Natuurlyke historie van Holland. Deel 2
(1769-1771)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
Tweede hoofdstuk.
| |
[pagina 39]
| |
Ga naar margenoot+die, met het hoogste regt, de beschouwing van oplettende Natuurkenners dubbel waardig geoordeeld mogen worden; als blyken geevende van den onvermoeiden iever der Natie, om, door stoute onderneemingen, te volvoeren, 't geen het kleen bestek van Holland, en byna de onmogelykheid, schynt te weigeren. Ga naar margenoot+By de Zandery te Voorhout, om hier mede een aanvang te maaken, daar de Duinen niet zeer hoog zyn, vind men, dat de bovenste vlakte meestal bestaat uit eene zandige Heikorst, of, om klaar te zyn, uit Zand met schraale zwarte aarde gemengd, waar op Hei, Braamgewas, Duingras, en dergelyke Planten, die aan zulk een grond eigen zyn, wassen. Deeze korst is doorgaans niet dieper dan een half voet, of iets meerder. Onder deeze korst ligt eene laag witagtig, schraal, gemeen Duinzand, meerendeels ter diepte van twee volle voeten, of nog dieper; daar onder vind men weder eene laag zwartagtig Zand, met vaste aardstoffen gemengd, tot op een voet diepte; en hier onder vervolgens eene laag gemeen Zand, ter diepte van anderhalf tot twee voeten, of meer. Onder deeze ontdekt men eene laag geel Okerzand; dat, hoe meerder na onderen, hoe bruiner en okeragtiger worde, tot dat dezelve eindelyk geheel in eene donkerbruine yzerhoudende laag verwandelt; zynde omtrent een voet diep, en dus twee voeten samen. Deeze laatstgemelde laag is, met doorgaande schil- | |
[pagina 40]
| |
len Ga naar margenoot+of klompen vast aan een verknogt; in diervoegen, dat men dezelve met een mes tot een vierkant formaat konne snyden, of met een spade afsteeken. Deeze klompen blyven, zelfs in de lugt, zeer lang aan een verbonden: echter is derzelver stoffe, of die korst, zoo hard niet, of men kan ze met weinig moeite brokkelen, en aan stukken wryven. Tusschen beide deeze gemelde laagen vind men dikwils geheele geformeerde klonten Yzer-oehr, of Yzer-mineraal; meestal van eene langwerpig ronde gedaante, met veele knobbeltjes bezet; waar van de beschryving voorts volgen zal. De andere laagen, die men dadelyk onder deeze bruine korst vind, en uit wit Zand bestaan, zyn, wel tot eene diepte van vier, vyf, en meerder voeten, aan een verknogt. Hier onder bespeurt men dan, al veeltyds, eene laag van vaste vaale zanderige Aarde, die allengs naar onderen molliger en zwarter word; tot dat dezelve op den laatsten bodem, uit Veen bestaande, eindigt, die doorgaans ruim een voet, of meer, diep ligt. Ik zeg den laatsten bodem, met opzicht tot de natuurlyke oppervlakte der Landen, waar op deeze Zandlaagen of Duinen zyn opgehoogd: en welke Landen, daar omstreeks, meestal uit goede zwarte Zandaarde, en ontsloopt Daryveen bestaan. De gronden onder deeze Duinen liggen aldus: Mollige brooze Zandaarde, tot een half à een voet; schraal zandig Veen, 't welk matig goed en brandbaar is, ter diepte van | |
[pagina 41]
| |
