beginnen de keelklieren te verstijven, eindelijk verliezen zij de eetlust, vergezeld van eene onrustige treurigheid, en als dan begint er eene langzame kwijnende koorts te ontstaan, die het gevolg is van eene geheele ontaarding in de spijsvertering en pisscheiding, als zijnde die bleek als water en zonder reuk, zoo als ook de drek dun en ongekleinsd is, tot eindelijk het dier, geheel uitgeteerd, sterft. Het best dat men er tegen doen kan, is doorgaans aderlaten, en, zoo men kan, moet men bij wijze van clisteren warm bier met wat zout in den aarsdarm inperssen. Voorts is het ingeven van ontlastende middelen zeer raadzaam, en vooral van verfrisschende zuren; ook zuring, wanneer zij dit eten willen, is zeer goed. Ik vinde ook nog in een boekje van zekere Koeijendoctor melding gemaakt van het volgend geneesmiddel, namelijk: een half pond tama- | |
[pagina 52]
| |
rinde, Ga naar margenoot+afgekookt op een pint water, en dit dagelijks in eene teug ingegeven; ook Rhabarber enz. Ook wil men nog wel daarheen, om de beesten bittere kruiden, die zij gaarne eten, te bezorgen, en vooral op goed voedsel te letten. In Zwitserland wordt de Theriaac, tot een once daags, en met genever gemengd, al vrij algemeen in deze kwaal gebruikt. Anderen verkiezen de Gentiaanwortel op genever getrokken, dat ik goedkeur; maar ik meene ook, dat een afkooksel van Alsem en Camil even zoo veel nut zou doen, en dit is overvloedig in ons land te bekomen. Ga naar margenoot+Vervangen of bevangen spieren is eene algemeen bekende kwaal der Koeijen: zij wordt veroorzaakt door overdrijven in heete zomers, als de Koe in het zweet raakt, en dan schielijk koud wordt; ook wordt eene Koe vervangen, als men dezelve, in de koude en natte voorjaren, te vroeg in de weide jaagt; eene Koe of een Os wordt vervangen door langdurige regenvlagen, en door te veel op moerassige gronden te loopen; ook kan deze kwaal voortkomen door onmatig of slecht water te drinken. Deze vervangenheid is in der daad eene opkrimping der spieren en pezen, althans zeer zeker een soort van stilstand in derzelver werking, en als een soort van stilstand in het bloed. De Koe of Os, die vervangen is, wordt eerst van tijd tot tijd schielijk loom, daarna stijf, stokstijf, zoo dat hij niet kan voortgaan, en, zoo hij nederligt, niet kan | |
[pagina 53]
| |
Ga naar margenoot+oprijzen, en in den hoogsten trap van vervangenheid zelfs zich niet kan bewegen, ja dikwerf schielijk dood blijft. De meeste en sterkste teekenen der vervangenheid vertoonen zich eerst aan de voorbeenen, daarna volgt een zeker soort van trilling of beving, het welk bij ons huiveren, en bij de Brabanders schoeveren genaamd wordt; ook noemen zij, als mede eenige Landlieden hoog aan en in Zuidholland, de vervangenheid verboustheid, verboest of verbostheid, doch vermengen het dikwijls met de bof of pof, dat tot de huidziekten behoort. Vele en verscheidene middelen zijn er ter genezing der vervangenheid, die of spoedig helpen, of waarmede men ongelukkig de kwaal niet kan meester worden. Het eerste en best beproefde middel, het welk genoegzaam algemeen gebezigd wordt, is veel bloed aftappen, en, even als in een pleuris bij den Mensch, de aderlating herhalen, wanneer de eerste niet helpt, en, als een drank, door de Koe veel oud bier te laten drinken. In Noordholland zijn er, die warme wijn met menschendrek opkoken, doch in Zuidholland, althans omtrent de mij bekende plaatsen, is dit niet in gebruik, maar wel dat de Landlieden zorgen, dat de klaauwen der Koeijen op droog stroo warm worden gehouden. Het wrijven van den huid met leuk water en zout, door middel van een bosje hooi, is een oud en best geneesmiddel, vooral als men dit | |
[pagina 54]
| |
