Natuurlyke historie van Holland. Deel 2
(1769-1771)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 859]
| |
Ga naar margenoot+Dertiende hoofdstuk.
| |
[pagina 860]
| |
zer Ga naar margenoot+in staat te stellen, om, schoon hy alle deeze Mineraal-stoffen niet weezenlyk onder haare eigene gedaante hier te Lande moge ontdekken, derzelver invloed op onze Delfstoffen te beter te kunnen begrypen. Ga naar margenoot+Dan eer wy een aanvang van die ontvouwing maaken, herinnere men zig, ten aanzien van dit onderwerp, anderwerf, dat men door het woord Mineraal, in deeze CLASSE voorkortende, niet moet verstaan de Metaalen, welken niet zelden, en zelfs by des kundigen, met een en denzelfden naam, te weeten dien van Mineraal, bestempeld worden. Men heeft hier wel gade te slaan, dat de benaaming van Mineraal, als men naauwkeurig spreekt, zig bepaalt tot zulke gegraaven of onderaardsche Stoffen, die wel tot de Metaalen betrekkelyk zyn, en 'er den grondslag van bezitten, maar onder zulk eene gevormde zelfstandigheid niet voorkomen: even zoo, als Klai, Aarde, Zand en weeke Steenslib, de hoofdstof of den grondslag der Steenen wel in zig hebben, dog op verre na geen Steen zyn. Zie hier wat men bepaaldlyk voor Mineraalen te houden hebbe. | |
Vierde classe.
| |
[pagina 861]
| |
Ga naar margenoot+Zouten, Zwavel en Metaalvormende Stoffen bezitten. Dus bestaat alle Mineraal, uit Aarde, Steen, Zout, Zwavel, en halve Metaal-stof, of vermengde Metaal-stof zelve; veelal heeft het één dier Stoffen alleen; dikwils zyn 'er één, twee, drie, of meer derzelver onder een vermengd; en niet zelden bezit het Mineraal die allen te samen. Alle Aarden en Steenen, of andere Delfstoffen, welken met eene of meer dier Mineraale Stoffen bezwangerd zyn, bevind men altoos zwaarder, dan zy zonder dezelven zouden weezen. Alle Mineraalagtige zelfstandigheden hebben daarenboven Ga naar margenoot+eene kennelyke koleur, die de Mineraalen aan de Stoffen, met welken zy zig vereenigen, mededeelen. De meeste Mineraalen wyders ontleenen die verw, van de vermenging der Zouten of Zwavelzuuren, met ontbonden Metaal-stoffen: en meerendeels verliezen ze, door uitwaasseming op het vuur, of door smelting van hunne Zouten, in 't water iets van hun gewigt; vermits de vlugge Geesten vervliegen, terwyl de smeltbaare Stoffen ontbonden worden. Dit zyn in 't algemeen de bepaalingen der Mineraalagtige Delfstoffen; onder welken, als de voornaamsten voorkomen, de Zouten, de Zwavel stoffen, en de halve Metaalen. Van deeze laatsten kennen wy 'er geenen in Holland; zelfs zyn de eersten, gelyk zoo even gemeld is, buiten eenige weinigen, onder een kristalagtig of aaneenverbonden zelfstandig weezen, ons on- | |
[pagina 862]
| |
bekend: Ga naar margenoot+dat is, men vind in Holland het Zout aan geen Kristallen, noch de Zwavel aan zuivere Zwavelklompen. Ondertusschen Ga naar margenoot+zyn die Stoffen egter overvloedig, in de vermenging onzer Delfstoffen, opgeslooten, en in meest allen meer of min tegenwoordig; ja Hollands Dampkring is vol van Zouten; 't geen de oplettende musschen-broek, door zyne waarneemingen, ontegenzeggelyk bevestigd heeft. Dit ïn aanmerking neemende, en daar by bezeffende, dat de kennis deezer vlugge weezens volstrekt noodig is, tot het verkrygen van eene waare kennis der Delfstoffen; nadien 't, gelyk de groote becher en boerhaave betuigen, onmogelyk zy, dat hy, die van de Zouten onkundig is, tot de geheimen der Scheidkunde, die hier te stade komen, zoude kunnen geraaken; zie ik my genoodzaakt, eenigermaate een anderen weg in te slaan, dan ik tot nog bewandeld heb. Ik zal derhalven de schikking van wallerius laaten berusten, en mynen Leezeren den aart en den invloed der Zouten, op en in dit Land, zoo veel dit werk toelaat, naar de regelen der Scheikunde, voorstellen; volgens de grondbeginsels van boerhaave, en de beproefde lessen, uit den mond van den Hoogleeraar gaubius bewaard. Inmiddels zal ik egter, overeenkomstig met de natuur van ons ontwerp, steeds in 't oog houden eene gevoegelyke rangschikking, naar den aart der zaaken ingerigt; volgens welke deeze CLAS- | |
[pagina 863]
| |
SE Ga naar margenoot+zig eigenaartig verdeelt in twee ORDEN, te weeten (a) die der Zouten, en (b) die der Zwavel-stoffen. | |
De eerste orde der VIERDE CLASSE.
| |
[pagina 864]
| |
Ga naar margenoot+duidelyk verhandeld, dat de overweeging dier Verhandelinge, ondersteund door geoeffende Scheidkunde, van het uiterste nut is, om niet alleen de Mineraale Zouten, maar ook de Metaalen te leeren kennen. Men zal 'er, gelyk hier ten kenteken van het Zout gesteld word, in bevestigd zien; dat alle Zouten zig tot kristalagtige doorschynende lichaamen samen zetten, die altoos weder in vogten smeltbaar zyn; en daar in wel byzonder van de onsmeltbaare kristallen hemels breedte verschillen: waar omtrent de beroemde linnaeus een in 't oog loopenden misslag begaan heeft, met, in zyneGa naar voetnoot(*) eerste Samenstellen, het Berg-kristal onder het Zout te brengen; daar deeze Steenen noch smaak hebben, noch smeltbaar zyn. Dog, laat ons ter zaake komen. Om in de verdere beschouwing der Zouten, zoo veel mogelyk is, onze gewoone schikking te volgen, zullen wy dezelven in drie of vier rangen onderscheiden; en dus nagaan, (a) de Zuure, (b) de Alkalyne, en (c) de Middelbaare of onzydige Zouten; waar by men als een vierden rang nog kan voegen, de Aardagtige Zouten; die, schoon 'er een der voorschreeven Zouten in heersche, egter eene zuivere Aarde tot grondslag hebben kunnen. Dus komt hier eerst voor: | |
[pagina 865]
| |
Ga naar margenoot+De eerste rang der eerste orde.
| |
Een Geslagt.
| |
[pagina 866]
| |
Ga naar margenoot+Schets der wateren, als mede in de beschryving der Mineraale aaneenverbonden en strooibaare Aarden reeds gewag gemaakt Ga naar margenoot+hebben. Boerhaave stelt onder den voornaamsten Vitrioolaart, dat het meest al uit Yzer- en Koper-zuuren bestaat. De Vitriool kristallen zyn natuurlyk doorgaans vierkanthoekig; dog gesmolten, en op nieuw ter kristalschietinge gezet zynde, geeven ze twaalfhoekige Kristallen, nu en dan onregelmaatig. Het Vitriool smelt op 't vuur, met eene kookende opwelling, en word vloeibaar als water; vervolgens vormt het eene drooge harde Stoffe, die gemaklyk tot poeder te brengen is. Het Vitriool-zout vereischt zestien maal meer water, dan het zwaar is, eer het smeltbaar word; en de smaak is wrang, bytend en samentrekkend. In de Scheidkunde maakt men, van Vitriool, het zoo bekende Vitriool-zuur; 't welk wy, om den invloed, die het op de proefneemingen, ter kennisse onzer Delfstoffen, heeft, waar toe het van een onontbeerlyk gebruik is, hier wat breeder zullen beschryven. Ga naar margenoot+De natuur van het Vitriool-zuur heeft veel overeenkomst met die van het Zwavel-zuur. Wel byzonder zyn 'er in het Vitriool twee Hoofdstoffen, die deszelfs eigenschap uitmaaken; te weeten het zuur, en de Moederstof, (Matrix,) die het Zout-ontvangt; in de Zwavel is het zuur aan Bitumineuze Stoffen, en in den Aluin aan eene kalkagtige Aarde, (Terra absorbens,) | |
[pagina 867]
| |
Ga naar margenoot+verknogt: maar in 't Vitriool vereenigt het zuur zig met de Metaalstoffen, 't welk deszelfs onderscheidingen veroorzaakt; waar onder men, in het Medicinaale gebruik, het Yzer-vitriool het allernuttigste agt. Wanneer men het Vitriool, door de Zon gecalcineerd zynde, eenigen tyd in deszelfs ontbinding laat voortgaan, worden 'er, uit een geelagtig vogt, nieuwe Kristallen gebooren; meestal zal de Vitriool stof een olyagtig vogt voortbrengen: en als de Zuuren zig met een gedeelte der Yzeraarde vereenigen, ontstaat 'er een Alkalyn-zout. Alle Vitriool wyders trekt het vogt aan; en uit dien hoofde kan men in Holland het Vitriool niet, dan met geduurig droogen, droog houden. Als men Vitriool distilleert, is de eerste vlugge Geest, dat geene, 't welk men Geest van Vitriool noemt; als men daarop voortgaat, en 't afstookt, tot op de helft van het vogt, dan verkrygt men de Oly van Vitriool; hoedanige stookeryen in Amsterdam en te Rotterdam te vinden zyn: en zoo men by aanhoudendheid blyft doorstooken, bekomt men eindelyk dat vogt, 't welk men Ysmaakend Vitriool noemt, Oleum Vitrioli Glaciale. De Scheikundige stahlGa naar voetnoot(*) is de eerste, die ontdekt heeft, dat de wonderlyke vereeniging van het Zwavel-zuur, met eene ontvlambaare Brandstof, (Phlogiston,) eigenaartig | |
[pagina 868]
| |
Ga naar margenoot+is aan den gedistileerden Geest van Vitriool. Om het sterkste Vitriool-zuur te bekomen, behoeft men het zelve alleenlyk telkens van het vogt (Phlegma) af te scheiden. Alle Vitriool-zuuren, en het Vitriool zelve, verwen de samentrekkende Plantstoffen, als Galnooten, Theebladen, met meer dergelyken, zwart; en men maakt 'er Inkt van. Het Vitriool-zuur is daar benevens tegenstrydig aan alle andere Zuuren; en verschaft, uit hoofde der byzondere eigenschappen, die het met andere Zuuren verkrygt, eene reeks van bedenkingen, waar op wy, in dit Werk, niet staan kunnen blyven. Het onderwerp is zeker ten uitersten voortreffelyk; nadien de kennis der Zuuren en Zouten in 't algemeen, en die van 't Vitriool- of Alkalyn-zuur in 't byzonder, aan te merken is als de steun der Scheidkunde, en de grondslag van alle Proeven, op welke de bondigheid van de kennis der Delfstoffen gevestigd is, dan eene behoorelyke ontvouwing hier van zou genoegzaam een gantsch Boek op zig zelve eischen; weshalven wy ons niet zullen inlaaten, om over eene Stoffe, zoo uitgebreid en ingewikkeld, eenigermaate uit te weiden: alleen verzoeken wy, dat men 't ons niet kwaalyk neeme, dat wy, ten dienste der Liefhebberen, nog eene enkele Bladzyde vullen, met de opgave eener beknopte bepaalinge van dit zoo aanmerkelyke zuur. De weezenlyke byzonderheden, welken | |
