Natuurlyke historie van Holland. Deel 7
(1808)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vierde afdeeling.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+beschrijving en afbeeldingen, zeer duidelijk kan voorstellen op hoedanige wijze de nageboorte van het Kalf, aan de baarmoeder der Koe gehecht is, en zich van dezelve moet afscheiden. Wanneer de afscheiding der nageboorte, welke door de landlieden ook het licht genaamd wordt, door de natuur wordt verrigt, geschiedt zulks op de volgende wijze. Ga naar margenoot+Na de geboorte van het Kalf, krimpt de baarmoeder, door deszelfs zamentrekkende eigenschap in; door deze zamentrekking en inkrimping worden de openingen, in de trechtersgewijze holligheden, gestopt, uit welke het bloed, uit de takken der aderlijke en slagaderlijke bloed, en andere vaten, welke langs het geheele gewelf der baarmoeder ontspruiten, door de in die gaatjes gehecht zijnde tepeltjes der moerbeijen werd opgezogen, en aan het Kalf tot deszelfs voeding, zoo lang het niet geboren is, medegedeeld: die openingen gestopt zijnde, sluiten zich de tepeltjes der moerbeijen, worden dunner en gaan bij aanhoudende zamentrekking der baarmoeder geheel los: uit de openingen der trechterholtens en zoodanige loslating van alle de moerbeijen of koekjes, uit de trechterholtens der baarmoeder, veroorzaakt eene geheele afscheiding der nageboorte. Wanneer alles wel gaat, dan moet deze werking en zamentrekking der baarmoeder, als mede de afscheiding der nageboorte, kort na de geboorte van het Kalf geschieden, maar heeft dit | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+geen plaats en blijven die moederkoekjes of beijen langer dan natuurlijk is, aan de rrechterholtens der baarmoeder gehecht, of blijft de Koe (volgens de spreekwijs der landlieden) met het licht staan, dan moeten er middelen worden in het werk gesteld, om de Koe van de nageboorte te ontlasten. Ga naar margenoot+Wanneer dan de natuurlijke afscheiding der nageboorte, in eenige uren, na de geboorte van het Kalf, niet geschiedt, dan dient men, vooreerst, zoodanige inwendig werkende middelen aan de Koe in te geven, waardoor de inkrimpende en zamentrekkende werking der baarmoeder aangezet en bevorderd wordt. Wij zullen niet spreken van alle middelen en behandelingen, welke deswegens bij de Landlieden en oude Koemeesters gebruikt worden en plaats hebben, waaronder zelfs de slechte gewoonte van sommigen hunner te tellen is, welke aan de, buiten de geboortedeelen der Koe hangende, vliezen, een touwetje met eenig gewigt of andere zwaarte binden, om, zoo zij voorgeven, daardoor de ontlasting van de nageboorte te bevorderen; da welke gewoonte niet alleen verkeerd is, maar door den Heer erissman te regt gevaarlijk genaamd wordt, dewijl de Koe, door het pijnlijk gevoel van eene trekkende zwaarte, aan de buiten de klink hangende vliezen, zoodanig aan het persen kan geraken, dat daardoor een gedeelte van de baarmoeder wordt uitgeperst, of, zoo als de Boeren het noemen, afgeschoven: maar zullen ons, in | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dit geval, alleen bepalen bij de zoodanige, welke ons goed zijn voorgekomen, en bij onze eigene opmerkingen en die der nieuwere verloskundigen, welke over dit onderwerp geschreven hebben, zijnde de reeds meermalen door ons genoemde Heeren j. gunther eberhard en a. erissman. Ga naar margenoot+Wanneer de Koe met het licht (dat is: met de nageboorte) blijft staan, en tevens geen afgang of ontlasting heeft; of, (naar der Boeren spreekwijs) niet scheren kan, dan wordt, volgens erissman, de werking der baarmoeder ter afzondering en uitwerping der nageboorte, somtijds genoeg door een zacht afgang-middel bevordert, het welk, volgens hem, bestaat uit twee roode beeten, (karooten, bieten-karooten) klein gesneden, en gekookt in twee mengelen karnemelk; dit aan de Koe op een keer ingegeven, krijgt zij gemeenlijk ontlasting, en werpt tevens de nageboorte uit. Sommige Landlieden geven de Koe alleen raauwe karooten, aan schijven gesneden, te eten; doch het voornoemde afkooksel werkt, volgens die Schrijver, spoediger. Ook zoude men, volgens hem, bij gebrek van roode beeten, kunnen gebruiken klissen- of kletten wortel, en daarvan een afkooksel in karnemelk makenGa naar voetnoot(*). Wanneer echter de Koe genoeg natuurlijken ontlasting heeft, en de nageboorte even- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||
wel Ga naar margenoot+te lang bij zich houdt; dan kan men, volgens erissman, het volgend middel door de Koe laten gebruiken, namelijk:
Dit te zamengekookt in twee pinten oud bier; moet, wel toegestopt, een kwartieruur doorkooken. Doorgezegen en bekoeld zijnde, geeft men dezen drank de Koe op eenmaal inGa naar voetnoot(*).
Dan hierbij merkt erissman aan, dat sommige Boeren de bladeren van zevenboom alleen en te veel gebruiken, en dit zeer nadeelig is, vermits de Koeijen door dit overmatig genomen drijfmiddel zoodanig aan het perssen kunnen geraken, dat het eveneens is of zij de baarmoeder wilde afschuiven, Ga naar margenoot+dan welke sterke perssing, volgens hem, wordt tegengegaan door het volgend middel, namelijk:
Te zamen gekookt op drie pinten water, tot dit op de helft verminderd is. Doorgezegen zijnde, moet er twee lood suiker en twee lood boomolij worden bijge- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||
daan, Ga naar margenoot+en het aan de Koe laauw worden in gegeven.
De Heer eberhard is omstandiger over dit onderwerp, en wel zoo belangrijk, dat wij niet kunnen nalaten, om er zoo veel gebruik van te maken, als noodig is. Hij noemt, in de eerste plaats, drie oorzaken, welke doorgaans aanleiding geven, dat de nageboorte te rug blijft; als 1o. het vastgroeijen van dezelve, Ga naar margenoot+door een van buiten aangekomen geweld, als slaan of stooten; 2o. eene ontstekende zwelling van de geboortedeelen der Koe; en 3o. kramp in de baarmoeder, door koude ontstaanGa naar voetnoot(*). De eerste oorzaak kan (volgens die Schrijdver) niet dan zeer zeldzaam plaats hebben, terwijl er echter geen reden is om die vastgroeijing voor geheel onmogelijk te houden, maar zijnde hij van gevoelen dat zulks veel eer door in-dan door uitwendige oorzaken geschieden kanGa naar voetnoot(†), en dat de tweede oorzaak meer algemeen de afscheiding van de nageboorte belet, daar het kan gebeuren, dat, door een te ruwe behandeling, bij eene zware verlossing, de schede gekwetst, en hierdoor, zoo wel als de mond der baarmoeder, buitengewoon zwelt en pijnelijk wordt, en dus verhindering aan het afgaan der nageboorte toebrengt: als mede | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat eene met bloed overladen en tot ontsteking genegene baarmoeder, minder geschikt is om eene geheele afscheiding der nageboorte te bewerkenGa naar voetnoot(*). Veel algemeeeer, oordeelt die Schrijver, dat het te rug blijven der nageboorte veroorzaakt wordt door eene krampachtige zamentrekking van den mond der baarmoeder; terwijl de oorzaken, welke zoodanige krampachtigheid te weeg brengen, zich niet slechts bepalen tot het vatten van koude, in de baarmoeder, gedurende de verlossing; maar dat zij even zoo veelvuldig zijn, als scherpten en werktuigelijke prikkelingen zijn onderscheiden, uit welke krampachtige zamentrekkingen voornamelijk ontstaan: werkende zoodanige prikkelingen en scherpte het ligtste op den mond der baarmoeder, die ontstaan uit volbloedigheid, uit, gedurende de dragt, door te veel en ondienstig voedsel, of door onvoeglijke oppassing bedorven, en omtrent de geboorte-deelen zittend getonnen bloed, en uit in de darmen vergaderde onreinighedenGa naar voetnoot(†). Bij deze drie oorzaken stelt dezelve Schrijver met regt ook nog een vierde, waardoor de nageboorte kan, te rug gehouden worden, namelijk: de slapheid en werkeloosheid van de baarmoeder, waardoor derzelver veerkracht tot de zoo noodzakelijke inkrimping | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en zamentrekking, welke na de verlossing tot afscheiding der nageboorte, moet plaats hebben, vermindert en verzwakt, of wel geheel verdwijnt; waardoor de losmaking der nog vastzittende moederkoekjes of beijen niet kan volgen, maar dezelve even zoo vast blijven zitten als voor de verlossingGa naar voetnoot(*). Somtijds is de nageboorte wel geheel van de baarmoeder afgescheiden, maar wordt echter te rug gehouden en vastgeklemd, wanneer de mond en hals der baarmoeder ontdoken of door kramp zamengetrokken is: waarbij men nog stellen kan, dat ook dikwijls door onvoorzigtig trekken een gedeelte der nageboorte wordt afgetrokken en dan het overige achter blijftGa naar voetnoot(†). Daar de nageboorte, het zij geheel, het zij gedeeltelijk, niet in de baarmoeder moet worden achtergelaten, zoo moet men de Koe er van trachten te ontlasten op zoodanige wijze, als voor elke oorzaak, waardoor die wordt te rug gehouden het best geschikt is, en dus de oorzaak trachten op te geven, het welk ten deele kan geschieden door onderzoek, met de hand in de geboortedeelen der Koe, en ten deele door opmerking van het vooraf gebeurde, en van de toevallen, welke het achterblijven van de nageboorte vergezellenGa naar voetnoot(§). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wanneer het achterblijven der nageboorte door eene ontsteking van het bloed en der geboortedeelen veroorzaakt wordt, en sterke kwetsingen dier deelen hebben plaats gehad: wanneer dit aan eene volbloedige en Ga naar margenoot+wel doorvoede Koe gebeurt, en zich reeds sporen van het begin der ontsteking van de baarmoeder vertoonen, dan moeten (volgens eberhard) niet anders dan ontstekingwerende middelen worden toegediend, en vooral eene ruime aderlating aan den hals, of, dat nog beter is, aan de achterpooten gedaan worden. De hoeveelheid van het af te tappen bloed moet naar de grootte en sterkte der Koe bepaald worden, en wel van een en een half pond tot vier ponden toe: waarna aan de Koe een verzachtend en ontstekingwerend klisteer, bloedwarm, moet gezet worden, bestaande (volgens zijn voorschrift) in het volgende, namelijk: Neemt twee tot drie handen vol garst, of een hand vol lijnzaad: de garst moet in genoegzaam water zoo lang gekookt worden, tot dezelve barst, doch het lijnzaad niet langer, dan tot het water slijmig of smeerig genoeg is: in dit slijmig aftreksel moet men vervolgens kooken twee handen vol Roomsche kamille- en vlierbloemen: het vervolgens door een doek laten loopen, en er eindelijk bijdoen: een half tot twee lood salpeter, en eenige lepels honing. Voorts moet men aan dezelve (volgens die Schrijver) een ander poeder ingeven, bestaande in: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||
en wel alle uren een drachma (vierendeel loods), onder een drank, mee meel vermengd, en tevens ook warme omslagen op de schaamdeelen en het kruis leggen, bestaande in de volgende kruiden tot een papachtigen omslag, namelijk:
Deze omslagen moeten met een gordel om het achterlijf der Koe worden vastgemaakt, en daarmede aangehouden tot de ontsteking van het bloed over is, of de zwelling der geboortedeelen ophoudt. Dan, en niet eerder moet men beproeven of men de nageboorte met voorzigtigheid gemakkelijk kan afhalen, op zoodanige wijze, als vervolgens zal worden gemeldGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+In gevalle er krampachtige toevallen, bij het achterblijven der nageboorte, plaats hebben, dan kunnen, als algemeene middelen, het zoo even gemelde klisteer en de omslagen gebruikt, en naar bevinding herhaald Ga naar margenoot+worden: als mede (volgens zijn voorschrift) van:
alle uren twintig droppels, met vocht, aan het beest worden ingegoten, tot er verandering in de omstandigheden komt. Of men kan van het volgende middel, namelijk:
naar bevinding van omstandigheden, alle uren, of alle twee tot vier uren, 150 dropspel, in vocht, aan het beestringieten, tot de verlangde werking volgt. Ten aanzien echter van de oorzaak, waardoor de kramp van den hals en mond der baarmoeder ont- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||