Ga naar margenoot+ vier, vyf à zes voeten. Eenige Werklieden verzekerden my, wegens dit Veen, ‘dat, wanneer de handen door koolen van dergelyk Veen geschroeid of gebrand wierden, de pyn veel zwaarder, scherper en doordringender was, dan van gemeenen Veenturf; en dat ook de daar door gebrande of geschroeide deelen moeilyker te geneezen waren:’ dan ik twyffel of het bygeloof hier niet medewerkt. Onder dit Veen bevind zig voorts gemeen Welzand, en somwylen ook Katteklai, tot onderscheiden diepte. De Zandlaagen liggen dan aldaar, van den top der Duinen af te rekenen, in deezer voegen. (1.)Een half voet, of iets meerder, Heigrond,Ga naar margenoot+of zandige Heikorst.(2.) Wit schraal of grof Duinzand, tweevoeten. (3.) Zwartagtige Zandaarde, een voet. (4.) Eene laag gemeen grof Zand, anderhalf à twee voeten. (5.) Geel Okerzand, een voet. (6.) Donker bruin Okerzand, aan klompen, een voet. (7.) Goed best wit Welzand, tot vier à vijf voeten. (8.) Mollige met Zand gemengde Veenaarde, een voet. Dus verre het Zandduin tot op den gemeenen bodem, die op deze wyze vervolgt. (1.) Vier à vyf voeten van het genoemde Ga naar margenoot+brandbaar Veen, vol riet en stoppels. (2.) Gemeene Katteklai, tot twee à drie voeten. (3.) Gemeen geel Zand. (4.) Zwarte Zand-schil, of Zandaarde. | |
[pagina 42]
| |
Ga naar margenoot+In de afzandingen van Hillegom ziet men die zelfde ligging ook ten allerklaarste; zoo dat derzelver beschryving hier geen verdere aandagt vereischt. Wyders kunnen ook Ga naar margenoot+alle de laage Duinen van daar af, tot aan het Haarlemmerhout, geagt worden op eene dergelyke wyze te liggen, als wy van die van Voorhout gezegd hebben. Om hier op dan niet langer staan te blyven, zullen wy ons vervoegen tot het beschouwen van de gelegenheid der Zandduinen, langs de Zeekusten; in welker naspeuring wy 't der moeite waardig agten hier eenigsins uit te weiden: dewyl wy meenen, dat men daar door een goed begrip kan verkrygen van de strekking der Zand-, Aard- en Darylaagen, over het algemeen, mitsgaders, over de Oker-, Zandlaagen, en Zandschillen, in 't byzonder. Ga naar margenoot+Het is ten overvloede bekend, en als eene beweezen zaak omhelsd, dat de Zandduinen aan onze Kusten, door overloop der Zeevloeden, of door overstuiving van 't Zand, gebooren zyn; weshalven wy alle byzondere gevoelens desaangaande, voor Ga naar margenoot+en tegen, hier opzettelyk voorby gaan. In ons Eerste Deel, daar wy over de verstopping des Rhyns gehandeld hebben, is dit reeds gedeeltelyk betoogd, en het geen daar kortelyk gezegd is, kan ook hier voldoende geagt worden. Uit die bewyzen, door ons daar ter plaatse aangevoerd, blykt het, dat de Duinen en Zandgronden, langs het meerder gedeelte der Hollandsche Kust, | |
[pagina 43]
| |
Ga naar margenoot+op een Klaibodem liggen, ten minsten daar de oude loop des Rhyns gestopt is: zynde in den jaare 1571, de Klai aan het Mallegat, tien voeten onder het Zand, tot eene aanmerkelyke laag van zes voeten, gevonden. Ga naar margenoot+Na dien tyd zyn 'er verscheiden Stranden Zandbooringen gedaan; en op meest alle plaatsen heeft men de Klaibeddingen onder het Zand ontdekt. Van deeze Klaibeddingen Ga naar margenoot+af nu is het, dat ik hier de beschryving der Zandbeddingen, in onze Duinen, opwaards zal volgen; ten welken einde ik, zoo om de naby zynde gelegenheid, al wegens de streek zelve, boven eenige andere Duingronden, de Zandery by Katwyk heb verkooren: ook heb ik, om dit zoo voldoende voor te stellen als my mogelyk is, hier in de Tweede Plaat, eene juiste afbeelding van een gedeelte Duins aldaar, ter hoogte van 32 voeten uit den vlakken grond, naer de voetmaat, medegedeeld; in welke afbeelding de graavingen, de Wellen en Oerhgronden, tot verder opheldering, zyn aangeweezen. Deeze Zandery by Katwyk nagaande, Ga naar margenoot+heb ik bevonden, dat de grond, die, beneden de gemeene Lands oppervlakte, uitgegraaven was, om ter doorwaarte tot aan de gemelde Zandery te strekken, op de diepte van zeven voeten, bestond uit goede Klai; waar van, volgens het getuigenis van den Opziender der Zanderye, zelf Steen gebakken was; die dus goede Klai genaamd mag worden. By herhaalde Proeven, op | |