Ga naar margenoot+doet, terwijl het bloed nog uit de geopende ader loopt. Nog wordt, als een bijna onfeilbaar geneesmiddel, het volgende opgegeven; namelijk: men geve het beest, na de aderlating, warmen drank, het zij bier of warm water, met zemelen en botermelk vermengd; men zorge voorts te hebben Alsemknoppen, Selderie en Lavaszaad, of, dit missende, neme men brandnetelen, als: 2 a 3 handvollen Brandnetelen, 1 once Alsem, 2 oncen Selderie en Lavaszaad, en zoo men geen Selderiezaad heeft, dan is het best te nemen groene Selderiewortel; men koke dit lang en ruim af, en wanneer dit kooksel tot twee a drie pinten vocht verkookt is, neemt men hennen- of liefst duivendrek, men droogt die in heeten asch, en menge 2 of meer oncen er van onder den drank, gevende van denzelven, drie- a viermaal daags, telkens een middelmatig bierglas aan het beest in, en binnen twee a drie dagen is het gewoonlijk hersteld. Het gebeurt evenwel, dat de vervangenheid niet geheel weggaat, maar verouderd, en vooral op de pooten en hakken valt, zoo dat de Koe niet staan kan: in dit geval kan men dezelve, zoo als men de Paarden doet, in eenen gordel laten ophijssen, en, inzonderheid des daags, daarin laten hangen, zoo dat de koten den grond kunnen raken; dan moet men nemen schoorsteenroet, een weinig wasch, en rinsenharst, dit smelten in raapolie, en het opkoken tot het | |
[pagina 55]
| |
Ga naar margenoot+snerkt en taai wordt; men smeere dit warm aan de pooten, en omzwachtele de poot boven de kroon en om den kogel zoo vast als men kan, en het lijdelijk voor de Koe is, en houde hiermede aan tot dat men bemerkt dat het dier allengs op de koten begint te staan; eene aderlating of opening in de klaauwen is mede noodig en goed. Meerdere middelen zijn er bekend, welke ook niet kwaad zijn, en al vrij wel door sommigen gebruikt worden, als steen-olie (ol Petri), olie van lauwrier en terbentijn: hiermede wrijft en bestrijkt men de pooten; het is zekerlijk geen kwaad middel, alhoewel het wat heet is; maar de palm-olie is zeker alleen zoo goed als die beide. Veehouders doen dus zeer wel, als zij zorgen altoos een pot palm-olie bij de hand te hebben, alzoo deze olie, alleen, of met reuzel of versche boter vermengd, een genoegzaam huismiddel ter genezing van alle verwrichtingen, hoorn- en spierziekten, ja zelfs van kneuzingen is. Dit laatste geneesmiddel is insgelijks overheerlijk in het Ga naar margenoot+Kruiswee of bandwee, dit is eene al te sterke spanning der banden: zij komt voor, en is bij de Landlieden ook bekend onder den naam van Ga naar margenoot+Opgekrompen banden: dat is, als de Koe op het punt van te kalven staat, en die banden taai en vast zijn, en, zoo als zij het noemen, niet ontsluiten, evenwel heeft die ontsluiting meerder betrekking op den | |
[pagina 56]
| |
Ga naar margenoot+inwendigen mond der lijfmoeder, dan op de uitwendige. Om deze ontsluiting te bevorderen, is bij onze Landlieden, inzonderheid bij die van Noordholland, zeker eenvoudig geneesmiddel bekend, bestaande in vier lood spaansche zeep en twee lepels fijngestooten zeeschuim; dit aan de Koe in een kop karnemelk ingegeven, bevordert de ontsluiting. Ga naar margenoot+Opkrimping der buikspieren enz.: dit valt al dikwijls voor bij de Koeijen, en ontstaat of uit het liggen op natte gronden, of voornamelijk door pijnen in de ingewanden en den buik, en heeft eindelijk ook wel plaats in de zwangerheid en in het baren; bij de ziekten der ingewanden zal dit nader voorkomen. Er heeft insgelijks Ga naar margenoot+ook veelmalen eene opkrimping der elderspieren plaats, waardoor de melkgeving belet wordt, waarvan wij meerder zullen zeggen in het volgende Hoofdstuk, bij de beschrijving der ziekte, bekend onder den naam van het aan de melk legden. Ga naar margenoot+Eindelijk moet ik nog een woord melden van de opkrimping der kaakspieren en der pezen of zenuwen van den muil. Deze kwaal is bekend bij den naam van Ga naar margenoot+De klem, en is volstrekt eene even zoo sterke opkrimping in de kaakspieren der Koeijen, als die in de Paarden plaats heeft, alschoon de oorzaken zeer kunnen verschillen, dewijl die in de Paarden dikwijls ontstaat uit eene al te sterke knelling, door den breidel of het gebit veroorzaakt; dit | |