staat, Ga naar margenoot+oordeelt hij, dat men naar de verschillende omstandigheden moet te werk gaan, welke elke oorzaak in het bijzonder vereischt. Wanneer dan eene volbloedigheid de oorzaak is, dan moet het bloed, door aderlating, verminderd worden. Is het eene belette uitwaseming, die door koude veroorzaakt is, dan moet men die trachten te herstellen, waartoe de, in deze § voorgeschreven, algemeene krampmiddelen, een van beide voldoende zijn, mits men de goede werking bevordert, door aan de Koe warm drinken te geven en dezelve zorgvuldig te dekken. Men kan ook andere, niet sterk verhittende, zweetmiddelen toedienen, maar men most echter van dezelve geen gebruik maken, dan wanneer men ten volle overtuigd is, dat het achterblijven der nageboorte hieraan is toe te schrijven; want vermoedt men slechts, dat dit toeval meer door eene, in de darmen zittende, rotachtige stoffe veroorzaakt wordt, dan, zegt hij, moeten, bij de bovengemelde algemeene krampmiddelen, ook tevens ontlastende middelen toegediend worden: doch het aderlaten moet geheel niet geschieden, zoo er tevens geene volbloedigheid plaats heeft, en men niet voor ontsteking te vreezen hebbeGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ten aanzien der ontlasting bevorderende middelen, zal men (volgens zijn oordeel) het minst gevaarlijk handelen, wanneer men de zoodanige toedient, welke weinig verhittende zijn en zacht, zonder veel ontroering Ga naar margenoot+in de ingewanden te veroorzaken, werken; zoo als de onderscheiden purgeerzouten, de senebladen enz.: kunnende dan het nadeel zoo groot niet zijn, wanneer eene dwaling in de bepaling der oorzaak plaats heeft, het welk bij mingeoefenden ligt geschieden kan; waarom men ook de senebladen niet moet kooken, maar dezelve als thee trekken, omdat dezelven, gekookt zijnde, krimpingen veroorzaken, en daardoor het krampachtige niet verminderen, maar vermeerderen zoudenGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+Wanneer de afscheiding der nageboorte alleen door eene slapheid en werkeloosheid der baarmoeder belet wordt, zoo dat de noodige inkrimping en zamentrekking van de baarmoeder daardoor geen plaats heeft, het welk men op het gevoel en aan het wegblijven van andere onderscheidenlijke kenteekenen ontdekken kan, dan moet men de baarmoeder, door uitwendig aan te wendene, als mede door inwendig werkende middelen, tot eene meerdere zamentrekking trachten te brengen. Als uitwendige middelen kan men (volgens eberhard) bezi- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||
gen: Ga naar margenoot+het omslaan van doeken, in koud water gedoopt, en het leggen van dezelve op den buik; als mede het zacht wrijven, van binnen langs de wanden der baarmoeder, met de hand, of door middel van eene spons in azijn gedoopt. Als inwendige middelen kan men prikkelende klisteren toedienen, bestaande (volgens zijn voorschrift) in het volgende, namelijk:
Om dit klisteer nog meer prikkelend te maken, kan het volgende poeder, indien het mogt noodig zijn, daarin worden opgelost, namelijk:
of sterker afgang verwekkende en wel zoodanige middelen, waardoor de kracht der spieren kan versterkt en vermeerderd worden, waaronder hij de specerijachtige, de bittere en scherpe middelen telt, zijnde | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+(volgens zijn gevoelen) dit het eigenlijke geval, waarbij Aloë, Coloquinten, Jalappe en andere purgative middelen te passe komen, als mede witte Andoorn (Marrub. Alb.), Lavas (Levisticum), Zevenboom (Sabina), Laurierbessen (Baccae Lauri), Liswortel (Iris), Praai (Porrum), Ajuin (Cepae, en dergelijke middelen meerGa naar voetnoot(*). Door sommige Landlieden worde in gevallen, waarin de nageboorte bij de Koeijen achterblijft, aan dezelve een middel ingegeven, bestaande (volgens eberhard) uit Grieks Hooi, Coloquinten, Laurierbessen, Lavaszaad, Venkel, en zaad van Waterkers. Hij oordeelt wel, dat dit in die gevallen, wanneer werkeloosheid der baarmoeder de oorzaak van de niet afscheiding der nageboorte is, zeer dienstig zijn kan, gelijk zoo even gezegd is; maar hij zegt ook, dat het gebruik van die middelen alroos bedenkelijk is, wanneer werkeloosheid der baarmoeder alleen of eene vergaderde vuiligheid in de darmen de oorzaak van het achterblijven niet isGa naar voetnoot(†): voorts waarschuwt die Schrijver tegen het gebruik der Wolfsmelk (Esula), waar van zich sommige Land- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||
lieden Ga naar margenoot+al mede bedienen, om het de Koeijen in die omstandigheid in te geven, en oordeelt, dat dezelve wel purgerend, maar van eenen te scherpen aard, en dus voor het Rundvee gansch niet dienstig is; maar spreekt van de boom-veil of klimop, ook wel eiloof genaamd, het welk hij door een Schrijver in Duitschland vindt aangeprezen, als een geheim middel, het welk aldaar, in zekere landstreek, sedert onheugelijke tijden, in die gevallen is gebruikt, waarin het achterblijven der nageboorte, bij de Koeijen, aan eene werkeloosheid van derzelver baarmoeder is toe te schrijven; en, daar die Duitsche Schrijver verklaart, dat de werking van dit middel nooit mislukt is, zoo oordeelt eberhard, dat er proeven in ons land mede behoorden genomen te worden, en zegt, dat de gedroogde bladeren der klimop of boom-veil met kokend heet water moeten begoten, en, na dat dit aftreksel bekoeld is, aan de Koe, die zoo even gekalfd heeft, als een drank voorgezet worden; als mede dat hetzelve eenen aangenamen reuk heeft, zoo dat het de Koeijen gaarne drinken en ook de bladeren etenGa naar voetnoot(*). In Noordholland hebben vele Landlieden de gewoonte, om, als de Koe met het licht blijft staan, groene erwten niet spek te | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+kooken en het sop hiervan aan de Koe te drinken te geven; dan wij beschouwen dit als wel geschikt tot eenige verzachting der smart, maar niet tot afscheiding of uitdrijving eener vastzittende of te rug gehoudene nageboorte. Na het mededeelen van alle deze middelen ter afscheiding en uitdrijving der nageboorte, moeten wij nog spreken van die gevallen, wanneer dezelve door kunst moet worden los gemaakt. Ga naar margenoot+Wanneer dan de nageboorte of Heeling, zoo als de Landlieden het noemen, niettegenstaande het aanwenden der reeds opgevene middelen, aan de baarmoeder blijft vastzitten; dat is, dat de beijen met derzelver tepeltjes niet uit de holligheden of gaatjes der trechterkommetjes zich los laten, zoo gebeurt het wel dat de baarmoeder door forsering wordt uitgeperst, of, zoo als de Boeren zeggen, dat het lijf wordt afgeschoven; wanneer dit plaats heeft, dan handelt men gewoonlijk op de volgende manier, om de beijen van de trechterkommetjes of holtens los te maken. De Koehelper plaatst zich naast de achterzijde der Koe, vat met de eene hand de heeling of dat gedeelte der vliezen, het welk los is en buiten de klink hangt, en drukt met de andere hand de baarmoeder in, tevens een der nog vastzittende beijen aanvattende, welke hij met de voorste vingers zachtjes uit de trechterkommetjes of holtens der baarmoeder trekt of uitpelt; waarbij wel | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+moet worden in het oog gehouden, dat men de hand binnen in de vliezen houdt, en alzoo de nog vastzittende beijen een voor een aanvat, waardoor de gevoelige baarmoeder voor eene te ruwe aantasting beschermd wordt, alzoo, door deze behandeling, de vliezen tusschen de wanden der baarmoeder en de hand komen te liggen: gaande men op die wijze voort, tot alle de nog vastzittende beijen zijn losgemaakt. Bij den Koehelper staat gewoonlijk, gedurende deze bewerking, nog iemand, welke met de eene hand de staart der Koe vast houdt, en met de andere hand onder den aars drukt, om het verder uitpersen der baarmoeder voor te komen. Ga naar margenoot+Ook deze behandeling hebben wij getracht zoo duidelijk, als mogelijk is, voor te stellen; men zie, ten dien einde, op Plaat XXXX*, alwaar men ziet afgebeeld het afhalen der nageboorte of heling, en afscheiding der beijen, ingevalle dezelve in de trechterkommetjes of holtens der baarmoeder zijn blijven vastzitten en de baarmoeder is uitgeperst.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||
Wanneer nu de nageboorte, op deze wijze, geheel is losgemaakt, dan volgt verder de bewerking om de baarmoeder in te werken en de Koe onder het haam te brengen; dan hiervan zullen wij spreken, als wij eerst nog iets, wegens de losmaking der nageboorte, uit het werk van eberhard hebben medegedeeld. Ga naar margenoot+Wanneer het somtijds komt te gebeuren dat, behalven het vast blijven zitten der beijen aan de trechter kommetjes of holtens der baarmoeder, ook de vliezen, waarin het Kalf gelegen heeft, aan de baarmoeder zijn vastgegroeid, maar de baarmoeder niet is uitgeperst, dan geeft eberhard het volgende als de behandeling op. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 354]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+De Koehelper vat de naar buiten hangende, of van binnen zittenden navelstreng, en houd die met de eene hand vast: de vingers puntig zamenhoudende, gaat hij met de andere hand, langs de navelstreng, in de holte der baarmoeder; wel zorgende dat de hand binnen de vliezen blijft; hij moet nu de navelstreng zachtjes eenigzins naar buiten trekken en voorzigtig met de hand, welke in de baarmoeder is, langs deszelfs wanden, de plaatsen zoeken waar de nageboorte nog vast zit. In het geval dat alleen de beijen van de trechterkommetjes of holtens der baarmoeder (door eberhard baarmoeder-tepels genaamd) zijn los te maken, moet men de vliezen, aan dat einde waar de bei reeds los is, of anders aan deszelfs achterste gedeelte, zoo zulks mogelijk is, tusschen de vingers vatten en over het trechterkommetje zachtjes en eenigzins naar beneden trekken; op deze wijze voortgaande, tot men alle de nog vastzittende beijen los heeft gemaakt; moetende men wel opletten om de vliezen telkens op nieuw en voor ieder trechterkommetje te vatten; wordende op deze wijze alle de nog vastzittende beijen of moederkoekjes van derzelver trechterkommetjes losgemaakt, en alzoo de geheele nageboorte in staat gesteld om te worden uitgehaald, het welk men zoo moet doen, dat men die, binnen de opening der baarmoeder, in de hand zamenvat, en langzaam en voorzigtig naar buiten trekt; als mede dat men, het eerste gedeelte, het welk | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+men in de hand houdt, los laat, zoo dra de hand buiten den mond der baarmoeder gekomen is, en dan spoedig het naslepende gedeelte grijpt, en dit als het ware, naar buiten inpalmt, opdat het niet aan stukken scheure, door het spoedig toeknijpen of zamentrekken van den mond der baarmoeder. Zitten de vliezen, bovendien aan de baarmoeder vastgegroeid, dan moet men die, met de vingers, zoodanig trachten los te maken, dat men altoos de vingers bedekt houdt met een gedeelte van de reeds los zijnde vliezen, en daarbij in acht nemen, dat het, des noods, beter is, dat men van de vliezen iets aan de baarmoeder laat zitten, dan dat men, door al te zindelijk te willen afpellen, de baarmoeder in gevaar stelt van gescheurd of gekwetst te worden; evenwel moet men dit niet toepassen op de beijen of moederkoekjes, van welke er geen in de baarmoeder moeten worden achtergelaten, maar alle met de vliezen worden naar buiten gehaaldGa naar voetnoot(*): moetende men hierbij wel in het oog houden, om dit losmaken, met de hand, niet te doen, zoo lang eene ontsteking in de baarmoeder of in de schede plaats heeftGa naar voetnoot(†). Indien men intusschen verzuimd had, om de nageboorte geheel of het vastzittend gedeelte, en vooral de daaraan zittende beijen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+of moederkoekjes, ter regtertijd af te halen, en het achtergebleven gedeelte reeds tot verrotting was overgegaan, de baarmoeder daar door ontstoken was en de Koe eene gevaarlijke rotkoorts gekregen had; dan moet men, niet alleen aan de Koe de sterkste ontsteking- en rotting-werende middelen ingeven, maar ook uiterlijk werken op de wegruiming der oorzaak van dit kwaad, namelijk, de in de baarmoeder rottende nageboorteGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+Daar het inspuiten van een sterk afkooksel van beste Kina, in de baarmoeder der vrouwen, in dergelijk geval, somtijds van eene goede uitwerking is, zoo oordeelt de Heer eberhard, dat deze handelwijze bij de Koeijen behoorde te worden nagevolgd, en stelt, te dien einde, voor, om, in plaats van de Kina te gebruiken, de volgende middelen, op zich zelfs, of zamengesteld met een slap afkooksel van uitgezochte Mijrrhe, zoo als er bij is gemeld, en dezelve met de, door hem uitgedachte, baarmoeder-spuit, van tijd tot tijd in de baarmoeder Koe te spuiten, namelijk: de Bast van Waterwilligen:
C.D.S. in vijf ponden water, op twee derde deelen na te verkooken. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+of de Wolverleij-Wortel:
D.S. in een en een half pond water op te wellen, en, na dat het door een doek is geloopen, een drachma Extract van Mijrrhe daarin op te lossen.