[pagina 44]
| |
Ga naar margenoot+deeze Klai genomen, heb ik, tot myne verwondering, onder dezelve eene goede laag witte Mergelklai ontdekt; waar tusschen blaauwe adertjes liepen; door welke adertjes 'er aan de gedroogde Klai eene soort van hoog blaauwe stoffe, als bergblaauw, uitsloeg; of, zoo als men met het kunstwoord zegt, Effloresceerde; geheelenal, gelyk men het blaauwe Koperbloem in de Mynen ziet: dog hier van vervolgens nader. Deeze laag, en de geheele Klaibodem, scheen my toe vry diep door te gaan: daar op lag eene laag schraale blaauwe Katteklai, meerendeels met blaauw Zand gemengd, ter dikte van anderhalf voet; welk blaauw Zand hier by uitneemendheid goed geagt word; daar op ligt eene doorgaande bedding zwart zandig Veen-Dary, op de eene plaats vaster, op de andere broozer; meestal ter dikte van twee voeten. Hier op volgt blaauw Zand met veel Stuifzand gemengd; 't welk overal op eene vaste, zwarte, zandige Aardschil, hier en daar oneven, opgehoogd, lag. Door deeze beddingen loopen zwaare zandige Okerlaagen en Okerbonken; zelfs zoo, dat 'er in sommige kuilen dergelyke doorgaande laagen al vry zwaar gezien worden. Het is ook ten vollen zeker, dat 'er onder deeze beddingen zeer goed Welzand ligt; dewyl men op verscheide plaatsen zeer zuiver en zoet Welwater, met eene aanhoudende opwelling, ziet opborrelen; en dit Welwater moet hier naauwkeurig onderscheiden worden van het nedervloeijend Duinwater. | |
[pagina 45]
| |
Ga naar margenoot+Men kan dit alles in de Tweeede Plaat, by de uitgegraaven grep op den voorgrond, afgebeeld zien; waar in men, uit de voorschreeven laagen, het van de Duinen afsypelend water ziet nedervloeijen, en hier en daar de Welletjes aangeweezen: gelyk dit mede in de afbeelding van het neersypelend water, daar het guhr zig aanzet ten klaarsten vertoond word. Het is aanmerkelyk, dat men dit Welwater op verscheiden plaatsen ziet stuiten, en als 't ware stil staan; vooral, wanneer het beneden den Klaibodem samenvloeit: het welk de Arbeidslieden aldaar ook aanmerken veroorzaakt te worden, door dien dit water door den harden Klaibodem niet kan doordringen, 't welk zeer waarschynlyk is: dan wat de reden zyn zou, dat dit zelfde Welwater, en alle vloeijende Duinbeekjes, voor dat het zal regenen, sterker vloeijen, beken ik niet te weeten, ten ware men dit aan de drukking der Dampkring wilde toeschryven, hoe 't zy, veele geloofwaardige en ervaaren lieden, aan 't Duin woonende, bevestigen eenpaarig dit verschynsel: maar wy blyven by onze zaak. Op den gemeenen bodem der aangedagte aardschille ligt eene vry goede laag blaauw Zand, ter hoogte van drie voeten, elders ook wel op meerder hoogte; 't welk men, op den vlakken grond staande, op het oog kan ontdekken. Over deeze laag strekt zig een schil van vaste zandige aarde, ter hoogte van omtrent een half voet, uit, en daar op vind | |
[pagina 46]
| |
