Natuurlyke historie van Holland. Deel 2
(1769-1771)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 343]
| |
Ga naar margenoot+De tweede rang der eerste orde.
| |
[pagina 344]
| |
Ga naar margenoot+ook allen weezenlyk in sterk water; dan hier omtrent heeft, by onze Inlandsche soorten, een zeer groot verschil plaats: eenige gisten flaauwtjes en langzaam; zeer veele doen dit ongemeen sterk en met eene schielyke opbruisching; ook hebben wy bespeurd, dat deeze laatste soort meest al met schelpen gemengd is, waar door zy een kalkagtige grondoorzaak schynt te hebben aangenomen. Alle deeze Aarden verharden, zoo men ze in 't vuur toetst, tot een witagtigen steen; en sommige zelfs tot vuurgeevens toe, daar benevens neemen zy eene zagte gladde hoedanigheid aan, en zyn op verre na zoo zandig en ruw van steen niet als de Klaisteen. Wyders verschillen Ga naar margenoot+de Krytachtige Aarden onderling, naarmaate zy met de Klaien, het zy van onderen of van boven of ter zyde, onafscheidelyk vereenigd en vermengd zyn. | |
Het eerste Geslagt.
| |
[pagina 345]
| |
Ga naar margenoot+zeer hard en steenagtig; dog word in 't water leenig. Wy kennen 'er de volgende soorten van. | |
Eerst Soort.
| |
Tweede Soort.
| |
[pagina 346]
| |
Ga naar margenoot+Van deeze soort is de Mergel-Aarde, die men by de Hooge Morsch ontmoet; ook heb ik ze hier en daar omstreeks Naarden ontdekt. | |
Derde Soort.
| |
[pagina 347]
| |
Ga naar margenoot+Vierde Soort.
| |
Vyfde Soort.
| |
[pagina 348]
| |
Ga naar margenoot+vond ik ze, doorgebroken zynde, inwendig met de gemelde figuuren bezet. Deeze zandige figuuren zyn 'er maar even aangekleeft, en vallen 'er na eene lugtige wryving af. De stoffe, waaruit zy bestaan, schynt my Yzeragtig, en oorspronklyk te wezen uit de zwaare zwarte Oehrbeddingen, die boven de Zandbeddingen, waar in ik deeze kluiten vond, gelegen zyn. De tekenagtige en niet min zeldzaame gedaante van deeze Boompjes heeft my doen besluiten, een natuurlyk stukje met Boompjes, op de bovengemende Plaat, in Figuur D, af te beelden. | |
Het tweede Geslagt.
| |
[pagina 349]
| |
man, Ga naar margenoot+nog eenige stukken, van aaneenverbonden Aarden, met schelpen vermengd, voorgekomen, die volkomen Kryt- en Kalkagtig waren. Het deswegens opgemerkte heeft my doen besluiten, dat deeze Aarden in dit Land, voor het grootste gedeelte, bestaan uit ontbonden en ontsloopte deelen van schelpen, die zig met de Klaideelen zoo zeer vermengd hebben, dat zy in eene weezenlyke aaneenverbonden Kryt-Aarde verwandeld zyn; dog egter niet dan by kleene niet verre uitgestrekte laagen liggen. Men kan deeze Aarden kennen, aan derzelver Steen- en Krytagtigen aart, aan eene witte graauwe kleur, en eene stroeve, mitsgaders ruwe bryzelige hardheid; maar boven al aan haare zeer sterke gisting met zuure geesten; waar in wel een derde gedeelte verteert, terwyl 'er niets dan wat zands en een gedeelte geprecipiteerde Aardstoffe overblyft. Deeze Kryt-aarde zinkt voor 't overige zoo spoedig in water, dat zy het zelve in een half uur tyds helder laat. Tot dit Geslagt behooren drie Soorten. | |
Eerste Soort.
| |
[pagina 350]
| |
ken Ga naar margenoot+zyn volkomen wit, en als Kryt. Veele zulke stukken heb ik in de Klai der voornoemde Hazaarswoudsche plasse, als mede Ga naar margenoot+in den opgebaggerden grond by Vreeswyk, gevonden. | |
Tweede Soort.
| |
Derde Soort.
| |
[pagina 351]
| |
Ga naar margenoot+gehouden worden; dog anders is deeze Aarde maar eene Bysoort. | |
Het derde Geslagt.