Wanneer nu, door een aanhoudend gebruik van dit middel, de nageboorte stuksgewijze is afgegaan doch de Koe een lelijk stinkende vloed houdt, dan moet, volgens hem, het bovengemelde middel van Kina of Waterwilg in kalkwater gekookt, daarin een aftreksel van Mijrrhe gemengd, en met het inspuiten vervolgd worden, tot dat de uitvloeijing van vochten ophoudt, en zoo dra de uitloopende vochten hunnen kwaden reuk voor het grootste gedeelte niet meer hebben, kan bij die inspuitingen nog gevoegd worden, het Water van goulard (of ruim verlengde Azijn van Goudglit) en daarmede, tot de volkomen genezing, worden voortgegaanGa naar voetnoot(*). Zoo dra de vliezen, waarin het Kalf gelegen heeft, met de daaraan hangende beijen of moederkoekjes van de baarmoeder losgemaakt en uit dezelve gebragt, of van zelven losgegaan en uitgedreven zijn, dan is | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de zuivering van de baarmoeder tot op het uitvloeijen van het navuil volbragtGa naar voetnoot(*). Het navuil bestaat in het bloed, het welk, na het losgaan der moederkoekjes of beijen, onder dezelve in de kleine hoogten, welke Ga naar margenoot+de trechterkommetjes of holten in de baarmoeder uitmaken, zit; als mede uit ander slijmerig vocht. Dit vocht wordt door de zamentrekkende en inkrimpende werking der baarmoeder uit alle die kommetjes of holten uitgedrukt, loopende in de baarmoeder te zamen, en wordende in drie of vier dagen, met gedeelten, door de persende werking der baarmoeder, uit dezelve, door de schede en klink uitgeworpen: zijnde dit de zuivering van het navuil. Gebeurt het, dat de Koe wel spoedig van de nageboorte is ontlast, maar de zui- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||
vering Ga naar margenoot+van het navuil eenigen tijd achterblijft, en dit aan den welstand van de Koe eenig nadeel toebrengt, dan is men gewoon, dit het kwijnen van de Koe aan het navuil te noemen: dan welk ongemak niet dikwijls plaats zal hebben, als het afgaan der nageboorte door eenig drijfmiddel bevorderd is, dewijl ook datzelfde drijfmiddel op de zuivering van het navuil werkt. Ga naar margenoot+Thans ook moetende spreken van het uitzakken der baarmoeder bij de Koeijen, zoo moeten wij wegens dezelve melden: dat 1o. dezelve met haren hals dieper in de schede zakt, en dus de mond der baarmoeder voor het teellid, of de klink, komt; of dat 2o. de bodem der baarmoeder zich omkeert en door de opening van der zelver hals en mond naar buiten valt, en dus omgekeerd Ga naar margenoot+buiten de klink komt. Het eerste geval kan door verzwakking en slapheid der baarmoeder veroorzaakt worden, en men onderkent het door het zien van den mond der baarmoeder in het midden der uitzakking. Het tweede geval kan ontstaan door eene roekelooze behandeling in moeijelijke verlossingen; door geweldig aftrekken van het Kalf; door onvoorzigtige behandelingen in het afhalen der nageboorte; door al te sterke drijfmiddelen onverstandig te doen gebruiken; door het al te dikwijls uit- en inbrengen der handen; en ook door het blijven liggen der Koeijen op den buik, na het kalven, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zoo als door ons hier voren reeds is gemeldGa naar voetnoot(*). Men moet de uitgezakte baarmoeder niet lang aan de lucht blootgesteld laten, dewijl dezelve dan zwelt en er ontsteking in kan Ga naar margenoot+komen, maar men moet dezelve ten spoedigste weêr trachten in te brengen. Is de uitgezakte baarmoeder nog warm, zoo brengt of schuift men dezelve met eene warme beöliede hand, namelijk, met den stompen vuist, of met een linnen, met warme melk of olie doortrokken, doek, in derzelver midden voorzigtig en langzaam naar binnen, terwijl men de duim en voorste vinger van de andere hand aan het boveneinde der klink houdt, en dezelve met die vingers toeknijpt, opdat het ingebragte niet weêr te rug schiete. Is de baarmoeder reeds koud geworden, dan moet men dezelve trachten te verwarmen, door doeken in warme zoete melk warm te maken, dezelve er om te slaan den omslag, door warme zoete melk, warm te houden, en wanneer het genoeg verwarmd is, dezelve op gelijke wijze naar binnen te brengen. Indien de baarmoeder reeds mogt zijn opgezwollen, dan moet men insgelijks een omslag van warme zoetemelk er om leggen, waarin een weinig saffraan gedaan is, en na verloop van een half uur het in- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||
brengen Ga naar margenoot+van de baarmoeder trachten te bewerken. In alle gevallen, waarin het inwerken der baarmoeder te pas komt, moet men de Koe met de voorste pooten lager dan met de Ga naar margenoot+achterste pooten stellen, ten einde het inbrengen derzelve te bevorderen, en eene tweede uitzakking, zoo mogelijk, voor te komen; ook vinden wij door erissman voorgeschreven: het ingeven, aan de Koe, van wat traan of een slaapbollen-drank, om de persing te doen ophouden, als mede het uit wendig smeeren der klink met eem zalf, bestaande uit olie en wasch, het welk zeer dienstig tot verzachting dier deelen is: terwijl men verder moet zorgen, dat de Koe met derzelver achterdeelen hooger blijve staan, indien dezelve in de stal kalft; terwijl men dezelve, tot meerdere zekerheid, onder het haam brengt. Ga naar margenoot+Wanneer echter door eene herhaalde uitzakking en andere omstandigheden blijkt, dat de baarmoeder en andere deelen te veel verzwakt zijn, dan dienen er middelen, waar door de baarmoeder versterkt wordt, te worden gebruikt: deze bestaan, volgens het voorschrift van eberhard, in het volgende, namelijk: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||
C. C F. Spec. pro Sacc. S zijnde versterkende middelen, welke, in een zakje genaaid, in eene flesch roode wijn worden opgekookt.
Het zakje moet van fijn linnen en langwerpig zijn, naar de wijdte der schede: het moet in heeten rooden wijn, met wat water verdund, gedoopt en weder uitgewrongen worden; en voorts laauw-warm in de schede, tot aan de hals der baarmoeder, worden ingebragt, en dit eenige malen daags worden herhaald, waardoor de veerkracht dezer deelen worden opgewektGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+Na het mededeelen der manier, om de baarmoeder in te werken en in te houden, zullen wij, door afbeeldingen, die bewerkingen duidelijk trachten voor te stellen, en wel, in de eerste plaats, eene afbeelding van het haam, en vervolgens die van het inbrengen der baarmoeder en het ftellen van de Koe onder het haam, en eindelijk de Koe onder het haam staande. Op Plaat XXXXI Figuur 1 ziet men eene | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+naauwkeurige afbeelding van een koehaam, door middel van het welk de uitgezakte baarmoeder, na het inbrengen van dezelve, wordt ingehouden. Het haam is circa op Ga naar margenoot+de helft van deszelfs natuurlijke grootte afgebeeld.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||
De afstand der dwarsstrooken n o p is regelmatig even ver van elkander: die tusschen de strooken n en m is een weinig wijder; en die tusschen de strooken m en l is weder wijder, en de strook l eenigzins bochtig, omdat deze over de bult der staart komt te liggen, als mede de strook m, die aan het boveneinde der klink ligt. Alvorens nu tot de beschrijving van de verdere, reeds genoemde, afbeeldingen over te gaan, zullen wij, ten gemakke van onze Lezers, eene korte aanwijzing van Plaat XXXXI, (welke hier gevoegelijk kan geplaatst worden) mededeelen, en dus volgt nu hier eene | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Korte Verklaring van Plaat XXXXI.Figuur 1 is eene afbeelding van het Koehaam, zoo even beschreven op bladz. 363 tot 365. Figuur 2 zijn de klosjes van jan louwen, waarvan men de beschrijving vindt in het zesde Hoofdstuk dezer Afdeeling, op bladz. 198. Figuur 3 is de afbeelding van een Kalfshoofd, en daar om het ineengedraaide touw, met de klosjes, volgens de manier van jan louwen: vindende men de Beschrijving hiervan mede in het zesde Hoofdstuk dezer Afdeeling, op bladz. 199. Figuur 4 is de afbeelding van een Kalfspoot, met de, om hetzelve gedraaide, touw en klosje van jan louwen: zie de beschrijving er van al mede in het zesde Hoofdstuk dezer Afdeeling, op bladz. 200. Figuur 5 en 6 zijn de afbeeldingen van twee ooghaken, waarvan de beschrijving al mede in het zesde Hoofdstuk dezer Afdeeling te vinden is, op bladz. 201. Figuur 7 is de afbeelding van een haak, welke wel door de Boeren gebruikt is om gedeelten van het Kalf af te halen: zie eene meerdere melding van dezelve in het achtste Hoofdstuk dezer Afdeeling, op bladz 324. Figuur 8 is de afbeelding van een Boeren vilmesje, om het vel van het Kalf los te | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+maken, en waarvan men de beschrijving vindt in het achtste Hoofdstuk dezer Afdeeling, op bladz. 323 en 324. Figuur 9 is de afbeelding van het houten mikje, volgens het voorschrift van h. brouwer, vindende men de beschrijving er van in het zevende Hoofdstuk dezer Afdeeling, op bladz. 269.
Thans zullen wij overgaan tot de beschrijving der verdere afbeeldingen, en wel van Plaat XXXXII, waarop men de bewerking ziet afgebeeld, om de uitgezakte baarmoeder in te werken en de Koe onder het haam te brengen.
Ga naar margenoot+Op gezegde Plaat XXXXII is dan
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+De Koehelper, de baarmoeder geheel ingewerkt hebbende, haalt de hand, waarmede hij zulks verrigt heeft, zachtjes uit de geboortedeelen der Koe, sluitende met de andere hand nu geheel de klink: waarna hij met de hand, welke hij uit de geboortedeelen gehaald heeft, het haam aanvat en het tegen de klink sluit, trekkende de touwen van het ondereinde van het haam door aan de liezen der Koe, gestadig het haam tegen de klink aandrukkende; in dien tusschenrijd staat de Boerin of een Knecht, om de schoft, achter de voorpooten, een gordel, zoo als men gebruikt om een zadel of dekkleed der Paarden te omgorden; deze gordel digt achter de voorpooten toegegespt en wel aangehaald zijnde, zoo legt men, ter wederzijde, langs de lendenen en ruggegraat der Koe, de touwen, welke aan de boveneindens van het haam zijn vastgemaakt: daarna vat men de touwen, welke aan de ondereinden van het haam vast, en tusschen de liezen, ter wederzijde van het uur, doorgetrokken zijn; legt die, ter wederzijde, langs den buik, en maakt dezelve mede, wel aangehaald, aan den gordel vast, waarbij men | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 368]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+wel in het oog moet houden, dat men die touwen zoo legt, dat het uur geheel vrij blijft: dit gedaan zijnde, staat de Koe onder het haam, en men kan haar laten loopen, gaan of leggen, zoo als zij wil, dewijl de baarmoeder belet wordt weder uit te komen, door de sluiting welke het haam tegen de klink te weeg brengt; kunnende niettegenstaande deze sluiting, de Koe zijn afgang en water lozen, als mede de uit de baarmoeder loopende vochten of het navuil, door de openingen, welke in het haam zijn.
Wanneer men bespeurt, dat de baarmoeder inblijft, ontspant men het haam van tijd tot tijd, en ontdekt men, dat alles hersteld en wel is, zoo doet men het geheel af.
Ga naar margenoot+Op Plaat XXXXIII Figuur 1 ziet men eene Koe afgebeeld, volkomen onder het haam staande en reeds melk gevende.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wij kunnen niet nalaten te dezer plaatse melding te maken van een klein werktuig, het welk Melk- of Speenbuis genaamd wordt. Het is een langwerpig zilver buisje, aan het eene einde dun en spits afloopende, en met een stompe punt eindigende, zijnde dit spitse einde niet veel dikker dan een breinaalde: het ander einde loopt allengs wijder uit, en eindigt met eene ronde opening, zoo dat de geheele gedaante, van dit kleine werktuig, zeer gelijk is aan een langwerpig trompetje. Aan het wijd uitloopend einde is een ringetje vastgesmeed, en in het dunne einde zijn in drie zijden van het buisje eenige gaatjes.