[pagina 57]
| |
Ga naar margenoot+is in de Koeijen of Ossen zoo niet, omdat zij geen gebit in den bek kunnen velen; dus is de oorzaak bij de Koeijen van een geheel anderen aard: zij is toe te schrijven aan een gevolg van aandoening (irritatie) in al de spieren, die zich op de kaken zet, even zoo als die op eenige poot of kwartier valt. Als de Koe de klem krijgt, begint zij eerst te geeuwen, eet niet, eindelijk herkaauwt zij niet, en de kaken blijven onbeweegbaar; het wordt door eene zachte en aanhoudende wrijving onder het oor nog al spoedig hersteld, maar vooral door eene aderlating aan den hals. De klem ontstaat ook veel uit eene invloeijing van koude, of gevolgen van verkoudheid, herssendrop en zenuwkrimping, zij behoort, in dit opzigt, ook tot de snotziekten, waarvan in de volgende Hoofdstukken zal gesproken worden. Ga naar margenoot+De opkrimping der pezen. De pezen zijn deelgenooten in alle opkrimpingen, die de opgemelde spieren ondergaan, en derhalve verklaart zich dit genoeg; alleen dient men hier de twee voornaamste pezen niet te vergeten, alzoo dezelve wel degelijk in aanmerking komen, te weten, de hak- of hielpezen, de versenen. Het is bij de Heelkundigen overbekend, dat het als eene onmogelijkheid is, om gescheurde of afgescheiden pezen te heelen; de bewuste twisten over de gevoeligheid der pezen zijn te bekend, om er, in dit geval, in te treden. Zeker is het evenwel, dat men veel eer een | |
[pagina 58]
| |
Ga naar margenoot+beenbreuk, een gewonden spier, gescheurde vliezen en andere deelen kan genezen, dan een afgescheiden pees; waar een pees verlamd, opgekrompen of doorgesneden is, is geen herstel te hopen: mankgaan, gebrekkelijkheid, kreupelheid en onbruik der ledematen is er het vast gevolg van; dit nu treft de Koeijen ook in meest alle opgenoemde gevallen, maar inzonderheid op de voornaamste pezen, als daar zijn de hak- of hielpezen, de nek- en bandpezen. De hakpezen, hielpezen zijn de sterksten der Koepooten, zoo wel van de voorals achterpooten; men noemt ze ook de versenen. De ouden hadden lange stokken met scherpe prikkels en prikten de Koeijen, de Kemelen en Paarden tegen de inlijving der pezen van de hiel aan de versenen, om het dier voort te drijven en het achteruitslaan te beletten. De oude volkeren hakten, in den strijd, aan de Paarden des vijands, de hielpees (Tendo Achillis) af, en verlamden alzoo dezelven. De Indianen vellen de Buffels, door het afhakken van derzelver hielpezen, ter neder. Er ligt dus veel aan gelegen, om deze pezen wel te bewaren: onze Landlieden zijn er ook buitengemeen oplettend op, want zij zorgen altoos, hoe gering de stal ook zij, dat de koes of het stalplaveisel zoo is ingerigt, dat de Koeijen gemakkelijk staan en nederliggen kunnen, zonder deze pezen te hinderen; want uit de minste verlegging of Ga naar margenoot+drukking krijgt de Koe de kramp, en zoo | |
[pagina 59]
| |