Ga naar margenoot+men eene doorgaande bedding zeer wit fyn Zand, 't welk met fyne Okerstipjes of klontjes, ook wel fyne Keitjes, hier en daar vermengd is. Men ziet deeze eigenste bedding, zeer oogschynlyk, nu in geeler, dan in blaauwer Zand, verwandelen; zoo dat de Zandlaag zig, op een zekeren afstand, met blaauwagtige en geele aderen vertoont: en dit ziet men insgelyks door alle de andere bovenlaagen. Hier uit is dan ook ligtelyk te begrypen, dat deeze veranderingen van geel, blaauw, wit, grof, of fyn Zand, alleen afhangen, van de menging met, of ligging naast, op en onder, eene Okerlaag, of Aardschil. De hoogte van deeze Zandlaag was ruim zeven Rhynlandsche voeten; zy wierd zeer kennelyk en doorgaande afgescheiden, door eene gantsch zigtbaare grove geele met yzerhoudende klonten gemengde Zand-Okerlaag, ter hoogte van anderhalf voet. Daar op lag eene dergelyke laag, bestaande uit vaste verharde Dary-aarde, met Zand gemengd; en overal door en door bezet met harde wortelen van boomen; tusschen beiden waren geheele boeken, vol van eene soort van Rivierhoorntjes, en eenige andere soorten van Alykruikjes. Boven deeze Schillen of laagen was wederom een Zandbedde gelegen, ter hoogte van drie en een half tot vier voeten; waar op eene doorgaande vaste Schil lag, van vaste zwarte Dary-aarde; welke hier en daar met eenige der gemelde Hoorntjes gemengd was; ook zag | |
[pagina 47]
| |
Ga naar margenoot+men dezelve overal met donkerbruine yzerhoudende Zandbonken doorzaaid, van dien aart, als hier boven by de Voorhouter Zandery beschreeven zyn. Deeze laag of Schil was ter hoogte van omtrent een voet, en wierd overdekt van eene doorgaande geele Zand-Okerlaag, van een vollen voet; zoo dat deeze Oker-Zandlaagen, in tegenstelling van de eerstgemelden, in eene andere richting waren uitgestrekt: dewyl de geele Schil aldaar onder de zwarte, en hier integendeel de zwarte onder de geele, ligt. Hier op lag voorts een derde Zandbedde gevestigd, welk bedde al mede tot eene hoogte van drie tot vier voeten was opgehoogd. Dit wierd vervolgens weder gedekt door twee zwarte vaste zandige Schillen, van byna een voet; tusschen welken eene witte Zandige laag heen liep, ook wel van ruim een voet, en dus drie voeten samen. Daar op eindelyk was het gemeen Duinzand, tot eene vry groote hoogte, opgestapeld, dog tevens op sommige plaatsen wederom zoo laag, dat de oppervlakkige Duinkorst zig daar mede scheen te vereenigen; in diervoegen, dat ik op de eene plaats tot agt à negen voeten Zand vonde, daar ik, zes treeden verder, geen anderhalf voet rekende; het welk uit onze Afbeelding ten klaarsten te zien is: terwyl men 'er te gelyk de reden van ontdekt, door de ongelyke opstuiving der Zandhoopen, op de gemelde Schillen, in agt te neemen. 't Is niettemin zeer aanmerkelyk, dat de | |
[pagina 48]
| |
Ga naar margenoot+onderste Zandbeddingen, die ik zoo even gemeld heb, genoegzaam allen, op zulk eene eenpaarige diepte, tusschen de Schillen en Oker-Zandlaagen liggen, dat men, de bovenste Zandlaag 'er by vooronderstelling afgenomen zynde, eene geheele vlakke Heide zoude zien. Hierom komt het my het waarschynlykste voor, dat de onderste Zandlaagen door overstrooming overgevloeid, en de bovensten, die de tegenwoordige oppervlakte der Duinen formeeren, door verstuiving zoo oneffen aangehoogd zyn. Dit immers bevestigt de natuur; dewyl de onderste laagen der zwarte Zandschillen vol boomwortelen zyn, van dien zelfden aart, als die der Doornen, Braamen andere Heester-gewassen, die nog op de oppervlakte der Duinen groeijen, en in de Tweede Plaat ook