Ga naar margenoot+Op Plaat XXXXIII Figuur 2 en 3 ziet men dit buisje in deszelfs natuurlijke grootte afgebeeld, en wel aan beide zijden, zoo dat men de plaatsing van alle de daarin zijnde gaatjes kan zienGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370a]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dit buisje wordt door vele Landlieden, inzonderheid in Rijnland, omstreeks de Stad Leyden, gebruikt, wanneer in de speenen geene genoegzame doortogt van de melk is, het welk bij Koeijen, welke voor het eerst gekalfd hebben, met de eerste biest, ten aanzien van een of meerder speenen, wel het geval is: als dan wordt dit buisje Ga naar margenoot+door hun voorzigtig in de speen, waarin zulks noodig is, ingewerkt, als wanneer de in hetzelve zijnde gaatjes, binnen in de melkwegen tegen de melkvaten en klieren aankomende, de melk daaruit ontvangen, welke dan door de wijdste trompetsgewijze opening, welke buiten de speen is, uitvloeit: het ringetje dient, om er een lintje of bandje door te steken en het daarmede aan de speen vast te strikken.
Door deze behandeling worden die speenen, waaraan deze bewerking noodig geoordeeld wordt, genoegzaam geopend, zoo dat zij vervolgens zonder dit buisje kunnen gemolken worden, wel te verstaan, wanneer er geene ongemakken bij zijn, welke eene andere bewerking en ook andere geneesmiddelen vereischen, en welke men te zijner plaatse onder de ziekten zal beschreven vinden.
Ga naar margenoot+Na het afhalen der nageboorte van de Koeijen, het inwerken van derzelver baarmoeder, ingeval van uitzakking, en an- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370b]
| |||||||||||||||||||||||||||
dere Ga naar margenoot+daartoe betrekkelijke zaken, te hebben beschreven, zoo moeten wij ook melding maken van die ziektens, welke de Koeijen, na het kalven, kunnen overkomen; waaronder er echter zijn, door welke de Koeijen ook op andere tijden kunnen worden aangetast, maar waarvan de oorzaken veelal in het voedsel, het welk de kalfdragende Koeijen, gedurende hare dragt gebruiken, te zoeken zijn; alzoo dezelve door een al te rijkelijk en een al te vermakend voeder, een overvloed van vet, sappen en bloed krijgen, hetgeen voor haar, bij het kalven, vooral in de zomermaanden, zeer gevaarlijk kan worden en ziekten veroorzaken, die uit eene al te groote vetheid, welke gedurende de dragt ontstaan is, haar begin nemen; waarbij nog komt dat de sappen, welke in den zomer, door de hitte van den dag, scherp geworden zijn, benevens het gesmolten vet, het welk voor een gedeelte weder in het bloed overgaat, (wanneer de uitwaseming van het ligchaam, door de koelte van de nacht, plotseling wordt gesluit of ophoudt) als de aanleidende oorzaak van bederf in het bloed en van verandering der vaste deelen kan worden aangemerkt; welke zich niet eer ontdekt, dan bij de gewigtige omkeering, welke door het kalven, in het ligchaam der Koe, veroorzaakt wordt: dewijl dan, de als slapende zaden van ongemakken, in zooda- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 370b]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||
nige Ga naar margenoot+koortsen en ziekten, te voorschijn komen, welke voor de kalvende en gekalfd hebbende Koeijen, zoo gevaarlijk en somtijds doodelijk zijnGa naar voetnoot(*) In de eerste plaats moeten wij dan sprekenGa naar margenoot+ van de ontsteking der Baarmoeder of zoogenaamde Moerziekte. Wij hebben over deze ziekte wel het een en ander in eenige werkjes aangeteekend en door sommige Landlieden opgemerkt gevonden, dan daar dezelve, naar ons inzien, het volledigste en best aaneengeschakeld behandeld is door den, reeds meermalen door ons aangehaalden, Heer j. gunther eberhard, zoo zullen wij deze ziekte, volgens zijn leiddraad beschrijven. De ontsteking der baarmoeder is eene ziekte, welke bij gekalfd hebbende Koeijen, dikwijls voorkomt, door velen niet regt gekend en veeltijds slecht behandeld wordt, moetende men door die ziekte zoodanigen toestand verstaan, als de baarmoeder geheel of gedeeltelijk opzwelt en verhit wordt, en daarbij koorts en gevaarlijke toevallen komen. Deze omstandigheden kunnen door uit- en inwendige oorzaken ontstaan, bij of na het kalven, alsmede bij het verleggen van het Kalf; en zelfs wel bij Koeijen welke niet met Kalf zijnGa naar voetnoot(†). Als uitwendige oorzaken van de oorste- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+king der baarmoeder, kan men aanmerken! 1o. van buiten aangebragt geweld; 2o. harde behandeling bij eene gemakkelijke verlossing; 3o. moeijelijke verlossing; 4o. gevatte koude na de verlossing; 5o. het ruuw afhalen Ga naar margenoot+der nageboorte; en 6o. het verkeerdelijk afplukken der trechterkommetjes of holtens, waarin de beljen of moederkoekjes hebben vastgezeten, en tegen welke verkeerde en slechte handelwijze, hier voren gewaarschuwd Ga naar margenoot+isGa naar voetnoot(*). Als inwendige oorzaken kan men tellen: 1o. zoodanige ligchaams gesteldheid, welke vette en weldoorvoedde Koeijen, door het heete zomerweer verkrijgen; 2o. een ziekelijke toestand, welke de baarmoeder van andere ligchaamsdeelen als overerft; en 3o. mogelijk ook die veranderingen, welke door schadelijke en ondienstige genees- en huismiddelen in het ligchaam en op de gezondheid der kalvende of gekalfd hebbende Koe wordtvoortgebragtGa naar voetnoot(†). Ga naar margenoot+Van alle de, zoo uit- als inwendige oorzaken, welke de ontsteking der baarmoeder ten gevolge hebben, zijn de meest gemeene, de vetheid en volsappigheid der dragende Koeijen, en welke inzonderheid voor haar gevaarlijk wordt, wanneer de kalftijd, in de heetste zomermaanden, invalt. Indien dan eene goede weide, en weinig beweging, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hun ligchaam met vele, ten dele nog raauwe, onbereide sappen opvult, dan behoeven deze slechts, door den arbeid der verlossing, sterker in beweging gebragt, en met meer geweld en in grooter menigte, naar de geboortedeelen gedreven te worden, om de ontsteking der baarmoeder te veroorzaken, vermits dezelve, door haar maaksel en veelheid van bloedvaten, daar voor zeer vatbaar is: echter zijn de menigte der sappen en het vet, met de daaruit ontstaande raauwheid van dezelven, niet als de eenige oorzaken van deze neiging tot ontsteking der baarmoeder, onder het rundvee, aan te merken; alzoo het schijnt dat eene andere eigenschap, van hare sappen, daartoe medewerkt, waarvan men de oorsprong niet in de hitte, waarvoor ze in den zomer blootstaan, te zoeken hebbe, daar het bijna zeker is, dat, bij de Koeijen, door de afwisseling van hitte en koude, en door eene dikwijls belette uitwaseming, eene galachtige en rottige scherpte ontstaat, welke zoo lang werkeloos blijft, tot dat dezelve (wanneeer het geheele ligchaam door den arbeid, ter verlossing, en het daarop volgend kalven, als in eene natuurlijke wanorde gezet wordt,) zich in koortsige bewegingen openbaart: en het welk zoo veel te zekerder zal volgen, hoe meerder de Koe aan persingen en pijnen, gedurende de verlossing is blootgesteld geweest. Door het veelvuldige vet, het welk zich, bij eene al te groote vetheid, in het bekken der Koe aanzet, kan | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ook de verlosing vertraagd, ook zwaarder en moeijelijker worden, daar echter het vet meestal, door het uitkomend Kalf wordt te zamen geperst, zoo kan men nagaan hoe gemakkelijk, door het overvloedige vet, ontstekende verstoppingen in het bekken van kalvende Koeijen; alsmede door kwetsing, om en in de geboorte-deelen, ontstaan kunnenGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+Ten einde dit kwaad voor te komen, zijn vele Landlieden gewoon, om, eenige weken voor den kalftijd, de Koe eene soort van dragt, op eene der billen te zetten, waartoe zij zich bedienen van den zwarten Nieswortel (Helleborus virid. Linn.) of wrangwortel, zoo als men die hier te lande noemt, en welke zij in een gat, tusschen vel en vleesch, steken, en daardoor eene sterke ettering veroorzaken: en daar de Koe hieraan veel pijn heeft, en gedurende dien tijd niet veel eet, zoo vermindert het vet en de volbloedigheid eenigzins tegen den kalftijd. Deze vermindering van bloed zoude wel, door eenige aftapping van hetzelve, spoediger te bewerken zijn, doch mogelijk zoude het overvloedig vet, daardoor, zoo spoedig niet verminderen als door de pijn, welke door de gezette dragt veroorzaakt wordt, als mede door de ettering en verminderde eetlust, om welke reden de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Heer eberhard oordeelt dat deze handelwijs der Landlieden niet geheel te verwer pen is: ook schijnt het zetten van den wrangwortel nog in een ander opzigt voor het aderlaten te verklezen te zijn, daar het eene afleiding is van de in het ligchaam der Koe zittende scherpte, welke gedurende den zomer in hetzelve vergaderd is. Nogtans meent de Heer eberhard tegen het gebruik van den wrangwortel, eenige bedenkingen te hebben; vreezende hij, dat door het zetten van denzelven, vooral, indien zulks kort voor den kalftijd gedaan wordt, en door den daaruit ontstaanden pijn en ziekelijkheid, eene neiging tot koortsen en ontstekingen in het ligchaam der Koe kan gebragt worden, welke door de verlossing en de daarmede verbondene omstandigheden, des te spoediger in eene volkomene ontsteking der baarmoeder zou kunnen uitloopen; en om deze reden wenscht hij dat kundige Landlieden, ter opheldering van een zoo gewigtig gedeelte der vee-artzenijkunde, naauwkeurige waarnemingen deden, en aan het publiek mededeelden, wegens het goed of kwaad gevolg van dit door hun gebruikt wordend voorbehoedings-middel, en dat onderzocht wordt, of men niet, in plaats van den zeer prikkelenden wrangwortel, de gewoone snoerdragt, en wel op de gebruikelijke zachte wijze, tot dat einde zou kunnen bezigenGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+De ontsteking der baarmoeder en van de daarbij gelegene deelen, wordt uit de volgende kenteekenen ontdekt. De Koe wordt of onmiddelijk na het kalven, of ook wel eerst op den tweeden dag en zelfs later, Ga naar margenoot+door die ziekte overvallen. In de eerste plaats verdwijnt de eetlust, en men ontdekt daarentegen een zoo veel sterker dorst, terwijl er echter ook gevallen zijn, waarbij geen dorst plaats heeft; voorts brandigheid over het geheele ligchaam, met eenen radden en veelal sterken-polsslag; de Koeijen staan onrustig, in het gaan slingeren zij met het achterlijf heen en weer, en de tred met de achterpooten is gebrekkelijk en pijnlijk. In het begin der kwaal wordt eene opstopping van het water en van den afgang ontdekt, alsmede dat de Koeijen, ter loozing van hetzelve, dikwijls vergeefsche pogingen doen; de teeldeelen vertoonen zich uitwendig zeer klein en zamengekrompen: ook houden de Koeijen, zoo dra zij door deze ziekte overvallen worden, op met melk te geven, terwijl echter de uijers gespannen blijven, evenwel keert de melk niet te rug, maar blijft in de melk-aderen zitten. Ingeval de ziekte hevig is, zoo vervroegen alle de hier bovengemelde toevallen; zij blijven liggen, zijn benaauwd en onrustig, knersen op de tanden, kermen, en slaan met de pooten en den kop. Gedurende de benaauwdheid, zwelt de regterzijde eenigzins op, en wanneer de benaauwdheid vermindert, dan slinkt de zijde weêr; bekomt de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ontsteking de overhand, zoo blijft de regterzijde gezwollen, en de Koe begint ook aan de linkerzijde en aan het geheele achterlijf, tot boven aan het kruis sterk te zwellen; de koorts en de onrustigheden, benevens de anderen toevallen, vermeerderen: uit de ontsteking ontstaat het koud vuur: zij slaan met den kop en de pooten geweldig heen en weder, en steken eindelijk de vier pooten regt uit, waarop onmiddelijk de dood volgt. Indien de ziekte hevig is, sterven zij somtijds in vier-en-twintig uren, nadat de toevallen begonnen zijnGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+De huid van de Koeijen, welke aan deze ziekte gestorven zijn, is geweldig opgespannen, en kan dus van het ongeopende ligchaam niet worden afgenomen, het welk anders zeer gemakkelijk geschiedt, maar men is verpligt het ligchaam te openen, waardoor dan de pens en darmen met geweld uitspatten. Na de opening ontdekt men, door zeer onderscheidene teekenen, dat de ontsteking aan de pens en andere daaraan liggende deelen, hun van de baarmoeder is medegedeeld. Wanneer men vervolgens meer ruimte verkregen heeft, ziet men de baarmoeder verbazend groot uitgezet, en nog even wijd, als in het tijdstip, toen het Kalf werd afgehaald. De zelfstandigheid der baarmoeder is veel grooter geworden, derzelver wan- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+zijn ter dikte van eene hand breed opgezwollen, en haar geheele weefsel met een geleiachtige, slijmige stoffe opgevuld. Voorts heeft alles een blaauwachtig aanzien, eveneens of het met bloed opgeloopen ware: in den zomer heeft het een zwartachtig aanzien. In de holte der baarmoeder zelve, wordt een gelijksoortig geleiachtig slijm aangetroffen, en deze stoffe vindt men ook tusschen vel en vleesch in het geheele