[pagina 869]
| |
Ga naar margenoot+ter bepaalinge van het Vitriool-zuur dienen, zyn de volgende. (1) Het is, in vergelyking met andere Ga naar margenoot+Zuuren zwaarder; en dit gewigt heeft men, naar 't schynt, toe te schryven aan eenige Metaal stoffen, die, door de kragt van het vuur, te gelyk met het Vitriool-zuur vereenigd blyven. (2) Het is by uitstek vast; zoo dat het, met water gekookt zynde, dien trap van hette, zonder eenige vervlieging, wederstaat. (3) Het is het allersterkste zuur; want als men het Salpeter- of Zout-zuur, dat in eenige Moederstof (Matrix) heerscht, met Vitriool zuur toets, zoo word dadelyk het Zout-zuur uit het Salpeter gedreeven; en uit deeze vereeniging (Concentratio) van die Geesten heeft glauber Zout bereid. Even zoo gaat het, als men dit zuur giet op Azyn, met Krytstof of Alkalyn zout verbonden; terstond word ook de Azyn verdreeven: ten ontegenzeggelyken blyke, dat het Vitriool-zuur sterker is dan alle de anderen. (4) Het Vitriool zuur bemint het water zeer sterk, en 't Vitriool trekt, in de open lugt, het water onverzaadelyk tot zig; zelfs indiervoege dat 'er, als 'er water op gedrupt word, eene zekere soort van hette ontstaat; zoo dat ook het Glas, waar in men deeze Proef doet, wel eens barste; niettegenstaande beide de vogten zeer koel zyn. (5) Het Vitriool zuur vereenigt zig zeer greetig met de krytagtige en kalkagtige | |
[pagina 870]
| |
Ga naar margenoot+Aarden; en doet, door die vereeniging, Aluin ontstaan: vooral omhelst 't het ontbrandbaare Phlogiston, trekt het na zig, en word, zoo het met die Stof als een droog weezen voorkomt, Zwavel. (6) Het Vitriool-zuur heeft eene groote gemeenschap met de Metaalen, zoo Yzer en Koper, als Zinck: en met dezelven verbonden zynde, brengt het die tot eene soort van Zout; dat verschillende Vitriool-soorten uitmaakt, en in water smeltbaar word. Daar benevens verandert dit zuur de koleuren der Metaalen; en 't schynt bovenal het Yzer te verkiezen. (7) Het Vitriool zuur, eindelyk, omhelst uitermaate sterk het vaste Alkalyn-zout, vereenigt 'er zig ten naauwsten mede, en doet de twee hoofdzaaklyke Alkalynen ontstaan: even zoo vind men het verknogt met het vaste delfbaare Alkalyn-zout, (Alkali fixum fossile;) en het Wonder-zout van glauber, (Sal mirabile Glauberi;) het Vitriool-tarter, (Tartarus Vitriolatus;) met het Plantaartige Alkalyn-zout, (Alkali fixum Vegetabile;) dog allervastst verbind het zig, en komt het overeen met het Zwavel-zuur en Aluin-zuur. Alles wat men derhalven van dit Zuur, ten deezen opzichte, kan zeggen, komt daar op uit, dat het eene genoegzaame gemeenschap met deeze Zuuren heeft; waarom het ook zeer dikwils onder den naam van Zwavel zuur, (Acidum Sulphuris,) waar van vervolgens gehandeld staat te worden, voorkomt. | |
[pagina 871]
| |
Ga naar margenoot+Zie daar, geagte Leezers! ulieden een zaaklyk denkbeeld gegeeven, van eene Stoffe, die, hoewel men ze niet als zelfstandige Ga naar margenoot+Kristallen in ons Land ontmoete, nogtans zulk een verbaazenden en algemeenen invloed op onze Delfstoffen, Lugt, Aarde en Wateren heeft, als mede wel byzonder op onze Zand-okers, dat wy dezelve overal in erkennen; om welke reden ze ook, als vlug en algemeen verspreid zynde, een Algemeen Zuur (Acidum Universale) genoemd word. Eene benaaming, die het zelve met het hoogste recht mag draagen; want schoon dit zuur oorspronglyk in gegraaven Vitriool huisveste; en dus wel in andere Landen, maar niet by ons, gevonden worde; zoo is het evenwel, onder zulk een vluggen en fynen geest, in onzen Dampkring en onze Aarden verspreid, dat het zig men andere Alkalyne of Tweeslagtige Zouten op het doordringendste vereenige, en in allerleie lichaamen te ontdekken zy. Dit Zout, by voorbeeld, alhoewel door een vast Alkalyn-zout gezuiverd, trekt, in onze Hollandsche Lugtstreek, het water zoo sterk aan, dat het gedeeltlyk overgaat, van een Alkalyn-zout tot een onzydig Zout, en men Vitriool-tarter verkrygt; 't welk nimmer ontstaat, of 'er moet van dit zuur met een Alkalyn vermengd zyn geweest. Buiten dat, bespeurt men dit Vitriool-zuur overal in de Yzer-beddingen, daar Magneet-stoffen tegenwoordig zyn, en vooral in roestig Yzer: in laage oude groeven, die- | |
[pagina 872]
| |
pe Ga naar margenoot+kelders, en in het opgraaven van moerige gronden, vind men het met Zwavel vereenigd; waar uit eene verstikkende en gevaarlyke Ga naar margenoot+uitwaasseming ontstaat. Voorts ontdekt de Scheikunde dit algemeene Zuur duidelyk in de Mineraale wateren, met brandbaare Aarden vermengd, en in de Bitumineuze Stoffen; gelyk wy ten aanzien van het Veen breedvoerig getoond hebben. Wyders heerscht het ook in Kalk-aarde, en vormt, daar mede werkende, een soort van Aluin. Het Vitriool-zuur eindelyk is, zoo in het Ryk der Delfstoffen, als in dat der Dieren en der Planten, overal wyd en zyd verspreid; en vertoont 'er zyne kragt en Zoutvormende vermogens dermaate in, dat de schranderste Scheidkundigen het zelve als het manlyk en voortteelend zout of zuur aanmerken, dat men als den grondstof aller Zouten te agten heeft. Men kan hier uit gevolglyk zeer ligt begrypen, dat dit algemeene Zuur ook overvloedig in Holland te vinden is; 't geen uit onze Verhandelingen, zoo over de algemeene geestryke Wateren, als over de Klaien, de Okergroeijingen, en inzonderheid, raakende het Veen of de Bitumineuze Stoffen, ten vollen kan blyken. Wat nu verder aangaat de Soorten deezer Zouten, wy zullen ons thans met derzelver bepaalingen niet ophouden; nademaal zulks afhangt van de vermenging met andere Zuuren. Zouten of Aarden; ten welken opzichte nagezien kan worden, 't geene wy gezegd hebben van de verdeeling | |
[pagina 873]
| |
Ga naar margenoot+der Mineraale Wateren en AardenGa naar voetnoot(*). Wy zullen derhalven, in stede van dezelven hier, volgens wallerius, andermaal op te tellen, wederom het spoor der Scheidkunde inslaan, en ons oog wenden tot | |
Den tweeden rang der eerste orde.
| |
[pagina 874]
| |
sel Ga naar margenoot+van ontvlambaare Aarden, dat een zuur Zout tot een grondslag heeft, word onderscheiden, in vast Alkalyn, (Alkali fixum,) en vlug Alkalyn, (Alkali volatile) Het word voornaamlyk uit het Ryk der Dieren en dat der Planten getrokken; en men agt het nog twyffelagtig, of het zig ook in het Ryk der Delfstoffen bevinde: 't is by hoffman bedenkelyk, of het in de Medicinaale Wateren niet huisveste; en haller vermoed, dat het insgelyks in eenige Steenen te ontdekken zy. Men word althans in sommige versteende lichaamen, hoewel voor lang onder de Aarde veranderd, een Alkalynen invloed gewaar; als in eenige Schelpdieren, en wel byzonder in de Hartshoornen: dan dewyl die lichaamen van Dieren oorspronglyk zyn, zoo stelt men vast, dat de Alkalyne eigenschap altoos op de eene of andere wyze daar mede verbonden is gebleeven. En schoon brandtig dezelve ook in een zeker Klaisap ontdekt mogte hebben, is 't vermoedelyk, dat die Aardstof met ontsloopte deelen van Dieren vermengd geweest zal zyn; zoo als wy dezelve onder onze Aarden hebben voorgesteld. Ga naar margenoot+Maar, 't geene hier meer ter zaake doet, is, dat men, gelyk de Geleerde gaubius beproefd heeft, in den Mansfeldschen Leisteen, buiten andere zelfstandigheden, ook Ammoniak-zout ontdekt: nademaal nu dit Zout volstrekt niet bestaat, zonder eene Alkalyne eigenschap; zoo mag men, op dien grond, wel vast stellen, dat 'er dus- | |
[pagina 875]
| |
danig Ga naar margenoot+een delfbaar Alkalyn-zout te vinden is; waar in wy versterkt worden, door de Proeven op ons Hollandsch Turf-veen; in 't welk de Heer ten haaff mede Ammoniak-zoutGa naar margenoot+ gevonden heeft. Wanneer men dit alles te samen neemt, heeft men gronds genoeg, om het Alkalyn-zout onder onze Delfstoffen te betrekken, en hier, op het gezag van den beroemden gaubius, twee onderscheiden Geslagten van Alkalyn te stellen; te weeten, dat van vast delfbaar Alkalyn, (Alkali fixum fossile,) en vast Plantaartig Alkalyn, (Alkali fixum vegetabile;) welke onderscheidingen beiden haare eigen bepaalingen hebben. | |
Eerste Geslagt.
| |
[pagina 876]
| |
Ga naar margenoot+Tweede Geslagt.
| |
[pagina 877]
| |
maakende Ga naar margenoot+Aarde vereenigen, en in waar Glas verkeeren; 't welk ook in deszelfs eigenschappen deelt, als 'er eene groote hoeveelheid mede vermengd word: en, dewyl de Alkalynen gereeder smelten, dan de glasmaakende Aarden, zoo bevorderen zy ook derzelver smelting. Als men een Alkalyn aan eene vereenigde kalkaartige Zuurstof voorstelt, ontsloopt het die Stoffe, en maakt eene andere vereeniging met het zuur zelve; waar uit eene zekere betrekking tusschen die twee vogten blyft. Voor het overige hebben de twee bepaalde Alkalyn-soorten, zoo men wil, Geslagten, onderling verscheiden overeenkomende eigenschappen, die de oeffening zelve nader Ga naar margenoot+kan doen kennen. Dus begrypt men ligtlyk, dat de Alkalyne Zouten ook natuurlyk op dit Land veel invloeds hebben; en 't is bekend, dat zy daarenboven in veele Fabrieken, boven al in het Glasmaaken en het Zeepzieden, als Loogzouten voorkomen; onder welken naam veele dier Zouten hier te Lande bekend staamen gebruikt worden: waar by men nog wel mag voegen, het voortreffelyke nut, dat zy, door eene welbestierde handeling, den Medicynen aanbrengen. De schikking deezer CLASSE heeft ons ontslaagen van de noodzaaklykheid, om in eene nette rangschikking te treeden; 't welk ons te meerder vryheid geeft, om hier, 't geen wy niet wel stilzwygend voorby kunnen, nog aan te hegten, eene beknopte melding van den zou- | |
[pagina 878]
| |
ten Ga naar margenoot+uitslag, aan onze kelders en muuren; die wel somwylen Salpeteragtig is, dog door de Scheidkundigen egter ook onder de Alkalynen betrokken word, by de naamen, | |
(Aphronatron, Sal muralis, Nitrum murarium.)