aangeweezen worden: waar uit natuurlyk volgt, dat die Schillen voordeezen de oppervlakte van eene vlakke Heide geweest zyn: ik zeg vlakke Heide, dewyl die Schillen tot op eene na de bovenste, allen, op het oog te zien, vlak, en als 't ware waterpas liggen. Ga naar margenoot+Als men dit vergelyke met de laagen by de Voorhouter Zandery, die wy te samen op vyftien voeten, onder of over, stellen, zoo zal de vlakte der Zandduinen of Heigronden by Katwyk, uit den vlakken grond tot op de eerste Schil van onderen gerekend, in voorleeden tyd, byna van eene gelyke hoogte geweest zyn. Ook vermoed ik dat 'er in vroeger tyd nog eene laager | |
[pagina 49]
| |
Ga naar margenoot+vlakte over het geheele Land geweest is, waar toe my de overeenkomst der laagen op veele plaatsen, niet alleen, maar ook de diepere Schillen, genoegzaame aanleiding geeven. Dit zoo zynde, dan zou deeze aanmerking wederom een allerkragtigst bewys zyn, ter meerdere versterking van ons reeds gestaafd gevoelen, wegens den Rhyn. Daar en boven zou men, dus voortgaande, gantsch waarschynlyk vermoeden kunnen, dat Holland aan dien kant zoo vlak, indien niet vlakker geweest zy, als het nu in zyn' boezem is: ik voor my twyffel 'er geenzins aan; dewyl de natuur het zelve schynt te bewyzen. Dog laaten wy ons onderwerp vervolgen. Boven alle de voornoemde laagen ligt eindelyk de gemeene Duinschil, waar op allerleie Duingewassen, en zelfs veelerleie Heesters, zeer wel groeijen: dog op die plaatsen, daar het Zand van de zwarte Schil ontbloot is, groeit niets, en de Duinen vertoonen 'er ook niets dan geel Zand; 't welk, hoe men nader aan Zee kome, en hoe de Duinen hooger zyn, des te schraalder word. De Zandlaagen liggen aldaar boven de gedagte bovenste opperschil, zonder eenige tusschenliggende Schillen, of Okerzanden, tot ongemeene hoogten, zelfs wel tot vyfentwintig à dertig voeten, boven de opperste Aard- of Okerschil: zeer hoog zyn ze agter 's Gravenzande, Wassenaar en naar Schevening; dog allerhoogst, agter Zantvoort en de Wyk, en voorts langs het | |
[pagina 50]
| |
Ga naar margenoot+meerder gedeelte van de Noordhollandsche Stranden. Men vind in den Tegenwoordigen staat der Vereenigde Nederlanden, onder de beschryving van het Baljuwschap Brederode, Ga naar margenoot+eene zeer natuurlyke Afbeelding van een der hooge Duinen aan dien kant: een ieder, wien het luste, vergelyke deeze fraaije Afbeelding, met de Doorsnyding die ik hier noodig geagt heb uit te beelden, en vervolgens met al het geene ik, zo wegens den vlakken grond, als de Duinlaagen gezegt heb. Men kan zig, door behulp van die gemelde Afbeelding, een denkbeeld vormen van de uitwendige vlakke gelegenheid van het laage gedeelte van Kennemerland, in vergelyking met het hooge en duinagtige; en met een, door onze Afbeelding, licht in de inwendige gesteltenis erlangen. Of 'er wyders keurige liefhebbers gevonden mogten worden, die zig een allerfraaist en zekerst denkbeeld van de Hollandsche Zandbeddingen willen verschaffen, zoo kunnen wy, ten hunnen gevalle, by deeze gelegenheid niet nalaaten te gedenken, aan de beroemde Tafereelen van den Schilder wynants, die in zyn tyd de konst met de natuur zoodanig gepaard heeft, dat men, in zyne meeste Duingezigten, de verschillende beddingen, tusschen een natuurlyke menging van verwen, onderscheiden kan. Eindelyk heb ik nog, ter meerdere ophelderinge, in myne Tweede Plaat vertoond eene aanmerkelyke bonk harde zwarte Dary-aarde, welke, door en door, | |