achterlijf, zoo verre het opgezwollen was. En hoewel de opgespannen uijers, zoo lang als de Koe leefde, geen melk wilden geven, zoo ontlast zich nu, wanneer men de speenen terstond na het sterven afsnijdt, dikwijls zulk eene groote hoeveelheid van de in de melk-aderen opgehoopte melk, dat men somwijlen een' halven emmer vol daar meê kan opvullenGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+Indien echter de ziekte minder hevig is, dan kan dezelve langer, zelfs wel eenige weken, duren, en evenwel de Koe er aan sterven, al ware het ook, aan de daaruit ontstane kwade gevolgen. Deze gevolgen zijn, behalve het doodelijk koudvuur, de verettering en de verharding der baarmoederGa naar voetnoot(†). Het uiteinde dezer ziekte is, derhalve, van vierderlei aard; want dezelve eindigt in het koudvuur, of in eene verettering, of | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in eene verharding, of in eene heilzame oplossing der ontsteking, op welke eene volkomen herstelling volgtGa naar voetnoot(*). Maar heeft de natuur de ontstoken baarmoeder, door zoodanige oplosfing of verdeeling Ga naar margenoot+der stoffe, niet terstond kunnen redden, dan ontaardt dezelve in eene verettering of verharding, zoo al bij dit alles die hevigheid, of die kwade eigenschap der sappen, welke anders het koudvuur veroorzaken, mogt ontbreken. De baarmoeder kan of geheel, het welk doorgaans doode lijk is, of slechts in eenige deelen van derzelver vliezen, waaruit zij bestaat, en in het tusschen dezelve zijnde celachtig weefsel, Ga naar margenoot+tot ettering overgaan. Wanneer, in dit geval, de etter uitgestort wordt in de holte der baarmoeder, dan kan dezelve afloopen, of door behoorlijke middelen naar buiten gebragt en de Koe behouden worden. De etter is, in het begin, altoos het minst van eene kwade hoedanigheid, en is slechts een blijk van ettering en niet van koudvuur, hoewel de ettering somwijlen ook van een' brandigen aard kan zijn. Doch als de zuivere heete brand (gangraena) de baarmoeder, of een groot gedeelte van dezelve aantast, dan sterft de Koe veel te spoedig, dan dat dit kwaad, door uitvloeijing van kwaadaardigen etter | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+(putrilago sphacelosa), kenbaar zoude wordenGa naar voetnoot(*). Wanneer echter de koortsachtige bewegingen, waardoor de hitte van het ligchaam, met andere daartoe behoorende toevallen, Ga naar margenoot+wordt voortgebragt, vroeger ophouden, vóór en aleer nog de heilzame oplossing of verdeeling, of in derzelver plaats de ettering heeft kunnen geschieden, dan verandert het ontstoken, heete, en pijnlijke gezwel der baarmoeder, in een koud, verhard, en minder pijnlijk gezwel, dat tot de herstelling der Koe weinig of niets toebrengt. Want, ofschoon de Koe van die koorts, welke het koudvuur en een' plotselijken dood dreigde, nu ontheven is, zoo komt bij haar echter eene niet minder gevaarlijke sluipkoorts in derzelver plaats, waardoor de Koe langzaam wordt uitgemergeld, en tot haar einde geleid. Doch haar dood kan spoediger volgen, als de verharding der baarmoeder eindelijk in een kankerachtige, en door een scherp uitvloeijend vocht zich ontdekkende, verzweering overgaatGa naar voetnoot(†). Ga naar margenoot+Het kenteeken, waardoor men gewaar wordt, dat de ontsteking der baarmoeder in een dusdanig hard gezwel veranderd zij, bestaat ten deele, in het gebrek van blijken eener voorafgegane verdeeling, of ontstane | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ettering, uit de koorts, welke in eene sleepende koorts veranderd is, en uit de voortdurende moeijelijke beweging en tred der Koeijen, en ten deele ook, en wel met de meeste zekerheid, door het gevoel: alzoo de buik, gedurende dezen toestand, niet alleen omtrent even dik en hard blijft, als hij eerst geweest is, maar de mond der baarmoeder is ook, op het gevoel met den vinger, aanmerkelijk hard, dik en oneffenGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+Maar, daat het somwijlen gebeurt, dat de graad der ontsteking van de baarmoeder zeer gering is, of dat de toevallen ontbre ken, waardoor het best in het begin kenbaar wordt, dan is de bepaling van het on derscheid dezer kwaal van alle andere zeer moeijelijk. In een geval, waarbij men uit een' haastigen, snellen en harden polsslag, zijnde drie gewigtige eigenschappen van de pols, waardoor eene ontsteking, in het een of ander gedeelte van het ligchaam, wordt aangetoond, en uit andere dit aanduidende toevallen, met regt eene, in het ligchaam van het beest verborgen, ontsleking veronderstellen mag, en waarbij men echter de zitplaats van dezelve, door andere handgrepen en onderzoeking, niet heeft kunnen uitvinden; in zulk een geval, behoorde men de moederschede te onderzoeken, ten einde gewaar te worden, of dezelve ook door | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+eenige ontsteking aangedaan zij, en bevindt men dit, dan behoeft men aan de ontsteking der baarmoeder niet meer te twijfelen, om dat de schede altoos eenig aandeel heeft in de ontsteking, waardoor de baarmoeder is aangetastGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+Behalve het geen in het verhandelde reeds gezegd is, dienen wij hier nog aan te merken, dat, als de ziekte reeds eenige weken geduurd heeft, het een goed voorteeken van beterschap is, wanneer men onder de mest van de Koe, bloed met slijm ontdekt, doch welk laatste men wel moet onderscheiden van etter, terwijl men, indien deze gezien wordt, meer aan eene ettering van de baarmoeder, welke in de naast liggende darmen doorgebroken is, zou dienen te denken, waarvoor men in het geheel geen voorteeken stellen kan. Doch veelal volgt, vooral in het begin, de verdeeling van de ontsteking door zweet, bij de crisis, die op de vierde, zevende, negende, elfde, of veertiende dag plaats heeftGa naar voetnoot(†). Ga naar margenoot+Wegens den zoo even gemelden polsslag, oordeelt de Heer eberhard, vóór dat hij tot iets anders overgaat, zich nog nader te moeten verklaren, terwijl de leer hiervan niet alleen hier, in de te verhandelen ziekte van kalvende Koeijen, maar ook in de geheele Vee-artzenijkunde, van zeer veel | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+beteekenis is. Haastig (frequens pulsus) wordt de pols genoemd, wanneer het getal polsslagen, welke men in ééne minuut gewaar wordt, het gewoon getal polsslagen van een gezond beest verre overtreffen. Dit, indien alles gelijk staat, is een algemeen teeken van koorts, van welken aard dezelve ook zijn moge. Doch hierbij is aan te merken, dat de, schielijkheid der pols niet naar de menschelijke, maar naar het, aan gezonde beesten eigen, getal van polsslagen moet berekend worden. De pols slaatGa naar voetnoot(*), bij eene gezonde Koe van middelbare jaren, in ééne minuut, 35 tot 40 malen. Hard, durus pulsus wordt de pols genoemd, wanneer door de slagader aan den top van den vinger zulk een gevoel wordt aangebragt, als of dezelve tegen eene plank sloeg. Dit is een algemeen teeken van ontsteking in het ligchaam: evenwel kan, bij de ontsteking van eenig gedeelte des dierlijken ligchaams, deze eigenschap der pols wegblijven, en evenwel de ontsteking des te heviger zijn, gelijk dit doorgaans, (volgens eberhard) bij de darm jigt der dieren plaats heeft, waarin de pols dikwijls schijnt te ontbreken, en het welk ook in eene gevaarlijke longen- en andere ontsteking plaats kan | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hebben; in welke, en in meer dergelijke gevallen, zich een Vee-Doctor, door de, hem zoo noodzakelijke, schranderheid en goed oordeel moet weten te helpen, en zich licht in zulk eene duisterheid te verschaffen, het zij uit de toevallen, het zij uk andere aanwijzingen, die uit de, buiten het ligchaam gelegen, zaken, genomen zijn. Snelheid der pols (celeritas pulsus), waardoor alleen de aard en de wijze betekend wordt, hoe de door bloed verwijde polsader zich weder gewoon is zamen te trekken, en het bloed verder te stuwen, is wezenlijk van deszelfs gezwindheid (frequentia pulsus) te onderscheiden. Snel is derhalve de pols, als de op het hoogst uitgezette polsader, met groote levendigheid en met meerder verhaasting, als gewoonlijk bij eene gezwinde pols plaats heeft, zich weder zamentrekt, en zich daardoor als scherp en puntig aan den vinger doet gevoelen. Dan hoewel deze eigenschap der pols bij de koorts dikwijls een teeken is van eene gesteldheid des bloeds, welke tot ontstekende verstoppingen overheld, zoo kan men hetzelve echter, in alle gevallen, niet als onfeilbaar aannemen. Want, daar dit slechts aan eene vermeerderde aandoenlijkheid van het hart en de bloedvaten, als mede aan eene grootere prikkeling, welke in de vloeibare deelen zich bevind, mag toegeschreven worden, zoo blijkt daaruit, waarom men dezelve even zoo wel in Gal- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||
Rot- en Ga naar margenoot+andere koortsen, als in ontstekende ziekten waarneemtGa naar voetnoot(*). Wat de behandeling der ziekte zelve betreft, zoo dienen, op het oogenblik, dat dezelve bij de Koe ontdekt wordt, de krachtigste Ga naar margenoot+middelen, waardoor de ontsteking kan geweerd worden, gebruikt te worden. Vooral moet men eene ruime aderlating aan eene der achterpooten doen, en, naar mate van de grootte en sterkte der Koe, vier tot zes en meerder ponden bloeds aftappen. Deze aderlating moet men, na verloop van vier of zes uren, herhalen, doch in eene mindere maat, en niet boven de twee of drie ponden, en men moet daarmede in een' gelijken tusschentijd voortvaren, tot dat de hevigheid der toevallen merkelijk verminderd isGa naar voetnoot(†). Nadat de eerste aderlating gedaan is, en vervolgens alle uren, moet men het beest een der poeders, met een genoegzame hoeveelheid water gemengd, ingieten, bestaande dezelve, volgens het voorschrift van eberhard, in:
M.F. pulv. d. ad vitr. zijnde de dosis, alle uren, een drachma (vierendeel loods). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+latende men de Koe ook tevens rijkelijk van den drank, met meel vermengd, drinken. Voorts wordt aan dezelve onmiddelijk een klisteer gezet, bestaande (volgens het voorschrift van denzelfden Schrijver) in:
C.F. Species. S. moetende dit tot een klisteer in water gekookt worden, dat er anderhalf pond vocht overblijve, na dat het door een doek is geloopen; vervolgens moet er een half lood Salpeter in opgelost worden, en twee lepels lijn- of raap-olij bijgedaan, als het zal gezet worden.
en een warme omslag, bestaande (al mede volgens het voorschrift van meergemelde Schrijver) in het volgende, als:
C.C.F. Spec. pro Catapl. zijnde dit kruiden tot een papachtigen omslag. op de teeldeelen, het kruis en over den buik worden gelegd, en met een gordel behoorlijk vastgemaakt. Het klisteer herhaalt men, om | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de zes of acht uren, en men vernieuwt of warmt daarbij telkens den omslag, indien men bevindt dat dezelve niet meer laauwwarm is. Van deze middelen dient men zich bij de Koe, met geduld en aanhoudend te bedienen, tot dat de ziekte eindigt, of verminderd is; terwijl deze, en gelijksoortige middelen (volgens het oordeel van den Heer eberhard) de eenige zijn, door welke de ontsteking kan worden weggenomen, en men alle andere, vooral de zoogenoemde huismiddelen, welke doorgaans tegenstrijdige, en dikwijls zeer schadelijke middelen bevatten, daarbij geheel moet weglaten. Ook dient men (volgens die Schrijver) volstrekt geene andere dan deze middelen te gebruiken, om de nageboorte te ontlasten, indien dezelve te gelijken tijde nog geheel of gedeeltelijk in de ontstoken baarmoeder mogt zijn blijven zitten. Wanneer bij het gebruik van de zoo even gemelde middelen, een gunstig zweeten ontslaat en vermindering van alle toevallen plaats hebben, het welk veeltijds op den vierden dag geschiedt, (op welken dag ook de dood kan volgen, als de ziekte zeer hevig is,) dan moet men de Koe wel toedekken, en het zweeten gaande houden, door aan dezelve veel doch laauw drinken te geven, en tevens door het laten voortgebruiken van de zoo evengemelde poedersGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wanneer de ontsteking tot den uitersten graad bij de Koe gekomen is, en men, na drie aderlatingen gedaan te hebben, geene zachtheid in de pols, ingeval zij te voren hard geweest is, ontdekt, of men wordt Ga naar margenoot+eene groote en volle pols, indien dezelve te voren klein en zwak was, zonder vermindering in de hevigheid der toevallen, gewaar, en men dus te vreezen heeft, dat het koudvuur als mede de dood van de Koe nadert, dan moet men nog één of twee pond bloed aftappen, en aan de Koe daarna de zoo even aangeprezen poedersGa naar voetnoot(*) in een half pintje afgekookte Kina, alle twee uren, ingeven; moetende dit afkooksel, volgens het voorschrift van eberhard, uit de volgende hoeveelheid bestaan, en, op de volgende wijze, worden vervaardigd, namelijk:
D.S. welk Kina-poeder, in genoegzaam water, twee uren lang moet koken, tot dat er acht ponden van het vocht overig zijn, waarna men het door eed doek laat loopen en het in flesschen doet.