| |
[pagina 879]
| |
den Ga naar margenoot+wy tot de middelbaare Zouten overgaan; dan de Borax, hoewel als geen voort-brengsel van dit Land bekend, eischt nog een kort woordje; zoo om het nut van deszelfs kennis, als om de betrekking die zulks heeft, niet alleen op de Alkalynen, maar ook op de konst om dien te zuiveren; welke ons, als hier te Lande byzonder beroemd, even te gedenken staat. Ga naar margenoot+Het Borax-zout heeft deeze volgende eigenschappen. (1) Het geeft vlakke zeshoekige prismatische Kristallen, welken in stompe dergelyke punten eindigen, waarin het van 't Salpeter verschilt. (2) Het doet de tonge aan, eerst met een zoetagtigen, daar na met een Alkalynen wrangen smaak. (3) Het smelt zeer moeilyk in water, en vereischt wel twintigmaal zoo veel koud, en twaalfmaal zoo veel warm water, eer het smelt. (4) Het word zelden vogtig in de lugt; nogtans heb ik Borax-kristallen gezien, die, in eenige Kabinetten en vogtige plaatsen, het vogt, als zweet, aantrokken. (5) De Borax knapt of vervliegt niet op het vuur, dog welt op, en dryft het water uit; ook kan dezelve verder, door zuivering, en smelting in water, weder tot kristallen stollen. Zeer kundig is dit stuk, verzeld van welberedeneerde Proeven, nog korts behandeld, door den Heer jacobus kaas, M.D. in eene Academie dissertatie, getyteld: Observat. quaedam de Borace, 1769. Dan, hoe bedreeven de Scheidkundigen daar in ook mogen zyn, 'er is hier te Lande egter deswe- | |
[pagina 880]
| |
gens Ga naar margenoot+een geheim bekend, en zoo ik niet mis hebbe, word het nog als een geheim gehouden, waar door men den Borax, tot zulke groote en gebruikbaare kristallen weet te zuiveren en te bereiden, dat de Metaalsmelters en Diamantzetters, die het niet ontbeeren Ga naar margenoot+kunnen, 'er zig van bedienen mogen. Deeze konst is voorheen den Venetiaanen bekend geweest, en wierd by hen als een geheim, dat een grooten tak van handel uitmaakte, naauwkeurig bewaard: iin die dagen was 'er geen Borax goed dan de Venetiaansche; dog naderhand heeft men, zedert den toevoer van Borax uit onze Indiën, die konst te Amsterdam opgespoord, geoeffend, en met zoo veel roems voortgezet, dat de Amsterdamsche den Venetiaanschen niet alleen evenaart, maar zelfs overtreft. Deeze Konst, die, zoo ik meene, tot nog een geheim is, bestaat voornaamlyk in de wyze, om den Borax helder en wit te zuiveren; om 'er groote schoone kristallen van te verkrygen; om dien de noodige kragt, welke de Goudsmeeden 'er in begeeren, by te zetten; en voornaamlyk om den Borax, naar 't groote oogmerk van den koophandel, goed en goedkoop te kunnen leveren. In alle deeze vereischten is hier de groote zaak gelegen; want anders kan men wel Borax zuiveren, en dit is den Scheidkundigen genoeg bekend: dog het valt hun ongelooflyk moeilyk en kostlyk, om, gelyk ik zelve beproefd heb, schoone witte, maar middelmaatig goede Borax-kris- | |
[pagina 881]
| |
tallen Ga naar margenoot+te bekomen. Deeze zoo nutte kundigheid, is by uitneemendheid bekend geweest aan, en geoeffend geworden, door wylen den Weetenschaplievenden Heer diderik smith, in leeven voornaam Koopman in Droogeryen, te Amsterdam: en, indien men my wel onderregt heeft, word deeze behandeling nog met vrugt, als een geheim, gehandhaafd, door de opvolgers in zyne Fabrieken, de Heeren melchior draveman, johannes ploos van amstel en nicolaas kiere: waar onder het Raffineeren van Campher ook geene der minsten is. Dit in 't voorbygaan van den Borax genoeg agtende, keeren wy ons tot | |
Den derden rang der eerste orde.
| |
[pagina 882]
| |
ren Ga naar margenoot+smaak, zynde van eene doordringende prikkeling en byting op de tong; en, 't geen zeldzaam is, men ziet het altoos genegen, ook in de koude, om een waassem af te geeven: ja, ik heb gezien, dat de zuure geest van Zout, van over vyf-en-twintig jaaren, door den Professor gaubius bereid en bewaard, dit uitwerksel nog duidelyk vertoonde. (3) Het Zout-zuur is ligter dan 't Salpeter en Vitriool-zuur, mitsgaders het zwakste in kragt, dewyl het voor beiden zwigt. (4) Met Sterkwater vereenigd, word het Konings Water, (Aqua Regia;) en is dus de ontbindende Stoffe van het Goud. (5) Het smelt met Koper tot eene aangenaame groene koleur. (6) Met vast Alkalyn verzadigd zynde, geeft het een middelbaar Zout, dat van een gemeene zoute natuur word; 't welk aan geene andere middelbaare Zouten eigen is. Buiten dit tot dus ver gemelde Zout-zuur, huisvest 'er ook, in het gemeene Zout, het vaste delfbaare Alkalyn, 't welk de opgenoemde kenmerken bevestigen: want als men 'er Vitriool-zuur by doet, word het Zout zuur uitgedreeven; en het Vitriool-zuur verbind zig met den vasten grondslag, (basis,) van het gemeene Zout. Dit is het Wonder-zout van glauber; en duid tevens aan, dat het Alkalyn van het gemeene Zout, een vast delfbaar Alkalyn is, (Alkali fixum fossile.) Wyders bepaalt men de eigenschappen van het Zout afzonderlyk, en vooral onder de middelbaare platte Zouten, aldus. | |
[pagina 883]
| |
Ga naar margenoot+Eerste Geslagt.
| |
[pagina 884]
| |
Ga naar margenoot+geheel. (6) Het verandert Sterkwater in Konings-water, waar uit blykt dat 'er een Zout-zuur, (Acidum salis,) in heerscht; terwyl 'er, uit de enkele scheidihg der deelen, niet zelden eene ontbinding plaats grypt, die dezelven in Aardagtige Stoffen doet overgaan. Wyders bezit het gemeene Zout eene eigenschap, om vleesch en andere Stoffen voor verderf of verrotting te bewaaren, 't geen eenigen voor een kenteken Ga naar margenoot+van 't Zout houden; dan pringle beweert, dat dit zoo zeer geen kenmerk van het Zout is, als wel van een gedeelte, dat zig met de dierlyke vogten vereenigt. 't Schynt zelfs, dat het in sommige verstorven dierlyke en plantaartige deelen, die met Zout, buiten den toegang van lugt vermengd zyn, de verrotting bevordert; ten zy eene genoegzaame hoeveelheid en de uitwaasseming zulks belette. Dan, dewyl dit tot nog onder het onderzoek ligt, zoo stappen wy 'er van af; en vervolgen, met het beschouwen der natuurlyke en oorspronglyke gedaante, waar onder dit Zout voorkomt: te weeten, of Delfbaar, of in de Fonteinen, of in de Zee. | |
Eerste Soort.
| |
[pagina 885]
| |
len, Ga naar margenoot+Hungaryen, Spanjen, enz. of men moest 'er een zoutagtig, vezelig, schimmel gelykend Zout, dat men dikwils tusschen onze Klaibeddingen ontmoet, voor houden; dan in die gedaante vind men 'er ook andere Zouten. Ondertusschen vermengt het zig egter wel met onze Klaien, en byzonder met den Dary; waar uit, gelyk breedvoerig gemeld is, de Zeeuwen, op 't spoor Ga naar margenoot+van eenen liringus of zierik, naar wiens naam de Stad Zirck-zee genoemd zou zyn, eertyds Zout kookten. By onze Aarden hebben wy deeze met Zout bezwangerde Aarden reeds opgenoemd. | |
Tweede Soort.
| |
[pagina 886]
| |
Ga naar margenoot+Derde Soort.