| |
[pagina 352]
| |
dekt Ga naar margenoot+hebben; vermits 'er in die streek, na dien tyd, eene zekere soort van Porcelein gemaakt is geworden, bekend onder de benaaming. van Rouaansch Porcelein of Aardewerk, dat gantsch niet van het geringste der Fransche Porceleinen is. Het schynt dat de ontdekking van het nut deezer Aarde, vervolgens, derzelver duurte veroorzaakt heeft: en dat men hierom ook in andere Landen, die zelfde soort van Aarde heeft opgespoord. Hoe het zy, dit is zeker, dat zy thans niet alleen uit Rouaan naar de Hollandsche Pypemaakeryen gevoerd word; 'er komt daar benevens goede witte Pyp-Aarde van Keulen, uit Luikerland en Braband; ook voert men van omstreeks Hoei, eene soort van vetter, mitsgaders witte Pyp-Aarde herwaards; die de Pypemaakers onder een kneeden. Deeze vette Aarde is gelyk aan de Luiksche volaarde, en ze geeft aan de Krytagtige Pypaarde eene taaiheid, die ze handelbaarder maakt dan de witte Pypaarde op zig zelve is. Men schraapt of raspt beide deeze aarden in kuipen; laatze weeken en vervolgens door een werken, tot dat ze beide tot eene taaie Klai vereenigd zyn; waar na zy tot het maaken van Tabakspypen gebezigd word: van welke nette en Vaderlandsche konst, wy niet kunnen nalaaten, ook nog kortelyk de behandeling te melden. Dezelve gaat aldus toe. Na dat de Pypaarde tot eene behoorlyke taaiheid en kneedbaarheid gebragt is, | |
[pagina 353]
| |
Ga naar margenoot+deelt een jongen of arbeider die Aarde in klontjes af, welken ieder omtrent tot genoegzaame stoffe voor eene pyp kunnen verstrekken. Deeze klontjes rolt hy op eene houten tafel dermaate uit, dat zy de lengte en dikte van den aanstaanden pypesteel verkrygen; aan welks einde een dotje Klai verknogt blyft, dat de pypekop moet worden. Van deeze ruwe uitgerolde pypen, legt hy 'er verscheiden op een stapeltje, doorgaans twaalf of meerder; welke stapeltjes aan den Vormer worden overhandigd, die ze vervolgens tot Tabakspypen vormt, en wel op deeze wyze. Hy, te weeten de Vormer, zit voor eene tafel, waar aan eene schroef geklonken is, die, met een of twee draaien zoo verre los of vast schroeft, dat 'er de Pype-vorm in sluite of 'er uitgenomen kunne worden. De vorm der pypen bestaat uit twee platte langwerpige koperen stukken, die net op elkander sluiten: midden in de binnenste op een sluitende zyden van elke halve vorm loopt eene groeve, die aan het einde eene groote holte heeft, en juist den steel en den kop der aanstaande pyp formeert, wanneer de gemelde twee stukken opeen-gevoegd zyn. Deeze vorm ligt, met zyne twee stukken van een gescheiden, voor den Vormer op zyne vormtafel; de Vormer neemt straks eene ruw gerolde pyp in the hand, en drukt een glad lang yzerdraad, net zo lang als eene pyp, aan 't begin van den steel, al draaiend door en door, tot | |
[pagina 354]
| |
Ga naar margenoot+aan den ruwen kop. Dit verrigt zynde, legt hy de doorgestooken ruwe pyp, met yzerdraad en al, in eene der groeven van de halve vorm; fluks neemt hy de andere halve vorm, en legt die op de eerstgenoemde, waar in de pyp ligt, zoo dat beide deeze stukken door pennetjes net op een sluiten; de vorm dus geslooten zynde, stelt hy dezelve tusschen de schroef, draait die met een slag toe, en houd 'er de vorm in vast. Vervolgens neemt hy zeer gezwind een yzere stift, aan het einde met een Ovaal ronden knop beklonken, die net de holte van een pypekop beslaat; deezen knop drukt hy knaphandig en met kragt, in de opening van de vorm, daar de pypekop ligt, welke hier toe aan het einde der koperen vorm open blyft; dus doende perst hy de overtollige Klai uit de vorm, en laat net zoo veel in de vorm zitten, als 'er tusschen de wanden van de vorm en deezen knop nodig is, om den pypekop te formeeren. Dit verrigt zynde, haalt hy het stift uit de kop, dryft het yzerdraad, tusschen den steel nog inliggende, en dit agt men de grootste konsthandeling, voorwaards, en steekt het gat door tot in den pypekop. Dan haalt hy het yzerdraad 'er uit, draait de schroef los, opent de vorm, en neemt 'er de pyp, die nu volmaakt gevormd is, uit. De dus gevormde pyp eens lugtig doorgeblaazen hebbende, legt hy dezelve in dien staat in een langwerpigen houten bak, in welks bodem groeven gewrogt zyn, | |