Met dit ingeven moet men zonder verzuim aanhouden, en eene gelukkige uitkomst afwachten, die, zoo zij immer mogelijk is, na eene naauwkeurige waarneming | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van alle hier gemelde regelen en voorwaarden, wel zal volgen. Eene genezing met goede Kina is wel eenigzins kostbaar, nogtans kan daarvoor (volgens het gevoelen van eberhard) geen ander middel in de plaats gesteld worden, zelfs niet de bast van den Wilgen-, Kastanje- of Esschenboom, het eenige zou de Arnica-wortel zijn. Doch eene gelukkige genezing, met de Kina bewerkt, vergoed zeer wel de gedane kosten, en op het laatst is zoodanige, eenigzins kostbare, genezing, naar de omstandigheden, toch niet duur te rekenenGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+Wanneer echter de ontsteking der baarmoeder tot eene verettering is overgegaan, dan moet men dagelijks eenige keeren het hier voren gemeldeGa naar voetnoot(†) afkooksel van Water-wilgen met het slijm van garst, haver, of lijnzaad, vermengd met een weinig honig, laauwwarm in de baarmoeder inspuiten; bekomt men hierop beter etter, en verminderen ook de toevallen, zoo kan men op het laatst, om den al te grooten toevloed van vochten naar de baarmoeder, tegen te gaan, tot opdrooging en volkomen genezing van dezelve, de volgende, en wel dezelfde aldaarGa naar voetnoot(§) aangeprezen, inspuitingen met Kalkwater en Mijrrhe, en ten laat- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||
met Ga naar margenoot+het ook aldaar gemelde Water van Goulard, te werk stellenGa naar voetnoot(*). Doch wanneer uit de ontsteking eene verharding van de baarmoeder mogt ontstaan zijn, dan moet men, vooral in het begin, Ga naar margenoot+door een aanhoudend gebruik van oplossende middelen, die daartoe dienstig zijn, de verzachting van dezelve zoeken te bewerken, en hiertoe prijst de Heer eberhard, boven alle andere middelen, de twee volgende aan, namelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Elk kundig Vee- Doctor en Landman zal genoegzaam begrijpen, dat het bij deze, als mede bij alle andere ziekten, veel aankomt op ligt verteerend voeder en drank, zuivere lucht, voorbehoeding tegen hitte en koude, en zindelijkheid van stallen, zonder dat wij daarvan omstandiger behoeven te spreken. In de tweede plaats moeten wij sprekenGa naar margenoot+ van die ziektens, waardoor de Koeijen, na gekalfd te hebben, niet kunnen opstaan, maar blijven liggen. Tot nader verstand hiervan, moeten wij melden, dat eene gezonde Koe, door afmatting, wel genoodzaakt kan zijn, om eenigen tijd na het kalven, op den grond te blijven liggen, doch dit blijven liggen wordt alhier niet bedoeld, alzoo daarbij het vermogen niet ontbreekt van te kunnen staan, maar wij bedoelen zoodanigen toestand, waarin de Koe, door bij, of na het kalven zich openbarende ziekten en toevallen, het vermogen van te kunnen opstaan, ontbreekt: en welk onvermogen van op de pooten te kunnen staan, zich somtijds terstond of op den eersten dag na het kalven, en somtijds later openbaart. Wanneer men ziet dat gekalfd hebbenGa naar margenoot+ Koeijen niet kunnen opstaan, dan wordt dit gemeenlijk aan een der drie volgende ziektens toegeschreven, als 1o. aan de Wolf in de Staart; 2o. aan de Ontsteking der Baarmoeder of Moerziekte; en 3o. aan het niet in de Uijers schieten van de Melk, of het blijven liggen aan de Melk, waarbij | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+sommige nog als een vierde oorzaak beschouwen, het springvuur, zoodanig genaamd naar deszelfs werking. Van deze vier oorzaken zijn de derde en vierde het meest voorkomende: men vindt bij de ontsteking der baarmoeder mede wel gevallen, dat de Koe genoodzaakt is te moeten blijven liggen, maar daar bij die ontsteking, op zich zelven, geene krachteloosheid om te staan, ook geene verlamming der leden ontdekt wordt, zoo kan men voor het blijven liggen, in die ziekte, eene andere oorzaak opgeven, even als in andere hevige en pijnlijke ziektens, van welke het blijven liggen een gevolg is. Tot beter onderscheiding en opheldering der zaak, zullen wij derhalve van iedere oorzaak, van het blijven liggen, afzonderlijk spreken, en wel van die omstandigheden, waarin het blijven liggen zich bijzonder voordoet of alleen kenbaar is; en dus komt 1o. in aanmerking: De Wolf in de staart. Ga naar margenoot+Deze ziekte tast zoo wel kalfdragende als vare Koeijen aan; dezelve verzwakken er langzamerhand door, bijzonder de kalfdragende Koeijen; het welk ook oorzaak is, dat deze, de wolfziekte in de staart, ten tijde van het kalven nog hebbende, zich na het kalven niet op de beenen kunnen houden of eigenlijk niet kunnen blijven staan. Deze ziekte, als mede de daartegen aan te wendene geneesmiddelen, zijn door ons beschreven bij de beschrijving van de huidziekten der Koeijen, weshalve dit hier niet | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+behoeft herhaald te worden, maar wij onze Lezers daar heen verwijzenGa naar voetnoot(*). In de tweede plaats komt in aanmerking, de Ontsteking der Baarmoeder of zoogenaamde Moerziekte; dan deze reeds hier voren, in dit Hoofdstuk, beschreven zijnde,Ga naar margenoot+ zoo kunnen wij thans overgaan tot het beschrijven van bovengemelde ongemakken aan of in de uijers der Koeijen, welke het blijven liggen van dezelve, na het kalven, ten gevolg hebben. In de derde plaats zouden wij dan moeten spreken van het aan de melk liggen der Koeijen, na het kalven, dan, dit door ons beschreven zijnde, bij het beschrijven van de klierziekten der Koeijen, zoo behoeft zulks alhier niet te worden herhaald, maar wijzen wij den Lezer naar die beschrijvingGa naar voetnoot(†). Wij moeten dan nu alhier spreken van hetGa naar margenoot+ niet in de uijers schieten der melk bij gekalfd hebbende Koeijen, of eigenlijk van die melkverplaatsing, bij welke men gemeenlijk ontdekt, dat er onvermogen van te kunnen staan, of wel eene verlamming van de leden der Koeijen plaats heeft, en welk gebrek bij vele Landlieden, onder de naam van het Melkvuur, bekend is. Daar wij deze ziekte al mede door den Heer eberhard zeer volledig hebben be- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+schreven gevonden, zoo zullen wij, bij het geen wij er zelve van weten, bijzonder gebruik maken van de opmerkingen van genoemden Schrijver, en dezelve, volgens zijne leiddraad, beschrijven. Ga naar margenoot+Door deze Melkverplaatsing of het Melkvuur, wordt dan niet alleen bedoeld het missen van melk in de uijer der Koe, ook niet eene verhinderde melkwording, het welk door uitteerende ziektens ontstaat, noch eene verstopping der uijers door taaije dikke melk, zoo als dit wel bij de ontsteking der baarmoeder plaats heeft, en ook niet dat gebrek in het melken, waarbij eene geheele opdrooging van den uijer, of het laten loopend der melk plaats heeft; maar men bedoelt hiermede zoodanige ziekte, waarbij de melk of derzelver voornaamste bestanddeel wel in genoegzame hoeveelheid aanwezig en van de aanvoerende vaten is opgenomen, maar in anderen, voor haar ongeschikte vaten, bij voorbeeld, tusschen vel en vleesch, of ergens elders, is uitgestort, en waarbij koorts en andere toevallen gekomen zijnGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+De melkverplaatsing of het melkvuur vertoont zich aldus. De Koe geeft de behoorlijke hoeveelheid melk, wanneer zij, na het kalven, voor het eerst gemolken wordt, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+maar van dien tijd af blijft de uijer ledig en slap. Reeds op denzelfden, of op den volgenden dag, bespeurt men een week veerkrachtig gezwel aan den buik, het welk langs dezelve, van de borst tot den uijer, volgens den loop der melk-aderen, te zien en te voelen is, en door welk gezwel zelfs de achterschenkel van binnen wordt aangedaan, zoo dat het zich, daaraan, tot de hoogte welke regt tegen over den uijer is, uitstrekt, en naar beneden tot aan de kniehols- of hielen-geleding van den achterpoot komt, als wanneer de Koe blijft liggen. Terzelver tijd krijgt de Koe eene hevige koude, en er ontstaat koorts: gedurende die koude hijgt zij sterk. - De spieren aan de voorpooten en -schouders beven; de hoornen, de ooren en het uitwendige van den kop zijn, op het gevoel, koud; echter worden deze langzamerhand weder warm, en nu volgt er, in plaats van koude, eene hevige hitte, met eene radde, sterke pols en eindelijk zweet, dat het gemakkelijkste aan de voorpooten ontdekt wordt; hierop is de Koe vrij van koorts en bevindt zich eenigzins beter, tot er op nieuw koorts komt, welke op gelijke wijze begint en eindigt, worden deze tusschenpozingen korter, en duren de koortsen langer, dan eindigt de ziekte gemeenlijk met den dood der KoeGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Van het begin tot het einde der ziekte, blijft de Koe meestal stil liggen, in die rigting in welke gezonde beesten gewoon zijn te rusten: maar, gedurende de koorts strekken zij den kop regt vooruit op den grond en rigten dezelve vervolgens weder op; op deze wijze liggen zij zonder beweging en verleggen zelfs de beenen niet, welke men aan het einde geheel stijf bevindt; doch wanneer de ziekte derzelver hoogste trap bereikt heeft, ligt de Koe den kop in de eene zijde, als of zij wilde slapen, en in deze gestalte vindt men dezelve dikwijls doodGa naar voetnoot(*). Wanneer men zoodanige Koeijen, na hun dood, opent, dan ziet men overtuigend dat het gezwel, langs den buik, en aan de achterschenkel, door de te rug gevoerde melk, is veroorzaakt; want wordt de huid afgetrokken, dan komen overal, uit de, bij den buik tusschen vel en vleesch afgescheiden of gescheurde, bloedvaten, vele druppels melk loopen, waaronder ook wel druppels bloed ontdekt worden; aan de rug en andere deelen, waaraan deze opgezwollenheid niet bespeurd was, is het vleesch onder den huid, als gewoonlijk, en aan de darmen en in de holte van den buik, heeft men, tot nog toe, niets tegennatuurlijks gevonden, het welk men konde rekenen op deze ziekte betrekking te hebbenGa naar voetnoot(†). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het melkvuur is, in het algemeen, eene zeer heete ziekte der Koeijen, welke veroorzaakt wordt door een' krampachtigen toestand van de vaten en werktuigen, welke tot de afscheidihg der melk bestemd zijn, Ga naar margenoot+en welke toestand ontstaat uit eene te groote volsappigheid, waardoor deze ziekte meest ontdekt wordt bij volbloedige, vette en overvoerde Koeijen, of uit vuiligheden en schadelijke stoffen, waarmede het onderlijf is opgevuld, of wel uit beide te gelijkGa naar voetnoot(*) Ga naar margenoot+Als men de genezing dezer ziekte wil ondernemen, dan dient men vooraf wel te weten, welke de voornaamste verwijderde oorzaken van dezelve zijn; is de Koe (zegt eberhard) jong, volbloedig, welgevoerd en vet, of bevindt men zich in de eerste helft van het jaar, is het weer droog en koud, en hebben noorden- of oosten-winden lang achter elkanderen gewaaid, of is de voorgaande verlossing moeijelijk geweest, dan moeten er voornamelijk ontsteking werende middelen gebezigd worden, welke hoofdzakelijk in ruime aderlatingen bestaan; doch worden deze kenteekenen niet bij de Koe gevonden, en heeft men veeleer blijken of vermoeden, dat onzuiverheden alleen de oorzaak dezer ziekte zijn, zoo kan en moet men het aderlaten als onnodig vermijden; | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+echter is het dikwijls noodig, dat, voor elke toediening van geneesmiddelen eene aderlating vooraf ga, al ware het alleen maar uit voorzorg, ten einde de dwaling voor te komen, welke men in het bepalen van de regte oorzaak mogte begaan hebben, en dus zou naauwelijks, in enkele gevallen, de aderlating kunnen worden nagelatenGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+In de eerste, soort van melkverplaatsing, dat ia, als dezelve uit eene te groote volsappigbeid onstaat, moet men, terstond in het begin, als de koude over is en de hitte der koorts toeneemt, aan de Koe, naar derzelve grootte en sterkte, vijf tot acht pond bloed op eenmaal uit de melk-aderen astappen, en dit ook wel nog eens herhalen, hoewel in eene mindere hoeveelheid, ingeval op de eerste aderlating geen betereschap en vermindering van toevallen volgt, en dat de Koe noch krachten genoeg heeft. Op zoodanige spoedige en sterke aderlating komt het veel aan, dewijl door eene enkele dusdanige aftapping, de volbloedige krampachtige toestand van de vaten op eenmaal wordt weggenomen, en de uitgeweken melk door de vaten weder kan opgetrokken en in den uijer geleid worden; vooral wanneer men de Koe met uit- en inwendige geneesmiddelen te hulp komt; men moet derhal- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||
ve Ga naar margenoot+spoedig een warme omslag van lijnkoeken, of havergort, of populier-bladen, met kamillen en vlierbloemen, of ook wel een omslag, bestaande (volgens het voorschrift van eberhard) in de volgende kruiden, als:
C.C.F. Spec. pro Catapl. zijnde kruiden tot een papachtigen omslag. warm tusschen doeken op den uijer leggen, en begint dezelve koud te worden, die weder warm maken. Na deze voorafgaande schikkingen, wordt de Koe, eenmaal daags, met een dunne en vlugtige zalf, bestaande mede volgens het voorschrift van eberhard, in:
M. exacte, ut fiat Linim. D. in vitro, cum amplo orificio & epistomio bene munito S. Eene vlugtige zalf, om daarvan dagelijks een vingerhoed vol in te wrijven. op het gezwollene van den buik en de achterschenkel, ja zelfs op het kruis, inge- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+wreven, zijnde dit in dergelijke gevallen, een krachtig en diep-indringend middel; en om de werking, van deze middelen, nog meer te ondersteunen, moet men ook nog een deel van het volgend zout, wanneer de koorts af is, tot een buikzuivering, aan de Koe ingeven: bestaande hetzelve, volgens het voorschrift van eberhanrd, in:
D.S. zijnde dit een bijzonder purgeerzout, waarvan omtrent zoo veel, of, naar de omstandigheden, iets meer in genoegzaam water opgelost, aan de Koe moet worden toegediend, indien zij er afgang van zal hebben; doch buiten dit geval, en tot een ander oogmerk, is de gewone gift 2 drachma.