| |
[pagina 887]
| |
Ga naar margenoot+het gebruik van dit Zout te zuiveren; met hun eene beknopte Beschryving dier behandelinge mede te deelen: 't welk deeze konst te meer waardig is, om dat dezelve, door de vroege Inwoonders onzes Lands, oudtyds al ingevoerd, thans nog, by uitneemendheid, in Holland, byzonder in Noordholland, geoeffend, en 'er ook ons natuurlyk Zoutwater toe gebruikt word. Men heeft, naamlyk, om het Zout van zyn natuurlyk vuil te zuiveren, en tot gebruikbaar Zout te bereiden, in, of omtrent verscheiden aanzienlyke Steden van Holland, groote huizen opgeregt; waar in het Zout, ten dien einde, behandeld word. Zodanige huizen draagen den naam van Keeten, of wel van Zout-keeten; welk naam woord ontleend is uit dat van Zout-ketel; dewyl het Zout in die Werkplaatsen, in platte groote ronde Pannen of Ketels, gekookt en uitgewaassemd word. Dan zulk een gebouw heeft, schoon het gantsche Gestigt den naam van Keet draage, verscheiden andere vertrekken, buiten dat, waar in de Zoutpannen of Zoutketels geplaatst zyn; dienende tot byzondere werkzaamheden, welken tot het Zout zuiveren behooren. Wy zullen van 't een en 't ander een onderscheiden bericht tragten te geeven. Ga naar margenoot+Men haalt dit Zout meerendeels uit Spanjen en Vrankryk, of van de Zout-Eilanden; welk Zout haalen aan Hoorn, Enkhuizen, en andere Noordhollandsche Steden, in vroeger dagen, tot een grooten | |
[pagina 888]
| |
Ga naar margenoot+tak van handel strekteGa naar voetnoot(*); waarom men die handeldryvers, wel Hoornsche Zouthaalders noemde. Dit Zout, natuurlyk vuil, ongezuiverd zynde, word door groote Schepen gehaald, en met kleinder Vaartuigen aan de Zoutkeeten gebragt. Hier bewaart men het in houten digt beschooten Lootsen, daar men 't op hoopen ligt; welke hoopen, of liever, welke verzamelplaats van hoopen, de Werkmeisjes, gebruikende men in dit werk veelal het Vrouwelyk Geslagt, den Zoutdel noemen. Het dus op één gehoopte Zout is doorgaans geelagtig, met eenige daar door loopende slykdeeltjes vermengd: het is gruizig, en fyner dan gekristallizeerd of gezuiverd Zout; dog men ziet het veelal aan bryzelige klonten verbonden. Men agt het Spaansche voor het beste, schoon het Fransche ook zyne waardy hebbe. Als men dit Zout dus op den Del of in het Magazyn vergaderd heeft, brengt men het vervolgens naar de Smeltkuipen of zogenaamde Smelthuizen. Ga naar margenoot+Deeze Smelthuizen zyn hooge groote vierkante bakken, die elk, ongeveer, wel zes a zeven voeten meer of min in 't vierkant beslaan. Men heeft 'er gemeenlyk drie, vier of vyf zulke Bakken, naar geraade van het getal der Zoutpannen, en de uitgebreidheid van den omslag. Ze worden aan en naast elkander gevoegd; zoo dat drie | |
[pagina 889]
| |
Ga naar margenoot+Smeltkuipen door twee, en vyf door vier Middelschotten verdeeld worden, des één Middelschot de wanden van twee Zoutbakken uitmaake. Die Middelschotten loopen, aan de agterzyden, tegen het agterschot, allengs hooger op; om dus het Zout onverhinderd te kunnen ophoogen. Men kan zig van deeze Zoutkuipen, of Smeltbakken, geen juister denkbeeld vormen, dan door ze te vergelyken by de Erweten, Boonen, Meel en Gortbakken, die by de Grutters, Bakkers en Winkeliers in gebruik zyn; met welker uitwendige gedaante zy volstrekt overeenkomen. Inwendig, in en op den grond dier Smelthuizen, legt men gevlogten Stroo of Rietmatten; strekkende om de Pekel, als het Zout gesmolten is, te laaten doorlekken; ten einde dezelve, by wyze van filtratie, te zuiveren: welke Pekel, onder die Bakken, in eene daar toe geschikte verzamelplaats te samen vloeit. Ga naar margenoot+Voor aan ieder deezer Smelthuizen zyn vierkante uitsteekende houten Bakjes gemaakt, die met een valklap, juist als een Kaarsebak, open- en toeslaan; in deeze huisjes, die, naar gis, wel anderhalf of twee voeten breed, en een voet diep zyn, heeft men houten kraanen; door welken men in deeze bakjes zoo veel Pekels laat loopen, als men ter beproeving nodig agt; ook kan men de Pekel uit deeze Bakjes, die men Taphuizen noemt, in een gemeenen bak laaten stroomen. Voorts zyn alle de Smelthuizen, ten minste in die Zoutkee- | |
[pagina 890]
| |
ten, Ga naar margenoot+welke ik gezien heb, geplaatst op een grooten ruimen Waterbak, die in den grond gemetseld is. In deezen Bak laat men, in Noordholland, het zoute Zeewater, met Waterschepen hoog op uit het Y gehaald, en in Zuidholland het Noord-zeewater, 't welk met Karren in Zee geschept, en naar de Watervletten gebragt word, door middel van een hevel, loopen; op de eigenste wyze als de Brouwers hun Zoetwater in hunne Waterbakken Ga naar margenoot+brengen: somwylen word het ook uit de Schepen in zulk een Bak gepompt; dog dit is wat kostbaar. Dit water, in deezen onderaardschen Bak zynde, heeft gemeenschap met eene groote Pomp, de Ga naar margenoot+Kuippomp genaamd; welker buis en uitloozing tot boven de gemelde Smelthuizen of Kuipen uitsteekt; des men het Zeewater, door middel van Gooten en Waterleidingen, in alle de Smelthuizen kunne brengen. Wanneer nu de Smelthuizen met eene genoegzaame hoeveelheid van 't voorgemelde Zout gevuld zyn, pompt men 'er zoo veel Zeewaters in, als 'er tot het smelten van dat Zout vereischt word. Wanneer nu dit Zout in het water gesmolten is, dan vult men den Bak, het Smelthuis, of de vierkante Kuip, zoo als men 't gelieft te noemen, al gestadig met Zout en Water aan, tot dat die verzamelplaats vol, en het Water geheel met Zout verzadigd zy. Om dit te weeten, bedient zig de Zoutbaas of Zoutbaazin, want tot dit werk, als gezegd is, worden gemeenlyk Vrouwen en Meis- | |
[pagina 891]
| |
jes Ga naar margenoot+gebruikt, van een houten Bakje, waar aan een touwtje vast is, aan welks einde men eene Barnsteene Kraal gehegt heeft; van waar ze dit Bakje de Kraal noemen. In dit werktuig tapt men, door middel van de Ga naar margenoot+Kraan in het Taphuis, een deel Pekel uit de Smeltkuip, en werpt vervolgens de Kraal in 't nat; zinkt de Kraal, het is een bewys dat de Pekel nog niet genoeg met Zout bezwangerd is; maar dryft dezelve, dan oordeelt men de Pekel ter uitwaasseminge bekwaam. Dit ontdekkende, zoo word dit water of de Pekel, met behulp van eene Ga naar margenoot+tweede Pomp, die men de Panpomp noemt, en gemeenschap met de Pekelkuipen of Smelthuizen heeft, door houten Gooten of Waterleidingen, in de Zout-pannen gebragt. Deeze Pannen vind men altoos in een afzonderlyk Vertrek of Stookhuis, als eene hooge Loots gebouwd, geplaatst. Dezelven zyn saamgesteld uit eene menigte zwaare Yzeren Plaaten, die met Yzeren nagels aan een geklonken, en voorts in de Kieren, door de Werkmeisjes, met Neteldoek of Werk aangevuld zyn: daar benevens is 'er hier over, gelyk ook over den geheelen bodem der Pan, een byzonder daar toe bereid cement gestreeken; zoo Ga naar margenoot+dat de Yzeren nagels, waar mede de Pan is saamgeklonken, gantsch bedekt worden, en de Pan een effen bodem verkrygt. De gedaante deezer Pannen is cirkelrond, hebbende gemeenlyk tien, elf, twaalf of meer voeten middellyns; dog men heeft ze ook klee- | |
[pagina 892]
| |
ner, Ga naar margenoot+als geschikt naar de ruimte van de plaats der Stook-lootzen, in de Zout-keeten. Rondsom den cirkel der Pan is een opstaande rand, veelal van anderhalf tot twee voeten, iets meer of min, hoog. De geheele Pan steunt, met het platte van zyn cirkel, op een daar toe rond gemetseld zwaar muurwerk; zoo dat dezelve, by vergelyking, als een pot op zyn komfoor rust. Op dat nu zulk een zwaarte, ter oorzaake van 't ontzachelyke gewigt, niet doorbuigen zoude, heeft men 'er in het midden verscheiden Yzeren staaven aan geklonken; die boven in de Stookloots aan de binten en dwarsbalken gehegt zyn, waar aan het midden of de bodem der Pan hangt; des dezelve in geenen deele kunne doorzakken, en dus op zyne muraadje veilig ruste. In deezen Ga naar margenoot+rondgetrokken muur heeft men de Stookgaten of Stookhuizen, doorgaans, tot drie in 't getal: welke gaten met Yzeren deuren geslooten of geopend worden; 't zy om 'er de Brandstof in te werpen, de hette te maatigen, of de Assche 'er uit te haalen. De Werkmeiden noemen deeze plaats, daar men het vuur onder de Pan aanstookt, den Heerd of Haerd, en de Yzeren deuren, Mondyzers. Ga naar margenoot+Naast de Pan staat, op een vry hoogen optree, een groote ronde houten Tregter, Stoep, Stup of Stulp genaamd, die van onderen een hout Roosterwerk heeft; en welks spits toeloopend nedereinde op een zwaaren vierkanten Bak rust, die men Housvat of Hoosvat noemt. Deeze | |
[pagina 893]
| |
Ga naar margenoot+twee Vaten dienen tot het ontvangen van het gezuiverde Zout, dat men in den Tregter werpt, die van boven wel vier a vyf voeten middellyns heeft; waar op dan de wateragtige Pekel, die nog aan het Zout aanhangt, door den Rooster van deeze Stoep of Stulp, in het Housvat gevangen word; welke Pekel men naderhand weder met andere vermengt. Dit is de voornaamste toestel, die tot het uitwaassemen en het Zout-zuiveren behoort, waar mede men in deezer voegen voortgaat. Ga naar margenoot+Als de Pekel, gelyk we gemeld hebben, beproefd, en vervolgens, tot eene vereischte hoeveelheid, in de Pan gepompt is, vangt men aan met een gelyk en wel gloorend vuur in de Stookhuizen aan te stooken. Dit geschied in het begin wel wat sterker, dan op het einde der afkooking; dog men vermyd in 't geheel eene harde kooking, als beoogende wel byzonder eene stille evenredige uitwaasseming; waar mede men aanhoud, tot dat men eindelyk eene Zoutschieting bespeure. De Kristallen zyn, gelyk over bekend is, vierkantagtig Piramidaal; dog 't geen my boven al opmerkens waardig voorkomt, is, dat de Kristallen, die zig aan den Rand der Pan aanzetten, de gedaante hebben van heldere langwerpige stompronde Blaadjes, en in de Rondte van de Pan, als 't ware, naar het middelpunt uitwerken; terwyl de vierkante Kristallen, die in de Pekel dryven, los te samen stollen. Als deeze kristalschieting | |
[pagina 894]
| |
Ga naar margenoot+toeneemt, schept men 'er de eerste Kristalletjes af, en werpt die in de Stoep of Tregter, daar ze in uitdruipen en droogen; vervolgens worden zy 'er uitgenomen, en in de bewaarplaatsen, die men Zoutkassen heet, gebragt: dit Zout noemt men Fyn-zout. Terwyl men dit Fyn-zout verzorgt, en het gezuiverde droogt, begint het verdere Zout in de Pan meer en meer tot grooter Kristallen saam te stollen of te kristallizeeren: en de Pekel word, door de aanhoudende uitwaasseming van het water, hoe langer hoe dikker. Vermits men nu gaarne de Kristallen zoo lang dryvende houd als men kan, is men voorts oplettende, om de sterke aanzetting van het Zout aan de Pan voor te komen; ten welken einde men zig bedient van zekere houten Spatels, die men Brommers noemt, waar mede men het Zout wat afsteekt, of de Pekel zagtjes roert. Deeze Brommers of Spatels zyn uit een heel stuk Hout gemaakt, als een platte Lepel of eene Schoolmeesters Plak, die half afgebroken is. Wanneer inmiddels het Zout meer en meer toeneemt in kristalmaaking, terwyl de uitwaasseming gestadig voortgaat, dan begint men al, af en aan, Zout uit de Pan te scheppen, en in de Stoep of Tregter te werpen. Hier toe gebruiken de Zoutmeisjes korte en lange houte Schoffels, die even zoo gemaakt zyn, als de na zig toehaalende Schoffels of Loeten der Tuinlieden: 'er is naamlyk aan een stok een Plankje, in eene schuine rigting | |
[pagina 895]
| |
Ga naar margenoot+gehegt, 't welk over het Zout heenen glyd, als men 't van zig stuwt; maar het Zout aanhaalt en opschept, wanneer men den Stok tot zig trekt; waarom deeze Schoffels ook wel den naam van Aanhaalders draagen: de Zoutmeiden benoemen ze daarenboven met den, voor ons onverstaanbaaren, naam van Vlosluten. Wanneer het water dan eindelyk volkomen uitgewaassemd, en het Zout in de Stoep gedroogd en doorgelekt is, brengt men het Zout naar de verzamelplaats, of in de Zoutkassen; om het zelve vervolgens in linnen Zakken te doen, en verder ter vertieringe te verzenden. Men rekent den tyd, die tot het uitwaassemen en zuiveren van eene groote Pan vereischt word, zeer ongelyk; dog meestal op ruim vier a vyf etmaalen of meer; vooral naar geraade dat de droogte of vogtigheid van het klimaat of Saisoen deezer bewerkinge gunstig of tegen is. Veeltyds vangt men dit Zout zuiveren aan in de maand Maart, en blyft 'er mede bezig tot ongeveer Kersmis; dog als het vertier zulks vereischt, en 'er geen genoegzaame voorraad van Zout is, houd men dien arbeid insgelyks des winters aan. In Zuidholland, te Haarlem, te Leiden en elders, worden, tot dit werk, meestal Noordhollandsche Meisjes en Vrouwen ontboden; die, door eene in dat gedeelte van ons Vaderland by uitstek bekende behandeling, 'er wonder wel en handig mede kunnen omspringen; en daar benevens, als uit eene aangeboo- | |
[pagina 896]
| |
ren Ga naar margenoot+zindelykheid, zeer wel geschikt zyn, om ons het versterkende en onontbeerlyke Zout in de zuiverste reinheid te verschaffen. Eene heusche toestemming my verleend, om de hier voorgestelde Zoutzuivering in eigen oogschyn te neemen, heeft my in staat gesteld, om den Leezer het gegeeven berigt des aangaande mede te deelen; waar voor ik wel byzonder de hartlykste erkentenis verschuldigd ben, aan de Wel Edele Weetenschap en Geleerdheid oeffenende Mevrouwe dibbetz, Weduwe van weenegem, te Leiden. Daarenboven heeft die oplettende Mevrouw my nog eene byzonderheid medegedeeld, wegens het Zeewater van onze Kust, dat ter zuiveringe van het Zout gebruikt word. Haar Wel Edele, naamlyk, niet onbedreeven in de Waterweegkunde, bedient zig, ter beproevinge van de Pekel, buiten de gemelde Barnsteene Kraal, ook wel van een Hydrometer of Vogtweger; en heeft, dit doende, haare aandagt meermaals gevestigd, op de verandering van het Zeewater, dat voor Katwyk geschept word; van welk opscheppen uit Zee, en afhaalen aan het Malle gat, by Katwyk binnen, wy reeds eenig gewag gemaakt Ga naar margenoot+hebben, in ons Eerste Deel, by 't verklaaren der Eerste en Tweede Plaat. Door deeze opmerkzaamheid is haar Wel Edele duidelyk gewaar geworden, dat het Zeewater zwaarder van Zout is, naar geraade dat de Ooste- en Noord-ooste winden meer en | |
[pagina 897]
| |
Ga naar margenoot+sterker waaien, en de Zee gevolglyk laager en verder van de Kust zy; en dat, in tegendeel, hoe hooger en bestendiger de Weste en Noord-weste winden het water op het Strand aanvoeren en staande houden, het Zeewater des te meer van tyd tot tyd verzwakke, zoo dat het somwylen zeer schadelyk voor het Zout zuiveren worde. Door deeze Proefneeming ziet men op nieuw bevestigd, 't geen de Graaf de marsigly, en andere Geleerde Onderzoekers, in dit Stuk vast stellen; te weeten; dat, hoe dieper men van eenige Kust aan Zee komt, hoe zouter het water bevonden word; het welk de Noordhollandsche Zout-haalers insgelyks ondervinden; waarom ze het water vooraan in het Y ongelyk minder agten, dan, 't geen men tot by en boven Texel haalt. Hier omtrent zou men ook nog in bedenking mogen neemen, of de Ooste Wind, sterk doorwaaiende, geen zouter water, uit andere Zeeën, tot ons brengt. Dan wy laaten dit voorts den onderzoekenden Liefhebberen over, en stappen hier mede van het gemeen Zee-zout af, om ons bewerp te agtervolgen, met de beschouwing der andere onzydige Zouten. | |
Tweede Geslagt.