[pagina 51]
| |
Ga naar margenoot+met wortelen van boomen aan een verknogt was: hoedanige bonken men hier en daar, tusschen de Zandlaagen, toe eene vry groote uitgestrektheid vind. Die geene, welke hier is afgebeeld, had de breedte van tien, en de dikte van omtrent zeven voeten: dezelve was alleszins door zwarte Zandschillen en Daryveen, met geele Zandlaagen, aan een verknogt, en door en door met groote vaste wortelen te saam verbonden. Deeze zwaare bonken zyn, zeer waarschynlyk, de voedstergrond van een of ander zwaar geboomte geweest, waar van de wortelen, in den omtrek, daar die boom of boomen voorheen gegroeid hebben, in den grond zyn overgebleeven; terwyl de afgevallen bladeren van het geboomte tevens de veenagtigheid van den grond veroorzaakt hebben, door eene jaarlyksche ophooging, by het vallen en rotten der bladeren; zoo als men dit nog dagelyks ten duidelykste ziet op die plaatsen, daar veel geboomte op de Duinen groeit; waar omtrent wyders tot opheldering kunnen verstrekken de Proeven, die wy in het jaar 1760 in het Haagsche Bosch genomen hebben, en te vinden zyn in ons Antwoord aan Ga naar margenoot+de Hollandsche Maatschappye. Het overige, dat in deeze onze Tweede Plaat voorkomt, ontvouwt zig zelve; dewyl men, door het rustend Beeldje, een Zanddelver, en door de Jaagers, de eigenschap der Duinen, als vol Konynen zynde, erkent: waarom wy ons met geen verderen uitleg zullen ophouden, | |
[pagina 52]
| |
Ga naar margenoot+maar, de toepassing daar van voor den Leezer overlaatende, tot andere soortgelyke Zandgronden overgaan. Ga naar margenoot+.Onder deezen tel ik veele Landen, die aan den voet der Duinen liggen, of. zoo zy daar van verwyderd zyn, nogtans overal, uit eene aanmerkelyke diepte Zands bestaan, hoedanige 'er in Holland zeer veele liggen, en aldaar bekend zyn onder den naam van Geestlanden. Ook zyn 'er zeer veele Dorpen, Plaatsen en Landstreeken, die van den aart deezer gronden hunne benaaming ontleend hebben; als by voorbeeld, Rhyngeest, Geestmeer, Oestgeest, Poelgeest, Endegeest, en veele anderen. Somtyds word zelfs in die benaamingen niet onduidelyk de aart der beddingen aan dien kant aangeweezen. Zoo is 't met Poelgeest, dat, als grenzende aan de eene zyde aan de Poel- en Broekgronden der Maarne, of den Poel, en aan de andere zyde aan de Oestgeester Geestlanden, natuurlyk, een poelagtige Geestgrond is: ook ligt Endegeest juist ter plaatse, daar de Geestlanden tegen de Klailanden eindigen. Van dien aart zyn mede, met betrekking tot de Duinen, Arentsduin, Grevelduin, Gravenduin en Duinrel; en in opzicht der Zanden, 't Zand, 's Gravenzand, Loon op 't Zand en Zandhorst; uit welke naamen men zeker kan besluiten, dat de gronden aldaar Geest- of Zandgronden zyn. Ja niet zelden word 'er zelfs, met bynaamen, de aart der Gewassen, die 'er op groeijen, door uitge- | |
[uitklapblad]
| |
[pagina 53]
| |