of men neme ten zelven einde: 2 lood senebladen, en giete daarop een half pond kookend water; dit op eene warme plaats een half uur getrokken zijnde, laat men het vocht door een doek loopen, waarin men vervolgens 2 tot 3 lood Sal. Glauber. oplost. Deze dosis aan de Koe in eens ingegeven zijnde, werkt sterker als het vorige. of men laat 4 lood senebladen en 2 lood klein gesneden lorken-zwam (Agaric. alb) op een pond of meer kookend water trekken, zet het weg, om koud te worden, giet het vervolgens door een doek, en geeft het aan de Koe, op eenmaal, in. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ook moet men, alle twee of drie uren, eens beproeven om de Koe te melken, en daarna de warme omslagen telkens weder opleggen; begint de melk weder in den uijer te schieten, dan moet men, bij het dikwijls melken, voortgaan met haar het zoo evengemelde bijzonder purgeer-zout toe te dienen, doch in kleinere hoeveelheid, als wanneer het zijne afgang verwekkende eigenschap verliest, en in plaats daarvan zijne oplossende, in de melk werkende krachten zoo veel te beter openbaartGa naar voetnoot(*). Meent men integendeel, dat de oorzaakGa naar margenoot+ der melkverplaatsing, niet in de volbloedigheid der Koe, of in hetgeen daarmede overeenkomt, te zoeken is, zoo is het evenwel raadzaam, haar het eerst de melk-aderen te openen en naar derzelver grootte en sterkte, twee tot vier pond bloed af te tappen, waarna men dezelfde uitwendige middelen gebruikt als reeds zijn opgegeven, terwijl men tevens aan de Koe buikzuiverende middelen toedient, die in dit geval sterker dan in het vorige moeten zijn, en waartoe dus het volgend poeder kan gebruikt worden, bestaande, volgens het voorschrift van eberhard, in: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||
M.F. pulv. D.S. Een purgeer-poeder, om aan de Koe in eens in te gevenGa naar voetnoot(*). Op deze wijze te werk gaande, oordeelt die Schrijver, dat men vele melkverplaatsingen gelukkig zal herstellen, welke anders doodelijk zoude geworden zijn, terwijl hij tevens oordeelt dat andere middelen, als: Peper-olij met wijn-azijn, Laurier-bezien, boter en Raap-olij, en meer ander soortgelijke, in de nu beschrevene ziekte, schadelijk of niets goeds uitwerkende zijn; hoe zeer er onder zijn, welke in andere ongemakken, bij andere middelen gebruikt, van eenige goede uitwerking zijnGa naar voetnoot(†). Ga naar margenoot+Ten vierde, dienen wij nu te spreken van het Springvuur der Kalf-koeijen, het welk met het zoo even beschreven Melkvuur, en met de te voren beschreven ziekten, dit gemeen heeft, dat de Koeijen, welke er van zijn aangetast, niet kunnen staan, maar moeten blijven liggen, waar door er, bij onkundige Landlieden, wel eens eene dwaling ontstaat, en zij de eene ziekte voor de andere aanzien, om welke reden wij | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+oordelen eene duidelijke beschrijving van dezelve noodzakelijk te zijn. Meer dan eene ziekte wordt het Springvuur ook wel het Wildvuur of ook het Venijn genaamd; dan de ziekte door ons hier bedoeld, en door welke meestal de Kalfkoeijen worden aangetast, hebben wij zoo duidelijk in het werk van den Heer eberhard beschreven gevonden, benevens de daarbij dienstige geneeswijze, dat wij geoordeeld hebben ons, behalve bij onze eigene opmerkingen, bij die beschrijving te moeten bepalen. Een Koe, welke door het springvuur isGa naar margenoot+ aangetast, blijft dit niet altoos terstond, zoo als in de andere gevallen, staande zij in het begin der ziekte nog wel eens en blijvende niet geheel liggen, als na verloop van eenige dagen. Behalve dit blijven liggen, schijnt het of aan de Koe niets mankeert, dezelve eet en drinkt, en laat de mest natuurlijk vallen: ook geeft zij de gewoone hoeveelheid melk, zoo lang zij blijft eten, en hierdoor denkt men gemeenlijk, dat zij, buiten de verlamming aan de pooten, niet van aanbelang mankeert. Er zijn er echter, wier eet- en drinklust vermindert, en de zoodanige schijnen in grooter mate door deze ziekte aangetast te zijn. In het begin ontdekt men geene koorts, geen korten adem, ook geen slaan der zijden, en haar schijnt niets te mankeren, dan dat zij niet kan opstaan. Binnen drie of vier dagen betere de, door het springvuur, aangetaste | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Kalfkoeijen, dikwijls van zelve: duurt de gemelde omstandigheid echter langer, dan wordt de ziekte gevaarlijk, en de dood van van het beest is er gemeenlijk het gevolg vanGa naar voetnoot(*). In dit tijdvak ontstaat er ook wel eens koorts, maar van niet veel beteekenis, zoo dat men er doorgaans niet veel acht op geeft, om dat dezelve niet door in het oog loopende toevallen vergezeld wordt; de eetlust vermindert vervolgens hoe langer hoe meerder en de Koe teert geheel uit: dezelve ligt stil tot in de derde of vierde week, als wanneer dezelve, na eenig heen en weêr slaan, sterft. Bij sommige bespeurt men vooraf een bloedigen loop, waarbij zich geheele stukken geronnen bloed ontlastenGa naar voetnoot(†). Ga naar margenoot+Door deze ziekte worden doorgaans vette Koeijen getroffen, als mede zoodanige, welke eene moeijelijke verlossing gehad hebben, of daarbij ruuw en hard behandeld zijn. Als koorts beschouwd zijnde, schijnt deze ziekte, (volgens eberhard) ten deele onder de soort van roetende, en ten deele onder de kwaadaartige, of, om bepaalder te spreken, onder de zenuwkoortsen te behooren; voor welke beide hij genoegzamen grond vindt, als zijnde het eene geheel uit rotting, en uit aandoening der zenuwen zamenge- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||
stelden Ga naar margenoot+koorts, zoo als uit de beschrijving der inwendige teekenen nader blijken zalGa naar voetnoot(*). Wanneer het beest geslagt wordt, voor dat de ziekte tot een hoogen graad gekomen is, zoo ontdekt men de kwetsingen, Ga naar margenoot+welke het vet en andere deelen in het bekken, door eene zware verlossing geleden hebben, of welke door eene ruwe behandeling er aan zijn toegebragt, nog zoo versch, dat men, in zeer vele gevallen, dezelve als aanleidende oorzaken dezer ziekte, moet aannemen. Omtrent, en bij deze, gedurende de verlossing veroorzaakte, bezeeringen, vindt men ook overal dat géleiachtig slijm, waarmede niet alleen de baarmoeder, in de ontsteking van dezelve, maar ook het achterlijf tusschen vel en vleesch is opgevuld, en dat op het einde der nu beschreven wordende ziekte, niet meer, om de aangenomen zwartachtige kleur, van de overige mede aangestoken deelen kan onderscheiden wordenGa naar voetnoot(†). Als de huid weggenomen is, dan ziet men, langs den geheelen rug, zwarte brandige plekken, welke door de spieren van den rug tot in het ruggemerg doordringen, waaruit het onvermogen van te kunnen staan of de verlamming der uitwendige leden, te verklaren is. Zoodanige brandige plekken vindt men ook aan het vet en aan | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het ruggemerg van het heiligbeen en aan vele andere plaatsen van het bekken; en, heeft de ziekte lang geduurd, dan vindt men ook de nieren, en het daaromtrent liggend vet, door den brand aangetast: en heeft de ziekte nog meer tijd gehad, om zich in het ligchaam te verspreiden, dan vindt men ook daarvan de blijken aan meer andere ingewanden; de milt is dan geheel zwart, zeer groot, en in hare bestanddee-ontbonden; de longen zijn zwart, murw en genoegzaam geheel verteerd: de lever vindt men gemeenlijk slechts eenigzins gevlakt of gemarmerd, maar om dezelve en in de verdere holte van den buik, veel uitgestort geel vocht, en op het middenrif, in de holte der borst, stukken geronnen bloed, het welk uit de verteerde vaten van de longen gekomen isGa naar voetnoot(*). Volgens onzen aangehaalden Schrijver, is bij de door deze ziekte aangetaste Koeijen, bij welke de ziekte nog niet tot de gemelden hoogen graad gekomen was, gebleken, dat de ontsteking in het vet begonnen was, alzoo men bevond, dat de vaten, op de aangetaste plaatsen, zeer gezwollen en met bloed waren opgevuld, ook dat het vet roodachtig en met bloed beloopen was: bij anderen, welke iets langer waren ziek geweest, bevond hij dat de ontsteking van het vet | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+reeds de daaronder liggende spieren en het ruggemerg had aangedaan, het welk dan eens door bruinachtig roode, en dan eens door zwarte plekken kenbaar wierd. Wanneer men het vlies opent, door het welk het ruggemerg bekleed wordt, dan ziet men het uitgestorte, en aldaar opgehoopte, bloed uitloopen, en het ruggemerg zelve zich graauw, zwart en ontbonden vertoonenGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+Uit deze beschrijving der opening en van den inwendigen toestand der, door deze ziekte aangetaste, Koeijen, als mede uit den loop dezer ziekte zelve, is het nu kenbaar (zegt eberhard), waarom dezelve, naar zijn inzien en naar de aan hem bekend geworden omstandigheden, onder de zenuw-rotkoortsen gerangschikt kan worden. Dat deze ziekte eene rotkoorts is, kan (zijns oordeels) niet ontkend worden, en blijkt uit de verschijning van brand aan vele deelen der ingewanden, bij een kleinen graad van koortshitte, en uit de brandvlakken langs den rug, welke zich als wezenlijke purpervlakken der Koeijen laten aanzien. Doch dat hij ook aan het springvuur de eigenschap van eene zenuwkoorts toekent, daartoe meent hij grond te hebben uit het geheele beloop der koorts, en derzelver verborgen en weinig zigtbaren gang; maar vooral door het schijnbaar gunstig aanzien, in het eerste tijdperk | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+der ziekte, met betrekking tot de koons en derzelver eindelijke erge gevolgen: terwijl hij verder zegt, dat zelfs de schijnbare oorsprong dezer ziekte niet minder gunstig zoo aan de rottende als aan de zenuwachtige natuur van de genoemde koorts is, hoewel die oorsprong misschien eer van eenen ontstekenden aard zoude kunnen schijnen te zijn, daar de bezeringen in het bekken er ten minste gelegenheid toe geven. ‘Hoe dikwijls’ (zegt hij) ‘zijn de ontstekingen niet van eenen rottenden aard; welke hoedanigheid zij niet slechts op het einde van eene schadelijke koorts, maar ook overvloedig in derzelver begin toonen, en wel uit geene andere oorzaak, dan omdat, door eene opgekomen ontsteking, die anders in een ligchaam, van goede vochten voorzien, van weinig beteekenis zou geweest zijn, de in de vochten van het beest heerschende neiging tot rotting spoedig ontwikkeld en werkzaam wordt. Hierdoor lijden de zenuwen, bijzonder