| |
[pagina 898]
| |
ken, Ga naar margenoot+word insgelyks aan geene zelfstandige delfbaare Stoffe in ons Land bespeurd; dog het heeft egter, gelyk alle Zouten, ook hier te Lande zyn invloed op allerleie Delfstoffen, Planten, en byzonder de dierlyke uitwerpselen: weshalven het hier ter plaatse wel degelyk diene gemeld te worden. Het onderscheid zig vooral door de volgende eigenschappen. Het heeft (1) een onaangenaamen, walgenden, pisagtigen smaak, doordringender dan die van 't Zeezout. (2) Het smelt, met een gewoon vuur, op drie deelen waters; dog, by vermeerdering van hette, sterker. (3) Gesmolten, gezuiverd, doorgelekt, en vervolgens, na eene uitwaasseming, bekoeld zynde, geeft het zeer dunne spietsagtige Kristallen, zoo dun, dat zy zelfs op 't water dryven. (4) Op eene gloorende kool gelegd zynde, geeft het eerst een ligten witten waassem van zig, tot dat alles by aanhoudenheid vervliegt: wanneer men deezen waassem in eene glazen stulp vangt, slaat dit Zout aan, geeft een gesublimeerd, en dus een aangevloogen Ammoniak-zout. (5) Dit Zout, uit dien hoofde aangemerkt als half vlug, (Semi volatilis,) bezit het wonderlyke vermogen, van veele andere zelfstandigbeden met zig op te heffen en vlug te maaken: waarom de Scheidkundigen, of wel de zulken, die men Alchimisten noemt, deezen witten Ammoniakaalen waassem, den Witten Arend noemen. (6) Het zuivere Ammoniak-zout | |
[pagina 899]
| |
Ga naar margenoot+verwekt, na zyne smelting, eene meerdere koude, dan andere Zouten; en men heeft ondervonden, dat de Thermometer, in ontbonden Ammoniak-water, spoedig vyf- en- twintig graaden minder hette aanduid. (7) Sterkwater doet dit Zout in Koningswater verwandelen; en het dus bereide word voor het beste gehouden. (8) Met leevende Kalk gemengd, verleent het een lichtgeevenden Phosphorus, die men ook wel den Phosphorus van homberg, als deszelfs ontdekker, noemt. Voorts, als men dit Zout, op eene scheidkundige wyze, door eene zuivere scheiding, toetst, met zuur van Zout, en vlug Alkalyn, dan word 'er het zuur van Zout uitgedreeven, en het vlugge Alkalyn, door 't Vitriool-zuur. Wanneer men het vlugge Alkalyn door het vaste uitgedreeven heeft, kan men het vaste delfbaare wederom, door het Zwavel-zuur, verdryven. Dit doende, verkrygt men Zee-zout; en met het plantaartige Alkalyn, het koortsverdryvende Zout van sylvius, (Sal febrifugus Silvii) Indien men wyders uit het gemelde Zout het Zout-zuur verdryft, door het Vitriool-zuur, en dit weder met vlug Alkalyn toetst, erlangt men het Vitrioolagtige Ammoniakaale Zout van glauber; en geschied zulks door het Salpeter-zuur, dan heeft men het geheime Salpeteragtige Ammoniakaale Zout van glauber, Salem Ammoniacalem nitrosum, secretum Glauberi. Wanneer men dit alles te samen gade slaat, ziet men ten duide- | |
[pagina 900]
| |
lyksten, Ga naar margenoot+dat het Ammoniak-zout onder de onzydige of middelbaare Zouten behoort: als hoofdzaaklyk bestaande uit Zuur van Zout, en vlug Alkalyn; met welke Stoffen het, naar den uitslag der Proeven, volkomen overeenkomt. Belangende nu den oorsprong der Ammoniakaale Zouten, dewegens voeden de Natuuronderzoekers verschillende gedagten; daar zyn 'er, die het tot het Ryk der Dieren brengen, om dat het uit Egypten en de Levantsche Gewesten, uit de pis en drekhoopen der Kameelen voortkomt: geenen brengen het tot het Ryk der Planten, en wel tot het Kruid, dat deeze Dieren eeten, of waar mede die drek tot brandbaaren Mest gemaakt word: anderen, en onzes agtens op vry goeden grond, stellen het oorspronglyk uit de Delfstoffen. Hoe het zy, het word in onze Planten nu Ga naar margenoot+en dan ontdekt, en de Heer ten haaff heeft het in ons Veen zelfs erkend; ja, 'er zyn Proeven, die zeer vermoedelyk toonen, dat het uit onze vlugge Alkalynen, en het delfbaar Zuur kan ontstaan; dewyl deeze Stoffen elkander ten sterksten beminnen: waar van men terstond overtuigd kan zyn, als men maar twee Flessen met deeze vogten digt by elkander plaatst; want als dan veroorzaaken de uitwaassemingen eene onderlinge gesting. 't Schynt dus zeer aanneemelyk te denken, dat men dit Zout, hier te Lande, ook zoude kunnen ontdek- | |
[pagina 901]
| |
ken Ga naar margenoot+en bereiden. Wat voor het overige den Ammoniakaalen invloed op onze Aarden en Wateren aangaat, hier van is reeds gewag gemaakt, in ons Eerste Deel, Bladz. 501. Geslagt 7. en in dit Tweede, Bladz. 633. | |
Derde Geslagt.