[pagina 355]
| |
Ga naar margenoot+waar in de pypen, orgelswyze, zonder elkander te raaken, liggen kunnen. Wanneer nu zulk een bak, een genoegzaam getal gevormde pypen heeft, komt die bak by andere arbeidslieden, wier werk het is de pypen te stempelen en glad te maaken; 't welk aldus geschied. Eene vrouw, meisje of jongen, neemt pyp voor pyp uit de bak, en snyd met een kort mesje, dat eene plompe scherpte heeft, de Klai af, die door het gemelde stift en den knop als overtollig uit den pypekop geperst is, en nog aan den hollen gevormden kop in een hol ronde gedaante aankleeft. Als nu deeze overtollige Klai van den pypekop gescheiden is, neemt die zelfde persoon een zeker dopje, dat meest al van hoorn gemaakt is, of ook somtyds wel van yzer. Dit dopje, dat rond en plat, en in deszelfs holligheid in de rondte, met karteltjes uitgewerkt is, drukt de Pypemaakster of Pypemaaker op den pypekop; en maakt dus het gekartelde randje, dat men aan alle pypen, boven om den rand van den kop, of zoogenaamden ketel, ziet. Dit verrigt zynde, bedient men zig van een spits toeloopend stiftje, dat ook van hoorn, staal en by sommigen van toetssteen of eene dergelyk vaste en gladde zelfstandigheid gemaakt is. Dit stiftje, dat allesins rond en spits toeloopende is, als eene volkomen spitse kegelfiguur, neemt de arbeider, die nu een Polyster word, in de eene hand, terwyl hy de nieuwgevormde pyp in de andere houd; in die gestalte rolt | |
[pagina 356]
| |
Ga naar margenoot+hy de pyp lugtig om, terwyl hy de spitse Stift dwars over den pypesteel heen en weder wryft; laatende de pyp nu hooger dan laager door de hand glyden; in diervoegen, dat de steel altoos langs den voorsten vinger der linkerhand op en neêr glyde, terwyl de Polyst-stift gestadig op die tegenwerkende kragt van den voorsten linkervinger, door de regterhand en wel byzonder ook door den voorsten vinger, bewoogen word; juist zo, als men de twee wysvingeren dwars over een, door de kinders, om elkander uit te jouwen, ziet gebruiken. Dus doende polyst men de pypen zoo lang tot dat zy gantsch glad zyn en blinkend worden; welke glans veel verschilt, naar geraade, de pypen fyner of grover zyn. Als dit verrigt is, komen de pypen by den Stempelaar. Deeze heeft een yzeren Stiftje, waar in het merk der Pypemaakerye of den naam van den Baas gestift is: dit Stiftje drukt de Stempelaar agter op het uitsteekenden knopje aan den kop, den Hiel genaamd; even als een Zegel door het fignet op een brief gedrukt word. Buiten dit gereedschap heeft de Stempelaar veelerlei andere langwerpige Stempeltjes of Yzers, waar in allerleie kartels, oogjes, kantige uitstekjes en rondjes uitgewerkt zyn. Deezen houd de Stempelaar op den voorsten vinger der linkerhand, of verandert die rigting ook naar welgevallen, om 'er den pypesteel gevoeglyk over te rollen, en 'er de figuur, die hy in zyn Stiftje heeft, inte- | |
[pagina 357]
| |