een groot gedeelte van dezelve, die haren oorsprong uit het heiligbeen hebben, en welke niet alleen aan de deelen van het bekken, maar ook aan het geheele achterlijf leven en beweging geven: inzonderheid ondergaan de zenuwen ter plaatse van het ruggemerg, waar ze haar begin nemen, eene aanmerkelijke verandering, zoo door de voorafgegane kwetfingen, als door de daarop volgende ontsteking van het vet, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+waardoor zij bedekt worden, waardoor het nier te verwonderen is, dat niet alleen de buitenleden, maar ook het geheele zenuwgestel van de Koe daaraan deel neemt, en het welk zich ook niet onwaarschijnlijk vertoont in den invloed, dien het op het kenmerk van de koorts schijnt te hebben.’Ga naar voetnoot(*). ‘Wanneer men echter,’ (zegt eberhard verder) ‘met betrekking tot de aanleidende oorzaken dezer ziekte, niets anders dan eene heimelijke en langzame ontsteking konde vinden, en, toegestaan zijnde, dat de gemelde, tot op het ruggemerg indringende, brandvlakken langs den ontvelden rug, wegens het verschil tusschen den huid des Runds en het vel van den Mensch, voor purpervlakken kunnen worden aangenomen, en men niettemin deze, zoo als het anders bij menschen somtijds voorvalt, voor gevolgen van eene ontsteking-koorts houden wilde, zoo kon ons, desniettegenstaande, eene dergelijke, met purpervlakken vergezelde, ontstekingkoorts in het geheel niet als volkomen zuiver, en van alle, aan de zachte ontsteking-koorts eigene, scherpte bevrijd voorkomen, maar wel het van het springvuur gegeven denkbeeld eenigzins veranderen; wanneer slechts ook die zelfde | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+kracht, die anders dergelijke, met purpervlakken verzelde, ontsteking-koortsen hebben, in haar verloop was waar te nemen, op welke bepalingen het dan altoos bij onze, volgens een leerstelsel geschikte, denkbeelden, zoo zij niet geheel en al wankelbaar zullen zijn, noodwendig aankomt, en welke kracht wij in eene andere ziekte van het Rundvee bemerken, welke bij onze Landlieden onder den naam van Lendevuur bekend is.’Ga naar voetnoot(*) Na dit onderzoek over den aard der ziekte, onder den naam van het Springvuur bekend, gaat eberhard over tot het nader beschrijven van de onderscheidene tijdperken dezer ziekte, en het opgeven der daarin dienstige geneeswijze en geneesmiddelen, op welk voetspoor wij hem zullen volgen. Ga naar margenoot+Men ontdekt in den loop dezer ziekte twee onderscheiden tijdperken: het eerste begint, als de Koeijen door deze ziekte worden aangetast, (volgens het gevoelen van eberhard) telkens, hoewel doorgaans geheel onmerkbaar, na het kalven, en loopt tot dien tijd, waarin men een koortsje bespeurt. Hierop begint het tweede tijdperk, het welk met den dood van het beest eindigt. Dikwijls bepaalt zich de ziekte, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+door eene gunstige medewerking der natuur, bij het eerste tijdperk, vooral wanneer de ziekte niet hevig is, als wanneer men, na drie of vier dagen, sedert men de ziekte het eerst bespeurd heeft, beterschap aan de Koe gewaar wordt, geschiedende dit dikwijls, door eene zweeting, welke door de natuur of door kunst wordt voortgebragt. Is de ziekte echter tot het tweede tijdperk gevorderd, dan is er weinig hoop van genezing, en de Koeijen sterven dan meestal in de derde of in de vierde week, of ook wel later (*). Ga naar margenoot+Wanneer men dus, naar de reeds gegeven opheldering van de natuur dezer ziekte, een meest dienstig voorschrift ter genezing geven zal, zoo moet men, bij alle zwarigheden, welke in enkele gevallen, in onderscheiden landen, in verschillende jaargetijden, en bij de mogelijke verscheidenheid van vermenging met andere ziekten, kunnen voorkomen, de opgave eener geneeswijze naar de verschillendheid der tweederlei tijdperken, welke de ziekte doorloopt, voordragen. Volgens de ontdekkingen bij het openen der ligchamen, van door deze ziekte aangetaste en daaraan gestorven beesten, gedaan; maar nog meer na de overweging van den toestand, waarin elk beest, gedurende de verlossing, is geweest, en hoe | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het is behandeld, dient dus terstond in het begin der ziekte eene matige aderlating van twee tot vier pond bloed te geschieden, als mede de ontsteking en rottingwerende middelen zoo uit- als inwendig te worden aangewend. Indien er kenteekenen van vele stoffen, zich in de eerste wegen bevindende, mogten zijn, dan dient, onmiddellijk na de aderlating, een zacht buikzuiverend middel gegeven te worden, doch het welk, zonder groote noodzakelijkheid, zoo min als de aderlating moet worden herhaald, omdat deze ziekte, (volgens het gevoelen van eberhard, en vooronderstellende dat zijne meening, wegens deze koorts, gegrond is,) noch het een' noch het ander in haren voortgang dulden kanGa naar voetnoot(*). Na deze voorbereidingen geve men, ingevolge de aanwijzingen van het eerste tijdperk, alle twee uren, aan het beest, onder een behoorlijke hoeveelheid meeldrank, waarbij, elke reis een of twee lood beste wijn-azijn kan worden gedaan, eene dosis van een poeder in, bestaande, volgens het voorschrift van eberhard, in: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||
M.F. pulv. d. in vitro, vesica suilla bene clauso. De dosis is 1½ tot 2 drachma, binnen twee uren.
Te gelijker tijd of nog vroeger, gebruikt men ook dienstige uitwendige middelen, waar onder een warme omslag, bestaande, volgens het voorschrift van eberhard, in:
C.F. Spec. Pro epith. vinoso D.S. zijnde kruiden om in een zakje te naaijen en in wijn op te kooken.
en, de olij bestaande, mede volgens zijn voorschrift, in:
Reponatur in locum modice calidum, donec Camphora in olio soluta sit exhibeatur in vitro, quod S. Kamfer-olij. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de meest voldoende en de krachtigste zijnGa naar voetnoot(*). De inmengsels van den, zoo even genoemden omslag, moeten in een zakje van genoegzame grootte genaaid worden, en in warmen wijn of brandewijn, alvorens dezelve met water verdund is, opgekookt, vervolgens uitgewrongen, en, zoo warm als het iemand op den wang kan houden, op het kruis van de Koe gelegd, met andere wolle doeken toegedekt, en met een gordel vastgemaakt worden. Zoodra het zakje den vereischten graad van warmte niet meer heeft, zoo moet het in dit eerste afkooksel telkens op nieuw gewarmd worden, waarbij men ook dient te zorgen, om dat gedeelte wijn of brandewijn, het welk door het eerste kokeu en voorts warm houden van het vocht, vervlogen is, door er telkens bij te gieten, weêr in kracht te doen komen. Alvorens het zakje ten tweedemaal en vervolgens op te leggen, kan men een goed gedeelte van den, zoo evengenoemde Kamfer-olij op het kruis en langs de rug zachtjes inwrijven. Ook kan men, met vrucht, zoo wel met deze olij, als mede met het warme vocht, waarin het zakje met kruiden opgekookt, en telkens gewarmd wordt, de billen en achterschen- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||
kels Ga naar margenoot+van de Koe, met eene daarin nat gemaakte wollen lap, wasschenGa naar voetnoot(*). Wanneer echter deze ziekte reeds in het tweede tijdperk is gekomen, dan oordeelt eberhard, voor dien gevaarlijken toestand, niers beter te kunnen opgeven, dan het aanhoudend gebruik der mineraal zuren, dezelve, met toereikend vocht verdund, aan het beest ingevende: bestaande dezelve, volgens zijn voorschriften, in:
D.S. Geest van Vitriool, waarvan men zoo veel in een vierde pond schoon water, of, garste-water laat droppelen, tot dat hetzelve een aangenamen zuurachtigen smaak krijgt; zoodanige gift kan men aan de Koe, alle twee uren, of bij korter tusschenpoozen, ingieten.
en in:
D.S. Zuur Zenuw-Elixter van haller, waarvan men 12 tot 16 droppels met 12 lood of meer water vermengd, aan de Koe, op een keer, ingeeft. Daar dit middel mogelijk niet in alle Apotheken bekend is, zoo behoort men zich vooraf daarop te informeren. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Naast deze middelen, oordeelt onze aangehaalde Schrijver, dat een voortdurend gebruik van de, door zijne versterkende, brand- en rotting-werende kracht, zoo vermaard geworden wolverleij-wortel, van veel nut zou kunnen zijn; het zij in een enkelvoudig, of, naar bevinding van omstandigheden, in een zamengesteld poeder: of in een daarvan gekookten drank; van al het welk hij de voorschriften dus opgeeft,
D.S. tot poeder gestoten Wolverleij-Wortel, waarvan, dagelijks viermaal, 2 tot 3 drachma, met water in te geven.
M. pulv. D.S. Een zamengesteld Poeder van Wolverleij-Wortel, ten gebruike als het voorgaande.
Concif. D.S. Wolverleij-Wortel, met zoo veel water een half uur te kooken, dat er een pond vocht overblijft; de gift is, alle twee uren, een koffijkop vol.
en om dit middel nog krachtiger te maken, stelt gemelde Schrijver, dat men de krachten van vaste lucht er mede zou kunnen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vereenigen, en vermoed, dat die zamenstelling in de vee-artsenijkunde, en vooral hier, dezelfde goede uitwerking zoude hebben, welke in de behandeling van rottige galkoortsen bij menschen, is waargenomen, welke daardoor dikwijls tot eene spoedige en gelukkige scheiding gebragt zijn, bestaande dit dan, volgens zijne voorschriften, in:
a.
Solv. D.S. No. a.
en b.
M.D.S. Een drank, waarvan men een theekopje vol doet, bij een half theekopje van No. a, en terwijl dit zamen opbruist, het aan de Koe ingiet, en dit alle 2 a 3 uren herhaalt.
Waarbij de Heer eberhard de volgende aanmerking voegt; namelijk:
Dat wegens de onderscheiden sterkte van den geest van Vitriool, in de onder- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||
scheiden Ga naar margenoot+Apotheken, de hiertoe te nemen hoeveelheid niet wel konde worden bepaald, en dat dus de Apotheker dient te onderzoeken, alvorens deze beide laatste dranken gereed te maken, hoe veel er van zijn Vitriool-geest vereischt wordt, om eene zekere hoeveelheid Sal Tartari volkomen te verzadigen, en dan daarna de te nemen hoeveelheid in No. b zelve te bepalen.
Verder beveelt hij aan, om in dit tijdperk ook nog het aanwenden der uitwendige middelen, welke, om in het eerste tijdperk te gebruiken, zijn opgegeven, te beproevenGa naar voetnoot(*). Hiermede de ziekten, welke de Koeijen, na het kalven, kunnen overkomen, volgens ons bestek zijnde afgehandeld, zoo zullen wij overgaan tot de miskraam der Koeijen, of, zoo als het genaamd wordt: het Verleggen der Kalveren. |
|