| |
[pagina 902]
| |
Ga naar margenoot+gelyke hoeveelheid, smelten (4) Op het vuur heeft het verschillende uitwerkingen, en is 'er zeer vast in. Het knapt en barst 'er in, met geluid, ook in eene geringe warmte; zelfs knapt het Salpeter, als men slegts een droog kristal in de hand houd. Wanneer dit Zout in een smeltkroes op het vuur gesteld word, zoo dat men 'er de koolgruizen zorgvuldig uit houde, begint het, op een zagt aangeblaazen vuurtje, als water vloeibaar te worden: waarom men het ook onder de Smelt-zouten stelt. Als het vloeibaar is, ontstaat 'er geene knapping, noch ontvlamming, het geeft dan ook geen vonken, en maakt geen geluid; dog het waassemt een weinig waters van zig. Na eene lang aanhoudende smelting, word 'er eenig gedeelte van het Salpeter-zuur uitgedreeven; daar na dringt het, als doorzweetende, door de porien van den Smeltkroes heenen; tevens ontstaat 'er uitwendig een geruisch; en 't overige gedeelte, dat in den Smeltkroes blyft, duid een vast Alkalyn-zout aan. Dit toont ons, dat het Salpeter ligtlyk op het vuur vloeibaar word, maar zelfs niet ontvlamt; waarom het, ten onrechte, van sommigen den naam van een ontvlambaar Zout verkrygt: zoo dit ooit in eenige Soort gevonden word, dan behoort dezelve tot de vaste Zouten. (5) Als 'er in het Salpeter, vloeibaar en heet zynde, brandstoffen geworpen worden, ontstaat 'er schielyk eene ontvlamming, vergezeld van een ratelend | |
[pagina 903]
| |
Ga naar margenoot+geluid, als een slag; waarom het Nitrum fulminans, weerlichtend, of detonans, donderend Salpeter genoemd word: waar aan men die ontzachelyke uitwerking van het oorlogsdwingend en menschverdervend Buskruid toe te schryven heeft. 't Is zeer waarschynlyk, dat deeze eigenschap van 't Salpeter ontstaat uit de lugt, die 'er in huisvest, welke men vermoed, dat 'er zig oneindig vast, als 't ware in celletjes, in opgeslooten bevind: waarom de Alchimisten het ook Lugt-zout, (Sal aëreum,) noemen. Daarenboven komt hier omtrent, als zeer aanmerkelyk, voor, dat het koude Salpeter, al is het met eenige brandbaare Stof vermengd, door eene vlammende Kaars niet word aangestoken, zelfs ook niet door eene vuurstof, welke niet vonkt; maar zeer spoedig door een enkel vuurvonkje, wanneer het terstond met een slag ontvonkt en vervliegt: waar voor het egter, gelyk bekend is, in 't lugtledige onaandoenlyk blyft. Voorts zyn 'er, wegens deeze byzondere eigenschap, tot nog toe in 't Salpeter alleen bekend, zoo veele ontellyke proeven van bedenkingen, dat wy ons, tot derzelver melding, niet kunnen inlaaten; ook oordeelen wy het gezegde tot ons tegenwoordig oogmerk, genoeg. (6) Men kan het Salpeter aanzien, als saamgesteld uit een zelfstandig Zuur, met het vaste plantaartige Alkalyn, ter verzadiginge vereenigd. Want, daar het zwakke Salpeter-zuur 'er door het Vitriool-zuur uitgedree- | |
[pagina 904]
| |
ven Ga naar margenoot+word, als men 'er Salpeter-geest op werpt; en 'er vervolgens, na de uitdryving van het Salpeter-zuur, een ander gedeelte tot Vitriool-tarter overgaat, is 't blykbaar, dat hier eene samenstelling, uit een eigenaartig Zuur en een vast Alkalyn plantaartig Zout plaats heeft. Dit Vitriool-tarter tog word nooit gebooren, dan door de vereeniging van het Vitriool-zuur, en het vaste plantaartige Alkalyn: zelfs duid de zelfstandigheid van het Salpeter-zuur deeze eigenschap aan; welk Zuur, afzonderlyk beschouwd, de hier na volgende kenmerken heeft. Ga naar margenoot+(1) De reuk van den zuuren Salpeter-geest is zwaar, en benevelt de hersfenen. (2) Deeze Geest heeft, geconcentreerd zynde, eene roodagtige koleur, en een langen tyd beslooten bewaard wordende, geeft dezelve een rooden waassem af: wanneer 'er eene zekere hoeveelheid waters op gedrupt word, ontstaat 'er eene Oranje koleur; zoo men 'er nog meer waters bydoet, verkeert die verw in eene blaauw groene doorschynendheid; en eindelyk word dezelve, met meerder water, helder witkoleurig. (3) Deeze Geest is soortlyk zwaarder, dan het Zuur van Zout, dog zwakker en ligter dan het Vitriool-zuur. (4) Dezelve ontbind ongemeen wel alle Metaalen, dog byzonder het Zilver; en het Zuur vereenigt zig te meerder met het Zilver, naar geraade dat dit Metaal zig spoediger in deezen Geest ontbinde: en als men | |
[pagina 905]
| |
Ga naar margenoot+dien Geest met het Zuur van Zout vermengt, ontbind dezelve ook het Goud. (5) Ook word 'er het Koper tot eene hemelsblaauwe koleur door ontbonden. (6) Van dit Salpeter-zuur, hangt al mede de kraakende en geluidvormende kragt van het Salpeter af; want als men 't hier van berooft, geeft het geen kraakend geluid, schoon het door andere Zuuren ondersteund worde. (7) De byzondere kragt van verkoeling is dit Zuur mede in een hoogen trap eigen, vooral wanneer men het op Ys giet. fahrenheit,Ga naar margenoot+ de eerste ontdekker van dit byzondere en wonderbaare vermogen, bespeurde die kragt te Amsterdam, in den Winter van den jaare 1729; wanneer hy, onvermoeid in het onderzoeken, den Geest van Salpeter, op Ys geworpen, toevallig beproefde; en bevond, dat de Thermometer, in gestooten Ys, waar op Salpeter-zuur gegooten wierd, spoedig daalde, van 30 graden tot 16 onder 0. Deze Proeven zyn naderhand door andere Geleerden herhaald; wel byzonder heeft ook de strenge koude van het jaar 1740, den Hoogleeraar gaubius aanleiding gegeeven, om die eigenste Proef in 't werk te stellen: waar mede hy de koude, door Ys en Salpeter veroorzaakt, bragt tot 40 onder 0, naar den Fahrenheitschen Thermometer: en in Siberiën heeft de Professor gmelin, die op dezelfde wyze tot 120 onder 0 aantetekend. Van dien tyd af is deeze wonderbaarlyke eigenschap van het Salpeter, om koude te verwekken, een ver- | |
[pagina 906]
| |
baazend Ga naar margenoot+onderwerp der Scheidkunde; en de Liefhebbers kunnen hier omtrent, zoo wegens de Konst zelve, om dit werkstellig te maaken, als raakende eenige nadere ontdekkingen, daar wy hier van moeten afzien, een naauwkeurig verslag vinden in de Ga naar margenoot+Uitgezogte Verhandelingen; alwaar die verwonderlyke uitwerksels kundig ontleed zyn. Dog het geen de verwondering in dit geval nog vermeerdert, is, dat die eigenste Geest ook een ongemeen vermogen heeft om hette te verwekken; waar toe de Vuurwerkers haar inzonderheid gebruiken. Glauber, dit gadeslaande, beproefde hierom den Geest van Salpeter, met vlugge Aromatike Olyen, en bemerkte, dat 'er eene vlam ontstond, als 'er deeze Oly op gedrupt wierd; schoon de Salpeter-geest allerkoelst ware. Hier omtrent staat egter nog aan te merken, dat die ontvlamming niet gereedlyk geschied, ten zy'er, met twee deelen zuuren Salpeter-geest, één deel Vitriool-oly vermengd zy. Men ziet dus uit deeze korte beschryving van den Salpetergeest, welke wy hier mede besluiten, dat 'er nog veele verborgenheden, in de bepaaling dier wonderbaare uitwerkselen, voor een nader onderzoek op te speuren zyn. Ga naar margenoot+Wat nu nog betreft den oorsprong van 't Salpeter, en de betrekking dier Stoffe op dit Land; wegens het eerste, zyn zoo veelvuldige gedagten, en nog onbevestigde Proeven, dat wy 'er niet in mogen | |
[pagina 907]
| |
Ga naar margenoot+treeden, om ze breedvoerig genoeg op te geeven; des wy 'er slegts met een kort woord gewag van zullen maaken. Men vind 'er die beweeren, dat de vlugge Geest van Salpeter eene Stof is, die in de lugt zweeft, gelyk andere Zuuren: dog men ontmoet 'er ook, die integendeel staande houden, dat dezelve niet vlug is, maar zig in de Aarde samen zet, alwaar hy, door rotting, gesting, of verwandeling van plantaartige of dierlyke zelfstandigheden zou toe neemen: terwyl anderen van oordeel zyn, dat dezelve uit verdorven Planten, die, van de Bergen neergevloeid, rotten, ontstaat. Wat hier van zy, geen gronds genoeg ter beslissinge hebbende, laaten wy zulks in 't midden. Maar dit weeten wy voor zeker, dat het Salpeter nooit zuiver gevonden, en altoos, zelfs in die Landen, van waar het als zuivere kristallen tot ons komt, door konst bereid word: en daar benevens is 't bekend, dat het Salpeter, als eene Moederstof, byzonder de plantaartige en dierlyke zelfstandigheden, welken door haare Olyen, Alkalynen en Zuuren eene zekere gesting ondergaan, bemint. Hierom verkiezen de Salpeterkookers, tot het vermeerderen en samenzetten dier Stoffen, bovenal zulke plaatsen, daar dergelyk eene verrottende gesting werkzaam is: als, oude kelders, en oude, door den brand of anderzins gesloopte Gebouwen, in welke kelders, en tusschen welker puinhoopen, Muizen en Ratten, | |
[pagina 908]
| |
Ga naar margenoot+benevens allerlei ongedierte, een langen tyd gehuisvest hebben; waar door die plaatsen, met derzelver vuiligheid, als doormest zyn. Buiten dit, word het Salpeter mede uit allerleie Pis en Mest van Dieren, met bydoen van Pynboom-bladeren, bereid; welke wyze van Salpeter maaken, door johan rudolf glauber, in 't breede beschreeven isGa naar voetnoot(*). Voorheenen had een zekere guillelm clarckeGa naar voetnoot(†), en ook schelhamerGa naar voetnoot(‡), dit stuk verhandeld; en men heeft die wyze in verscheiden Europische Landen in 't werk gesteld; dan in Holland is 't, myns weetens, tot nog toe onbezogt gebleeven, om zulks tot groot vertier te onderneemen. Ga naar margenoot+Ondertusschen heeft de kundige Uitgeever der meergemelde Uitgezogte Verhandelingen, bereids een fraai uittreksel deswegens in zyn Werk geplaatst, waar in die Konst beschreeven word; dog de goedkoop en 't gemak om het Salpeter te kunnen bekomen, is waarschynlyk de oorzaak, dat men 'er zig hier niet op toelegt. De tot dus ver gemelde redenen inmiddels, en de tegenwoordigheid der Stoffen, die tot het Salpetermaaken vereischt worden, toonen ten overvloede, dat het Salpeter | |
[pagina 909]
| |
Ga naar margenoot+zig ook hier te Lande in onze Gronden, Planten en dierlyke Zelfstandigheden, onthoud. In de Planten erkent het althans de Scheidkunde, byzonder in onze Duivekervel, (Fumania;) en 'er is geen twyffel aan, of 'er zyn meer andere Planten, die het bezitten; ik meen zelfs het Salpeter in onze Muur- ruite of Vrouwenhair, (Ruta Muraria, Capillis Veneris,) ontdekt te hebben. Daarenboven geeft die algemeene uitdrukking van Salpeteragtige gronden, zoo bekend in ons Land, by het Gemeen zelve, geen kleen vermoeden, dat dit Zout alhier huisvest; schoon anderen, in dit geval, gemeenlyk eerder op Zwavelige en Vitrioolagtige uitwaassemingen denken. Dog 't zy hier mede zoo 't wil; wy aarselen, uit hoofde van al het bygebragte, intusschen niet, om te stellen, dat dit zoo bekende Zout, in Holland, even natuurlyk verspreid is, als in andere Europische Gewesten; ja, dat men zelfs overvloedig in onze Beddingen kan ontdekken; schoon het hier niet in die kennelyke Zelfstandigheden, als in Egypten, Arabien en de Indiën, gevonden worde. Wat wyders het gebruik en den invloed dier Stoffe, op den Handel van ons Land, betreft; dit hebben we gemeen met de Inwoonders van andere Landen; en men maakt 'er hier, zoo veel my bewust is, geen by uitstek byzonder gebruik van. Het voornaaamste is, deszelfs bereiding tot Buskruid en Vuurwerken, welke hier, zoo als elders, by uitneemend- | |
[pagina 910]
| |
heid Ga naar margenoot+geoeffend word, in verscheiden Kruidmaakeryen, waar van de voornaamsten zig op eenigen afstand van Amsterdam bevinden: en voorts word 'er van 't Salpeter en 't Vitriool, in de aanmerkelykste Stookeryen hier te Lande, best Sterkwater gestookt. Dog eene verdere melding van dergelyke byzonderheden zou ons buiten ons bestek en oogmerk vervoeren; des wy, hier van afziende, liever zullen voortgaan, met nog eenige onzydige Zouten voor te stellen, die, of natuurlyk, of door konst ontstaan; terwyl wy, wat de Soorten van Salpeter aangaat, den Leezer wyzen tot Bladzyde 631, daar hy dezelven afgeschetst kan vinden. In stede derhalven van dit te herhaalen, zullen wy hier 't oog nog vestigen op eenige onzydige Zouten, die wel niet volstrekt, maar egter in zeker opzicht tot ons onderwerp betrekkelyk zyn; welken wy hier als bygevoegde Geslagten zullen laaten volgen. | |
Bygevoegde onzydige Geslagten.
| |
[pagina 911]
| |
Ga naar margenoot+Zout ontbrand op het vuur, en geeft een ratelend geluid, maar het word geheel vlug; en is voorts een middelbaar of onzydig Zout. 'er is nog een ander dergelyk onzydig Zout, maakende een | |
Vyfde Geslagt.
| |
[pagina 912]
| |
Ga naar margenoot+Zesde Geslagt.
| |
Zevende Geslagt.