drukken. Ga naar margenoot+Dus maakt hy die aartige sierlyke ringen en kartelingen, welken men aan de steelen der pypen ziet, en slagswyze, om de zoogenaamde Kermis of Bruigomspypen liggen: en veelal zet hy ook hier door het merk op den pypesteel. Wat voorts die soort van pypen nog belangt, welken met beelden en ander loofwerk versierd zyn, deeze worden, in daar toe gemaakte vormen, met die sieraaden reeds gevormd. Zie daar een hoofzaaklyk verslag van de wyze, op welke de pypen gevormd worden, dat met eene verbaazende vaardigheid en handeling geschied. De pypen gaan gestadig van de eene hand in de andere; en worden telkens in en uit de beschreevene bakken gelegd; tot dat zy haar volkomen beslag hebbende, in die bakken te droogen blyven liggen. Vervolgens worden zy in groote gebakken potten, van gedaante als een groote rondagtige omgekeerde Conus of Kegelvormige figuur, op drie of vier daar aan gebakken pooten staande, gestapeld. Men schikt 'er de pypen op deeze wyze in, dat, terwyl de koppen omlaag staan, de steelen in een top te samen loopen; en men stapelt ze voorts al opwaards, tot dat de laatste ry pypen met de koppen aan den rand der potten kome, en de steelen spits tegen elkander, als een stompe tooren, boven de potten uitsteeken. Als de pypen dus gestapeld zyn, maakt men een ring van Klai, en legt dien om den gemelden top; op dat de pypen niet | |
[pagina 358]
| |
Ga naar margenoot+zouden afglyden. Deeze dus gevulde potten stelt men wyders in een Pottebakkers Oven; dog groote Pypemaakers hebben doorgaans zelven een eigen daar toe gemaakten Oven, welke veelal met dien der Potte- of Platteelbakkers overeenkomt, en derhalven in dit geval geene byzondere omschryving vereischt. Men kan zig tog gereedlyk voorstellen, dat hier, even als tot alle ander Aardewerk, eene hette vereischt word, die naar den aart der stoffe gemaatigd moet zyn; weshalven wy volstaan kunnen, met te zeggen, dat dit bakken het laatste werk is, dat tot het pypemaaken vereischt word. Eenige verdere geringe omstandigheden slaan wy kort-heidshalven over; als daar is, het stellen der potten, het uitneemen der pypen en andere kleinigheden, het opmaaken van de pypen tot verzendingen, het pakken en dergelyke zaaken meer. Dit alleen kunnen wy niet nalaaten nog in 't voorbygaan aan te merken, dat 'er ook elders buiten Holland, en wel in Duitschland, pypen gemaakt worden, waarom 'er door 's Lands Staaten een impost op derzelver invoer gesteld is. Intusschen blyft, schoon de konst van 't pypemaaken ook in andere Landen en Provintiën, door nayver en oogmerken van winst geoefend worde, de Eer van die konst, en tot nog toe de roem van de fraaiste pypen te maaken, by de Hollanders. Wat andere nagebuuren ook ten deezen opzichte gedaan mogen hebben, zy zyn nog steeds te kort | |
[pagina 359]
| |
Ga naar margenoot+geschooten, om die konst zoo volmaakt, als de Hollanders, wel byzonder de Gouwenaars en die van Alphen te oeffenen. Het vernuftige China, zoo beroemd door zyne Porceleinbakkeryen, het schrandere Vrankryk, en het jaloersche Engeland kan ons, in het wel bereiden van eene Tabakspyp, zelfs in den geringsten trap, niet evenaaren; en zulks is niet geheel vreemd, dewyl die Natien zeer weinig gebruik maaken, van een smaaklyk pypje met tabak te rooken, dat onze Hollanders gemeenlyk, als eene gezellige versnapering, al vry hoog schatten. Dan, hier mede laaten wy onze verdere beschryving wegens de Tabakspypen en de Pypaarde berusten; en gaan nu voorts over tot het beschouwen van de Oker- en Dary-aarden van Holland, als behoorende tot den derden rang deezer eerste orde. Dit eenige moet ik 'er egter, eer ik afbreeke, nog byvoegen, hoe het my zeer aanmerkelyk voorkomt, dat de Platteelbakkers, ziende de taalheid en witheid, of, om 't wel uit te drukken, de Porceleinagtigheid der Pypaarden, 't niet eens onderwinden, om eene proef te neemen van dergelyk eene bereiding toe hun Aardewerk. 't Komt my voor, dat het een goed gevolg zou kunnen hebben; dan mogelyk is de groote zaak, goedkoop, hier tegen; of misschien zyn 'er andere my onbekende redenen; even zoo als 'er zyn in het bakken en maaken van pypen, uit onze Klaien; dewyl | |
[pagina 360]
| |
Ga naar margenoot+die altyd rood of roodagtig bakken. In 't vervolg hoop ik nog wel eenige nadere bedenkingen, raakende dit onderwerp, hier of daar ter geschikter plaatse, te laaten invloeien. |
|