Natuurlyke historie van Holland. Deel 7
(1808)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 419]
| |||||||||||
Vierde Afdeeling.
| |||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||
Ga naar margenoot+geleefd hebbende, gestorven is, na dat de Koe over de helft harer dragt gekomen is. Voor oorzaken, van het verleggen der Kalveren, houdt men: van buiten, aan de zwangere Koe, aangebragt en door dezelve Ga naar margenoot+geleden geweld; het onbesuisd loopen en springen van dezelve; het eten van berijpt gras; het laat in het jaar, bij nacht blijven in de weide; als mede aan het gebruik van al te warme dranken en van ondienstige en ten ontijde ingegeven geneesmiddelen, en in sommige landen aan de gewoonte om de Koeijen door arbeid af te matten; waarbij ook nog sommige lieden denken, dat het voeren met boekwijte stroo, al mede oorzaak van het verleggen der Kalveren is. Ga naar margenoot+Als teekenen, dat de Koe het Kalf verleggen zal, kan men aanmerken: het dun en slap worden van den uijer, waarbij komt, dat de Koe den adem inhoudt en zich in de houding steld, even als bij de verlossing door ons hier voren is beschreven en afgebeeldGa naar voetnoot(*), waarop men spoedig eenig bloed uit de schede gewaar wordt en eindelijk de vrucht volgt. Ga naar margenoot+De Koeijen lijden veel meer door het verleggen der Kalveren, dan door de gewone verlossing van een voldragen Kalf. Zij geven ook, na het kalfverleggen, minder melk, dan na het kalven op den gewonen tijd, en | |||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||
Ga naar margenoot+hoe vroegtijdiger dit verleggen van het Kalf heeft plaats gehad, hoe veel minder melk zij daarna geeft: zelfs blijft deze somtijds dan wel geheel weg: en waarbij nog komt dat deze Koeijen nimmer weer regt aan den gang komen, als na dat zij, bij eene volgende dragt, van een voldragen Kalf verlost zijn; ook gebeurt het wel, dat Koeijen, welke eenmaal het Kalf verlegd hebben, daaraan, in het vervolg, bij de minste omstandigheid of aanleidende oorzaak, eerder onderhevig zijn, dan andere Koeijen, waarom men ook meerder zorgen en oplettendheid voor hun behoort te hebben. Ga naar margenoot+Als middel, om het verleggen voor te komen, wordt, onder andere, ook door den Heer eberhard het volgende opgegeven, namelijk: dat men de Koe, zoo dra men vermoedt, dat dezelve het Kalf zal verleggen, en dat men dit ongemak toeschrijft aan van buiten aangebragt geweld, aan verhitting of aan gevatte koude, aan den hals aderlaet, en haar alle uren een poeder, het welk in een meeldrank is opgelost, ingeeft; bestaande die poeders, volgens zijn voorschrift, in:
M.F. Pulv. D.S. de dosis of gift is 1 a 2 drachma. | |||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||
Ga naar margenoot+en haar vervolgens, op stal, alle mogelijke rust te bezorgen, tot dat men geene blijken van het Kalf te willen verleggen, meer bespeurtGa naar voetnoot(*). Ingeval er geen hevige omloop der vochten plaats heeft, en de aderen niet sterk slaan, dan oordeelt die Schrijver, dat het dikwijls beter is, de aderlating meermalen te herbalen, maar telkens slechts weinig bloed af te tappen, als van een half tot drie vierde pond, en dit liever te doen, als op een keer eene groote aftapping van bloed in het werk te stellen; terwijl hij verder aanraadt, om de Koe eenige malen daags een zalf in het ligchaam te wrijven, bestaande, volgens zijn voorschrift, in:
M.F. Linimentum, in pyxide vesica suilla munita conservandum. D.S. eene verzachtende en versterkende zalf, waarvan dagelijks eenige malen, ter grootte van een kastanje, zachtjes in het ligchaam moet gewreven wordenGa naar voetnoot(†). | |||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||