| |
[pagina 913]
| |
Ga naar margenoot+plathoekige heldere Kristallen; de smaak is wat bitter, en eenigzins Salpeteragtig; het smelt spoedig in water, en drinkt het veel in, waar door het tot eene groote helderheid stygt. Op het vuur, daar 't noch knapt, noch brand, word het zagtjes vloeibaar, als Ys; dog dus vloeiende, dryft het veel waters uit, tot dat het rust: wanneer men het vuur dan aandryft, vloeit het op nieuw; en daar na in 't water geworpen, drinkt het die Hoofdstof gretig in. 't Schynt dat dit Zout mede natuurlyk te vinden is; dewyl men het zelve uit het Zeezout kan scheiden; waar by nog komt de Proef van den Heer ten haaff, welke toont, dat het ook in onze, Veen- of Bitumineuze Gronden huisvest. Zie Bladz. 515. 528, enz. | |
Agtste Geslagt.
| |
[pagina 914]
| |
Ga naar margenoot+Vierde rang.
| |
[pagina 915]
| |
Ga naar margenoot+komt het zaaklyke inzonderheid uit op de kennis van het | |
Hoofd-Geslagt:
| |
[pagina 916]
| |
king Ga naar margenoot+van den Aluin naastdenkelyk toe aan de lugt, die het zuur tot zig trekt, en dus, den Aluin daar van bevrydende, de vaste Aardstof overlaat; waar op 'er eene heldere Aluinkern blyft; wanneer de lugt, door de kalkagtige korst, om zoo te spreeken, niet verder heeft kunnen indringen. (5) Aluin word op het vuur gemaklyk vloeibaar, verkeert in schuim, en waassemt gedeeltelyk wateragtige vogten, gedeeltelyk een prikkelend Zuur, als ware 't Zwavelzuur, uit. Indien men deezen waassem opvangt, verkrygt men wel een gedeelte Phlegma, of lymerig wateragtig vogt; en het overige blyft een vast lichaam, dat, op 't vuur gesteld zynde, niet meer verandert. Hier in verschilt deeze Stoffe van den Borax, die men wil, dat 'er door de Raffinadeurs wel mede vervalscht word; in water nogtans geeft dezelve, na de uitwaasseming, weder Aluin. (6) Aluin heeft een Phosphorik, vonkend of lichtend vermogen, 't welk men zelfs in de Aluin-mynen bespeurt. Gecalcineerd of uitgebrand zynde, veroorzaakt egter dezelve nooit dit verschynsel; maar men kan het hervoort doen komen, als de Aluin, met eene vereischte hoeveelheid, ontvlambaare Stoffen vermengd word: want dan geeft dit mengsel een Pyrophorus, een Vuurdraager, of ontvlambaare en geluidgeevende Stof; byzonder als het zelve in een vast geslooten kroesbehandeld en bewaard word, om het, by gelegenheid, ter ontbrandinge aan de lugt | |
[pagina 917]
| |
Ga naar margenoot+bloot te stellen. (7) Aluin bestaat voornaamlyk uit Vitriool-zuur, met eene byzondere Aarde vereenigd; en wanneer men in gesmolten Aluin vast Alkalyn drupt, ontstaat 'er een vlugge Geestreuk, dien dezelve van zig geeft, ten bewyze der tegenwoordigheid van een vlug Alkalyn: en dit zyn de zaaklykste eigenschappen van den Aluin. Ga naar margenoot+De oorsprong van den Aluin, voor zooverre dezelve delfbaar gevonden zou worden, is tot nog toe zeer duister: nadien men dit Zout, zoo ooit, zeldzaam in zelfstandige Kristallen en doorgaande Mynen ontdekt heeft. 'er worden, 't is waar, voorbeelden van natuurlyk gegroeiden te berde gebragt; dog ze schynen ons eerder Bysoorten, als Pluim-aluin of dergelyken, aan de hand te geeven, die sommige nog maar twyffelagtig voor Aluin houden. Hoe 't zy, de Roomsche of de Rots-aluin, (Alumen Rupeum,) komt evenwel als natuurlyk voor, en 'er is reden genoeg, om te gelooven, dat men dezelve weezenlyk aan Kristallen kan vinden. Ondertusschen is de Aluin, welke gemeenlyk, onder deezen naam, vertierd en verkogt word, een door Konst afgescheiden Zout; het welk voornaamlyk bestaat, uit Aluin-aarde, Aluin Lei-steen, Aluinagtigen Vuursteen, of ook wel uit Aluinagtige wateren. In Vrankryk, Engeland, Zweeden en Italien, maakt men veel Aluin; byzonder ook in Duitschland; Luikerland en Vlaanderen geeven insgelyks | |
[pagina 918]
| |
Ga naar margenoot+Aluin; kortom, in alle plaatsen, daar men Leiaartige en Steenkoolige Myngroeven vind, is veel Aluin; zelfs houd men staande, dat eenige Klailanden met Aluin bezwangerd zyn. Hy, dien 't geluste, de wyze van Aluin, uit de eene of andere Stoffen te bereiden, breeder na te zien, kan dit, wat de Ouden betreft, vinden by plinius, in zyne Historia Naturalis, of wel byzonder by agricolaGa naar voetnoot(*); en aangaande de laatere bereidingen, kan hy, onder de nieuwsten en getrouwsten, vooral by geoffroi, in zyne Materia Medica, voldoening erlangen. Raakende Holland wel bepaaldlyk, heeft men hier omtrent aan te merken, dat de Aluin, schoon men in dit Land, gelyk elders geen gekristallizeerden zelfstandigen Aluin vinde, 'er nogtans veel meer onder deszelfs Delfstoffen verspreid is, dan men gemeenlyk wel denken zou. Men ontdekt al vry veel Aluin in de Steenkoolige Aarden, in de Veenagtige Klai, en wel byzonder in oude Steenen, en het gruis van onze van Klai gebakken Steen. De Scheidkunde erkent dit Zout duidelyk in het Puin, in de tot gruis, gestampte van Klai gebakken Tabaks-pypen, en in de Assche der Planten; wanneer dezelve van haar vast Alkalyn gescheiden word. De Aluin heerscht boven al in eenigen onzer Kei- of Vuursteenen, Lei- | |
[pagina 919]
| |
steenen, Ga naar margenoot+en dergelyken: de Geleerde gaubius heeft uit zodanige Steenen Aluin getrokken, dien wy zelven gezien hebben. Als men Turfveen neemt, en 't zelve op een vogtige plaats bewaart, komen 'er somwylen dunne vezelagtige schimmels of spietsjes op; dewelken, beproefd zynde, gedeeltlyk van een Vitrioolagtigen, en gedeeltelyk van een Aluinagtigen aart zyn; gelyk ons de ondervinding getoond heeft: ook hebben wy reeds in onze Proeven, deswegens, Ga naar margenoot+van Aluin, en wel van een Kalkagtig Aluin gesproken. Wanneer men dit alles gadeslaat, is het overvloedig blykbaar, dat de Aluin, al vry aanmerkelyk, in onze Gronden, onder eene Aardsche of Steenagtige gedaante verborgen is: des men zig niet behoeve te verwonderen, zoo men nu of dan den Aluin ten klaarsten in eenige onzer Aarden of Steenen mogte ontdekken. De Liefhebbers der rangschikkinge kunnen denzelven dan in Soorten onderscheiden, naar de Stoffen, daar men den Aluin in bespeure; by voorbeeld, (1) Klaiaartig, (2) Veenaartig, (3) Kalkaartig, (4) Steenaartig, (5) Steenkoolaartig, enz. | |
[pagina 920]
| |
Ga naar margenoot+De tweede orde der vierde classe.
| |
Eerste Geslagt.
| |
[pagina 921]
| |
Ga naar margenoot+te maaken: het welk ons heeft doen besluiten, om ze slegts als Geslagten voor te stellen. De Zwavel, welke hier onder de eerste plaats eischt, is een lichaam, door het algemeene Zuur, uit een ontbrandbaar grondbeginsel gebooren; 't welk uitbrand, zonder agterlaating van Assche of aanslag; derzelver hoofdzaaklyke eigenschappen zyn als volgt. (1) De soortlyke zwaarte is als 2 tot 1; en hierin verschilt dezelve van de Harsten; hoewel eenigen de Zwavel een Aard harst, (Resina terrea,) noemen. (2) De Zwavel heeft altoos eene geele koleur; zuiver zynde, is dezelve doorschynende; minder zuiver, is zy half doorschynende, of ook wel geheel ondoorschynende. (3) In het vuur word zy vloeibaar; zoo dat men de Zwavel in geölyde vormen tot Beeldwerk gieten kan; vloeibaar zynde, vertoont ze zig roodagtig; maar gestold en bekoeld, neemt zy haar eerste weezen weder aan. De Zwavel smelt op een middelbaar vuur als Wasch, maar op een sterk vuur verdikt zy, en vervliegt by aanhoudendheid: dezelve geeft een waassem uit, die zeer scherp, dog, van verre gerooken, voor sommigen van een zekeren niet onaangenaamen reuk is; dan van den reuk en smaak is niet te oordeelen. Als deeze waassem in een glazen of anderen Distilleerhelm opgevangen word, kan men uit dien aanslag wederom Zwavel bekomen, die andermaal, in de lugt aangestoken zynde, ontvlamt | |
[pagina 922]
| |
Ga naar margenoot+en verteert. De Zwavelvlam is altoos van een blaauwen helderen gloed, met eene witte flikkering vermengd, en doet 's menschen aanschyn verbleeken: dog dezelve slaat op Zilver of andere Metaalen niet aan; ook deelt ze haren reuk niet mede aan die Stoffen: waar uit volgt, dat, zoo de Zwavel aan Koper eenigen blaauwen aanslag, of aan Zilver eenen zwartagtigen aanslag schyne te geeven, dit niet het Zwavel zuur of deszelfs fyne Geest zy, maar slegts eene aardagtige Stoffe, die zig afscheid; ook moet men den aanslag, hier bedoeld, tot gezuiverde Zwavel bepalen; 't welk egter anders, buiten de Alcohol, alle, en zelfs de fynste olyen en geesten doen. Als de vlam eerst in de Zwavel ontstaat, is de reuk gantsch anders, dan wanneer ze doorbrand: want eerst geeft ze een kennelyken Zwavelreuk van zig, maar daar na bespeurt men een allerscherpsten Zuuren Geest, die allen Dieren doodlyk is; houdende de Zwavel het Vitrioolzuur dermaate in zig verbonden, dat het op geenerleie wyze in water kan gesmolten worden. (4) Zwavel bemint het vaste Alkalyn, vereenigt zig daar mede op een zagt vuur, en vormt het Zwavel smout, (Hepar Sulphuris.) Door deeze vermenging word de Zwavel indiervoegen veranderd, dat zy zig in 't water ontbind, en in de open lugt week word; zoo dat zy, met het water vereenigd, door lekpapier heenen lekt, als een smeerig Smout of Zeep. En zoo dra 'er in dit Smout | |
[pagina 923]
| |
Ga naar margenoot+voorts een ander Zuur gedrupt word, ontstaat 'er een ondraaglyke stank, als die van een stinkend Ey; welke reuk by geene andere Scheidkundige zelfstandigheid bekend is. (5) Zwavel bemint de Metaalen, en deezen de Zwavel, in een allerhoogsten trap: 'er is geen Metaalgroeve, of men vind 'er de Zwavel; en men houd dezelve voor die Stof, welke de Metaalen mineraalagtig verandert, of in dat weezen houd; dewyl eene Metaalstof geen Metaal gelykt, zoo lang dezelve met Zwavel vermengd is. Om deeze reden word 'er, door uitbranding (Calcinatio,) of weekmaaking, veel Zwavel uit onrype Metaalstoffen getrokken; en uit dien hoofde veroorzaakt de Zwavel zelfs de voornaamste veranderingen in de Metaalen. Het Goud alleen wederstaat haar genoegzaam; met de Kwik word zy Berg-vermiljoen, (Cinaber;) met het Zilver formeert zy het Hoorn-zilver of den Glaserts; met het Koper een groot getal Pyriten of Vuursteenen; met het Lood, de Lood-blende; met het Tin vermengt zy zig zelden; dog ze bemint het Yzer sterk; des men, uit Cinaber, Kwik en Yzeragtig Antimonie Mineraal, waare Antimonie krygt; 't welk ook gemaklyk met Yzer geschied; waar van men insgelyks den Regulus Antimonicus, of het Koningsken van Spietsglas, maakt. (6) De Zwavel bezit nog daarenboven de verdervelyke eigenschap, van in de sterkste Vergisten, die Mensch, Vee en Plantgewas doodelyk zyn, in te | |
[pagina 924]
| |
Ga naar margenoot+dringen, en zig daar mede te vereenigen; zoo dat ze gemeenlyk in de arsenicaale of vergiftigende Stoffen gevonden worde: ook zyn haare onderaardsche dampen zelven niet minder schadelyk. Wyders kan men ten slot ook dit nog aan de Zwavel toeschryven, dat ze, gesmolten zynde, zig met Olyen, en byzonder met Terbentynoly, verbind; waarin ze, onder de gedaante van eene spietsagtige samenzetting, by geval, schoonverwige Kristallen schynt te geeven. De voornaamste eigenschappen der Zwavel dus ontvoud hebbende, zouden we hier niet oneigen kunnen laaten volgen, eene beschryving van den zuuren Geest van Zwavel, die onder den naam van Zwavel-zuur, (Acidum Sulphuris,) bekend staat. Dan, dewyl de Scheidkunde dit Zuur meest in alles gelykaartig vind aan het hoofdstoflyk algemeen delfbaar Vitriool-zuur, en dit boven in 't breede beschreeven is, zou 't overtollig zyn, zulks in deezen te herhaalen. Men vind dit Zuur zoo kennelyk en overvloedig in de Zwavel, dat stahl, in zestien oneen Zwavels, maar twee oneen brandbaare phlogistike Stof stelt; zoo overvloedig is de Zwavel met Zuur bezwangerd. Wat voorts het gebruik van de Zwavel hier te Lande betreft; daaromtrent is niets byzonders boven andere Landen te melden. In de Geneeskunde is ze een nuttig middel; in de Zyden Fabrieken, Wynhandel, Huishouding, enz. is ze van een | |
[pagina 925]
| |
Ga naar margenoot+te bekend gebruik, om 'er over uit te weiden; des wy hier van te gereeder afstappen. En even zoo behoeven wy ook niet veel woorden te gebruiken, raakende den invloed dien de Zwavel op dit Land heeft: dewyl we daar van reeds melding gemaakt hebben, in onze Klaiverhandeling, met opzicht tot het Aardsmout, als mede in onze naspeuring van het Veen en den Dary, als Bitumineuze Stoffen; by welke gelegenheid wy telkens den invloed der Zwavelzuuren op onze Aarden getoond, en dat denkbeeld steeds leevendig gehouden hebben: waarom wy ook de Geslagten der Zwavelige Delfstoffen, aldaar breeder beschreeven, hier maar kortlyk ordeshalven zullen opnoemen: waar van de volgenden de voornaamsten zyn. | |
Tweede Geslagt.