drukt: Ga naar margenoot+by voorbeeld, Eikelduin, Boekelduin enz. Zo ontmoet men ook dergelyke benaamingen ten opzigte van andere Landen en Gronden; als daar is Koorndyk en Koornwaard van het Koorn; Wieringen, van het Wier, enz.; dat eigenaartige naamen zyn, die den aart der gronden onder de Hollanders kennelyk maaken. Dit in 't voorbygaan aangemerkt hebbende, zal ik nu de beddingen der gemelde Geestgronden beschouwen: waar van ik reeds te kennen gegeeven heb, dat het stroeve en schraale gronden zyn; die, onder den naam van Geest, (waar van ontleend, weet ik niet,) meerendeels uit Zand bestaan. Dog hier omtrent heeft men dit onderscheid in agt te neemen, dat men 'er tweederleien aart van Zandgronden door verstaat: te weeten, weeke, zandige, vrugtbaare Geestgronden; en harde, onvrugtbaare Geestgronden, welke laatsten men, aan den Gooischen en Gelderschen kant, Oehrgronden noemt: zynde deeze twee soorten zeer dikwyls kort aan een verbonden; even zoo als goed en slegt Klailand onmiddelyk aan een verknogt is. Den aart en de ligging van de eerstgemelde soort, vind ik, veelal overeen te komen, met de onderste ligging der Zanden, zoo als ik die by de Katwyker Zandery heb afgebeeld en beschreeven; egter, om alles met zekere Proeven te staaven, zal ik al wederom deeze eenvoudige ondervinding deswegen hier inlasschen. Raakende de Geestlanden, by en omtrent | |
[pagina 54]
| |
Ga naar margenoot+Lisse, Noortwykerhout, en verders agter Noortwyk, daar men veelen dier gronden ontmoet; derzelver ligging heb ik op verscheiden plaatsen aldus bevonden. De oppervlakte Ga naar margenoot+dier Gronden is eerst met eene zandige zwarte Aardlaag bedekt, meest tot een voet, zelden hooger; hier onder word men doorgaans schraal Zand gewaar, wel tot vyf voeten; daar onder ligt weder eene zwarte Zandige laag, tot een voet diepte; en daar onder vind men Zand, vol van Yzeragtige klompjes; ook is 'er geel Zand, dat op verscheiden streeken zelfs doorgaande laagen van geel Okerzand vormt; waar tusschen groote vaste klompen en bonken, van bruin zwart yzerhoudend Zand, verspreid zyn; zulke laagen zyn meestal ter diepte van een tot twee voeten; daar onder ligt al weder Zand, tot vier, vyf, à zes voeten; en daar onder zwarte Dary-aarde, meest tot twee à drie voeten; men vind 'er ook op veele plaatsen zeer grove Zandklai. De laagen op die Geestlanden liggen derhalven aldus. Ga naar margenoot+(1.) Zandaarde, een voet. (2.) Schraal Zand, vyf voeten. (3.) Eene zwarte Zandige laag, tot een voet. (4.) Zand met Oehrklompen, tot een à twee voeten. (5.) Geel Zand, vier, vyf à zes voeten. (6.) Zandklai, of harde Dary, tot twee à drie voeten. Ga naar margenoot+Agter Warmond heb ik de Geestgronden, op verscheide plaatsen, laaten doorgraaven, en 'er meerendeels de eigenste | |
[pagina 55]
| |
Ga naar margenoot+ligging bespeurd; waarom ook dezelfde Figuur daar op insgelyks toepasselyk is. In die gronden zyn mede veel gemengde Okerklonten, en ze zyn met genoegzaam vast Yzeroehr vermengd. Men zand die gronden aldaar by aanhoudendheid af, tot op eene zekere zwarte Aardschil, die dan omgeploegd of gespit word, en bezaaid zynde, zeer goede en schoone Rogge voortbrengt. Men teelt opkop de oppervlakte dier Geestgronden zelve goede Rogge, en andere Veldvrugten: byzonder als de bovenste schil uit zwarte Zandaarde bestaat; en daar deeze Schil vry diep en bewerkt is, heeft men 'er ook uitsteekend Weiland. Op veele der zandigste Landen aldaar groeit het geboomte voordeelig; dat ook op alle andere plaatsen in Holland, daar dergelyke Geest- en Zandgronden liggen, klaarblykelyk ondervonden word: zelfs getuigen de afgezande gronden omtrent de Duinen, in dit opzigt, in hoe verre die soort van Geestgronden tot houtgewas dienstig zy; dewyl 'er van tyd tot tyd een aanzienlyk getal Morgens met geboomte beplant word. Zelfs zyn 'er streeken, daar die soort van gronden, op sommige plaatsen, tot het teelen van Moeskruiden ongemeen goed is. Dus vind men den afgezanden grond by Voorhout dadelyk in staat, om, zonder veel toestel, goede vrugten, als Aardappelen en Kool, voort te brengen: veelen der gronden by Hillegom, die men niet anders, dan als eene soort van Geestgronden kan aanmerken, | |