Ga naar margenoot+Wanneer de oorzaak van het Kalfverleggen, integendeel, aan zwakte, vermoeidheid en krachteloosheid, welke door ziekte, of door de Koe te laten arbeiden, of door andere verzwakkende oorzaken Ga naar margenoot+ontstaan is, is toe te kennen, dan, zegt eberhard, moet men zeer voorzigtig omtrent het aderlaten zijn, en niet het minste bloed aftappen, dan na alvorens alle omstandig heden rijpelijk te hebben overwogen; maar veeleer aan de Koe rust, voedzame en zoodanige versterkende middelen bezorgen, wel ke hare werking doen, zonder het bloed te veel te verhitten; en te dien einde prijst hij de zoo even vermelde versterkende en verzachtende zalf aanGa naar voetnoot(*), als mede de droppels, bestaande, volgens zijn voorschrift, in:
M.D. in vitro S. om, naar bevinding van omstandigheden, alle uren, of, in minder dringende gevallen, alle twee tot vier uren, 150 droppels, in vocht, aan de Koe in te gieten, tot dat de verlangde werking volgtGa naar voetnoot(†). | |||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||
Ga naar margenoot+Wanneer men bevindt, dat op het behoorlijk en aanhoudend gebruik der bovengemelde middelen, de blijken van het Kalfverleggen niet verminderen, maar integendeel vermeerderen, dan vindt men hier in Ga naar margenoot+een bewijs, dat het verleggen van het Kalf voortgang zal hebben, en derhalve moet men dan (volgens het oordeel van eberhard) niet verder met het gebruik van die middelen aanhouden, maar integendeel het Kalf spoedig doch zeer voorzigtig zien te krijgen. Voorts vereischt de bezorging van zoodanige Koeijen niet alleen eene gelijke, maar zelfs meerdere oplettendheid, dan die bij de gewone verlossing behoort plaats te hebben. Ga naar margenoot+Onder het verleggen der Kalveren, tot dus verre beschreven, moet men niet begrijpen eene andere wijze van hetzelve, waarvan een Kalf, het welk reeds in de baarmoeder der Koe, sedert eenigen tijd gestorven is, het voorwerp is; want in zoo een geval moet men het verleggen niet verhinderen, maar bevorderen, dewijl de lang gedragen en bedorven vrucht, (zoo als wel te begrijpen is) door verrotting, die aan de sappen der Koe wordt medegedeeld, zeer nadeelig voor dezelve worden kan. Van het sterven van het Kalf, in de baarmoeder der Koe, kan men geene zekere teekenen hebben, dan na de helft der dragt, wanneer men zulks aan de leegwordende uijer, en aan het missen van de beweging van het Kalf gewaar wordt, welke beweging men | |||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||
Ga naar margenoot+te voren konde waarnemen, ter bevordering der afzetting van zoodanig, in de baarmoeder der Koe, gestorven Kalf, kan men, (volgens het oordeel van de Heer eberhard) derhalve alle zoodanige middelen, na elkander, aanwenden als ter bevordering der ontlasting, van de nageboorte, en der zuivering, bij derzelver te rug blijven, door de trage werking of werkeloosheid der deelen, zijn aanbevolen: en ook de kracht van het terzelver plaatse aangeprezen boomveil, in dit geval, worden beproefdGa naar voetnoot(*); blijven deze middelen zonder uitwerking, zoo behoort de tijd der geboorte te worden afgewacht, en is dezelve gekomen, als dan naar de regelen worden gehandeld, zoo als de omstandigheden zulks vereischen en reeds in de onderscheiden manieren, ter verlossing, is opgegevenGa naar voetnoot(†). Tot dus verre nu ook alles zijnde afgehandeld, wat tot de verlossing der Koeijen en derzelver gevolgen behoort, en waaronder ook die ziekten behooren, waardoor zij, na het kalven, somtijds getroffen worden, zoo besluiten wij hiermede deze vierde Afdeeling, en gaan in de volgende Afdeeling over tot het beschrijven der verdere ziekten, aan welke het Rundvee onderhevig is. |
|