| |
Eerste Soort.
| |
[pagina 926]
| |
Ga naar margenoot+tusschen onze Klai eene Soort van Naphtoly ontdekt heeft, dan behoort dezelve hier ter plaatse. Dog wy moeten te deezer gelegenheid herinneren, 't geen wy in onze Verhandeling aan de Hollandsche Maatschappy reeds gemeld hebben: te weeten, dat men op sommigen onzer Zee-duinen, om den grond tot eenig gebouw te beter te verbinden, wel eens Teer door 't Zand mengt; en dat men derhalven omzigtig behoort te zyn, ten einde men zoodanige Zand- en en Teer-kluiten voor geen natuurlyk Bitumen moge houden. Zie Bladz. 404. | |
Tweede Soort.
| |
Derde Soort.
| |
Vierde Soort.
| |
[pagina 927]
| |
Ga naar margenoot+Derde Geslagt.
| |
Vierde Geslagt.
| |
[pagina 928]
| |
Ga naar margenoot+gevolglyk, noch tot het Ryk der Dieren, noch dat der Planten, maar tot dat der Delfstoffen behoort. In deeze Stoffen nu, by de Ouden zeer hoog geagt, Electrum, of ook wel met eene Persische benaaming Karabé, zoo veel als Stroo-trekker, en meer andere naamen, bekend, heeft men inzonderheid de volgende merkwaardige eigenschappen. (1) Barnsteen is een hard, vast, byna steenagtig lichaam, dat veelal glimmende of doorschynende, zeer breekbaar, en ligtlyk te gruizen is; dog tot een grof gruis gebragt zynde, laat het zig niet dan moeilyk tot een fyn poeder brengen, uit hoofde eener taaiheid, die het door 't stampen verkrygt. (2) Barnsteen word vloeibaar op het vuur, en ontvlamt, maar heeft eene rooder vlam dan de Zwavel: dezelve word door branding donkerer, ja zwart, en geeft een waassem of rook af, van een Zwaveligen, dog niettemin voor sommigen zeer aangenaamen reuk. (3) Als de Barnsteen, tot warm wordens toe, gewreeven is, verspreid dezelve een lieflyken reuk; en trekt gereedlyk ligte Stoffen, als Papier, Stroo, Veertjes en dergelyken, tot zig. Ter oorzaake van dit verschynsel, word 'er eene electrike of aanlokkende kragt aan toegeschreeven; en zelfs schynen de hedendaagsche Konstwoorden, van Electriek, Elektriciteit, Electrizeeren, enz., ontleend te zyn van den naam Electrum, waarmede de Ouden den Barnsteen benoem- | |
[pagina 929]
| |
den. Ga naar margenoot+(4) In sterke Geesten en heet gemaakte Olyen, smelt de Barnsteen als Harst, dog minder spoedig. Dezelve wederstaat egter het water; dog als de Barnsteen, en vooral de witte, lang in warm water staat, verkrygt dat water nogtans een zekeren zuuragtigen smaak. (5) De Barnsteen zinkt sterk door in het water, en onderscheid zig hier door van den Amber en eenige Harsten. Uit dien hoofde is 't niet vreemd te vermoeden, dat 'er in die plaatsen van Holland, daar men thans Barnsteen ontdekt, nog meerder te vinden zou zyn, als men maar dieper baggerde; dewyl dezelven in onze weeke Zand- en Dary-gronden ligtlyk zeer diep kunnen doorzinken. (6) Voorts leert ons de Stookkunde, dat de Barnsteen bestaat, uit Water, Oly, Zuur, en Bitumen: als het waterige vogt 'er uitgedreeven is, ontdekt zig het zuure Zout als kleene spietsjes; vervolgens verkrygt men eene geele bruinagtige heldere Oly; en eindelyk blyft 'er eene zwarte, harstagtige, breekbaare, glimmende klomp over, welke een vast Bitumen aanduid, als hebbende nog een Bitumineuzen reuk. Het Zout, van hoedanigen een aart het ook zy, is zeer zuur en vlug; want met water gekookt, vervliegt het geheel en al. Behalven deeze voornaamste eigenschappen van den Barnsteen in 't algemeen, zyn 'er verder ontellyke byzonderheden, wegens dit onderwerp, die tot nog onder de kenners niet recht beslist zyn; inzonderheid, raa- | |
[pagina 930]
| |
kende Ga naar margenoot+deszelfs Zuur, den oorsprong, en de Soort of Geslagt bepaaling. Als iemant daar omtrent, zoo ver doenlyk is, op goeden grond, en met bondige Proeven voldaan begeert te zyn, hy leeze dan de meergemelde voortreffelyke Verhandeling over den Barnsteen, van den Geleerden Heer stockar van neuforn. Wat nu wyders nog aangaat het gebruik van den Barnsteen: in de Medicynen word dezelve als een uitmuntend vlug olyagtig versterkend weezen geagt; en men houd deeze Stoffe niet minder onwaardeerlyk, voor de Verlak- en Vernis-konst, indien ze wel bereid word; waarin bykans ieder Verlakker en Vernisser een byzonder geheim stelt. Onze Konstenaars, die 'er op verre na de minsten niet in zyn, verschillen ook merkelyk in hunne keuze; houdende deeze de geele, en geene de witte of roode Soort voor de beste. In Pruissen en Duitschland weet men van de grootste stukken mede konstig Sny en Beeldwerk te maaken en te gieten. Betreffende de Soorten van dit Land, voor zoo verre my bekend zy, en zoo als ik een stuk bezit, is 'er maar eene eenige Soort, te weeten, | |
Roode doorschynende barnsteen.Ga naar margenoot+Deeze word, als boven vermeld is, aan ronde doorschynende Glasagtige stukken, langs de Urksche en andere Stranden van | |
[pagina 931]
| |
Ga naar margenoot+de Zuider-zee, opgevischt. De meeste stukken, die ik gezien heb, en zoo ook 't geen ik bezit, zyn als afgesleeten rondagtige brokken; uitwendig met eene ligte ruuwigheid bezet, maar inwendig van een zuiveren, doorschynenden, geelrooden gloed. De overige Delfstoffen, die bly wallerius en anderen, onder deeze CLASSE, voorkomen, zyn my in Holland, tot nog toe, onbekend; als, daar zyn de Amber, veelerleie Pyriten en Marrassiten, die tot de Zwavelstoffen behooren, enz. Ook komen de halve Metaalen, die by wallerius de derde orde deezer CLASSE uitmaaken, hier in geenen deele in aanmerking; Ga naar margenoot+als, by voorbeeld, de Kwik, het Arsenik, de Cobalt, de Antimonie, de Bismuth, en het Zinck; van alle deezen tog vind men niets natuurlyk hier te Lande; dan de konst, om dezelven tot allerlei nut en handel te bereiden, is 'er overvloedig bekend. Hier van spreekende, mag ik niet voorby, wel byzonder te gedenken, aan een geheim, 't welk, tot nog toe, aan eenige vlytige Kooplieden van Amsterdam alleen eigen is; te weeten, het middel, om uit Kwik en Zwavel, den heerlyken Cinaber, goed en voordeelig te bereiden. Men is, noch in Italien, noch in Duitschland, noch in Vrankryk, en ook niet in het onderneemende Engeland, tot dien trap van kunde gekomen. Het is hier naamlyk te doen, niet slegts om door Konst Cinaber te maaken; want dit is allen Scheikundigen bekend; | |
[pagina 932]
| |
Ga naar margenoot+maar om het Vermiljoen by eene groote hoeveelheid te stooken, en vooral om het tot allerleien trap van koleur en fynheid te maalen. De beproefde Vriendschap van den meergemelden Heer joan coenraad brand, zou my by deeze gelegenheid ligt aanspooren, om aan dien yverigen en kundigen Voorstander van Fabrieken en Weetenschappen, nuttige takken van den Koophandel, in het stuk van Vermillioen te bereiden, den voorrang te geeven; dog het belang, dat ik in 't welzyn van zulk eene heerlyke konst voor 't Vaderland stelle, eischt, dat de Vriendschap my niet bepaale, en ik de lofwaardigheid van alle onze beoeffenaars deezer Konste rondborstig erkenne. |
|