Ga naar margenoot+zij dan staat, slaat zij zoo onbesuisd achteruit, dat zij menigmaal deze pees verlamd of kwetst, en dit wordt dan de peesziekte, die, zoo dezelve verouderd, ongeneeslijk is. Deze kramptrekkingen dragen ook Ga naar margenoot+den naam van de straal, dat eigenlijk eene krampprikkeling in de klaauwe is, want de oude naam van strale is toepasselijk op de holte van den nagel (Cavum ungulae), volgens kiliaan; er is weinig of genoegzaam geene remedie voor, dan alleen eenige tot verzachting, door stoving, verwarming of smeering met en door de middelen, bij de verstuikingen en ontwrichtingen opgegeven. Het hechten kan geschieden, maar het helpt weinig, ten ware het kort tegen de spiervezelen zelve geschiede. Men behoort dus zoo veel mogelijk te zorgen, dat het dier niet in de gelegenheid kome, om zijne pezen te forceren of te kwetsen. Hiermede achten wij het voornaamste der meest uitwendige spierziekten en gebreken te hebben aangeteekend, doch dienen nu nog iets van de inwendige spierziekten te melden. Hieronder zijn er al vrij aanmerkelijke, doch welke men weinig kent, dan uit de gevolgen in heete en kwijnende ziekten. Dezelve allen met de vereischte naauwkeurigheid voor te dragen, is niet zeer gemakkelijk, omdat wij er niet veel van kunnen nagaan; dus zullen wij dezelve maar kortelijk aanstippen. | |
[pagina 60]
| |
Ga naar margenoot+De voornaamste is de verlamde of opgekrompen slokdarm, eene kwaal, die bij den Mensch geducht genoeg, en dikwijls doodelijk is: de Landlieden noemen het slokzucht, slokziek; de Koeijen krijgen die Ga naar margenoot+dikwijls door onmatig zwelgen, ook veel in ziekten, uit verkoudheid voortkomende, en vooral in de ziekten der maag, in brandige smetziekten, en in de sprouw: de slokdarm Ga naar margenoot+wordt bij geopende Koeijen, welke aan ziekten, en vooral aan de veepest gestorven zijn, meestal zamen getrokken, of slap en los gevonden; dan, de hier bedoelde slokzucht is die, welke men ontdekt, als de Koe, zoo als den Landman zegt, verkeerd neerkaauwt, als dan zijn zeer zeker de spieren van den slokdarm verstijfd, en zoo zij niet opkaauwt, integendeel verslapt, zoo dat de doorslokking, als mede de op- en nederslokking belet wordt: in dit geval krijgt de Koe dikwijls de nik of hik, dat is, als de maag met geweld de spijze opdringt, het welk men dan als de zoode, de zoo of walging aanmerkt. Om van dit alles een beter begrip te bekomen, wijzen wij onzen Lezer naar onze uitvoerige beschrijving van den slokdarm, van de magen en van de herkaauwing, alwaar men deze spieren, als mede de maagspieren, in hunne werking zal beschreven en afgebeeld vinden. Ga naar margenoot+De maagspieren zijn ook vooral aan verslapping onderworpen, wanneer dezelve | |
[pagina 61]
| |
Ga naar margenoot+door het overdadig eten te veel worden uitgerekt, zoo dat die door den tijd niet meer behoorlijk kunnen werken: dezelve verslappen ook door waterzucht of zwakheid, en zijn ook daarentegen aan geduchte inkrimpingen onderhevig, welke uit verscheidene oorzaken ontstaan, en doorgaans de kolijken vergezellen en gevolgd worden van verloren eetlust; vooral worden deze inkrimpingen der spieren veroorzaakt door de bekende haarballen in de maag, waardoor de werking van derzelver spieren belemmerd wordt, en voorts veelligt door onguur voedsel; kortom, zoo er eenige inwendige spierziekte voor deze dieren gevaarlijk zij, is het die van de spieren der maag, aangezien derzelver weefsel en werking alle anderen overtreft. Nog moeten wij met een woord melding maken van de geduchte levensspier, het middenrif: hetzelve is zekerlijk insgelijks aan verslapping, verstijving en werkeloosheid onderhevig, doch allermeest, gelijk alle buik- en borstspieren, aan ontstekingen en dergelijken, waardoor de ademhaling der Koeijen belemmerd wordt, en zij kortademig worden, gelijk ook alzoo de spiervezelen der longen, die van het hart en de hartzak, en ontelbare anderen, hierdoor worden aangedaan. De spieren der blaas en der krop van de blaas zijn mede in de Koeijen, en inzonderheid in de Stieren en Ossen, aan | |
[pagina 62]
| |
Ga naar margenoot+verlammingen onderhevig, gelijk ook die der baarmoeder; dan, alle deze spieren kan men in onze ontleedkundige beschrijving van die deelen nader leeren kennen. |
|