[pagina 56]
| |
Ga naar margenoot+leveren een goed deel der beste Peulvrugten en Aardbeziën voor Amsterdam uit: en de Geest- en Zandige gronden, in het Westland, die ik ook van denzelfden aart bevonden Ga naar margenoot+heb, vervullen de disschen van 't Hoflyk 's Gravenhaage. Dit opmerkende, ziet men, in hoe verre de vrugtbaare Geestlanden in Holland, door den iever der Landlieden, ook hunne nuttigheid hebben; dat verder nog blyken kan uit de vrugtbaare Boekweit-Landen, in het Gooiland, die ons hier insgelyks te gedenken staan, als bewyzen van de vrugtbaarheid der Hollandsche Geest- en Heigronden in die streek. Ga naar margenoot+Geheel anders is het gelegen met de tweede soort van Geestgronden, welke men hier te Lande op verscheide plaatsen ontmoet; en waar van ik reeds gewag gemaakt heb, in myn Antwoord aan de Hollandsche Maatschappye; daar ik eene streek Geestland beschryf, waar in het vee, 't welk daar op graast, aan bloedwatering onderhevig word, en waar op veel Doddergras en Paardestaart groeit. Dit land bestond geheel uit graauw gemengd Zand, en, op eene naastgelegen streek, dekte dit Zand eene zwaare harde Oehragtige laag. Ik bedoel dan hier die soort van Zandgronden, welke door geene, of, ten hoogsten, maar door zeer dunne zwartzandige aardkorsten, op de oppervlakte bedekt is; terwyl 'er zeer kort onder het Zand zelve zwaare stroeve Okerzandlaagen liggen; welke laagen, met Yzerklontjes en bruin Okerzand bezet, zeer | |
[pagina 57]
| |
Ga naar margenoot+vast opeen gepakt zyn. Hier door is 't dat deeze gronden niet alleen aan de wortelen der planten den doortogt beletten, maar dat ze zelfs door geen ploeg of spade te bewerken Ga naar margenoot+zyn; waarom 'er ook op die gronden niet dan plantgewassen of heesters groeijen, die zulk een grond beminnen, of althans niet dan zylingsche worteltjes schieten. Zulk eene soort van gronden vind men veel, tusschen de eerstgemelde goede Geestlanden in: dog wel allermeest tusschen de Duinen, daar ze geheele valeijen formeeren, en op veele plaatsen dras liggen. Maar allerhardst en onvrugtbaarst zyn die, welke hier en daar tusschen de Heigronden voorkomen; welker aart men, terstond, op het bloot gezigt, kan ontdekken, door slegts de plantgewassen te beschouwen; die 'er gemeenlyk op staan te kwynen, en als 't ware dorren. Ik heb dergelyke gronden tot op eene goede diepte onderzogt, ten minste zoo na voor my doenlyk was, op drie onderscheiden plaatsen. Ga naar margenoot+Op de Heide, tusschen 's Gravenhaage en Wassenaar, niet verre van zekere plaats, daar Zand afgehaald werd, vond ik de volgende beddingen. (1.) Eene schraale bruine zandige Schil, of Zandaarde, zeer vast verbonden, ter diepte van omtrent een voet. (2.) Ga naar margenoot+Schraal Zand, anderhalf voet. (3.) Eene roode Okerzandlaag, een half voet. (4.) Eene bruine Okerzandlaag, tot anderhalf voet. (5.) Bruin zwart Oker- | |
[pagina 58]
| |
zand, Ga naar margenoot+ruim een voet. (6.) Zwart schraal zandig Veen, anderhalf voet. (7.) Geel Zand, twee en een half voet. (8.) Grove Klai. Ga naar margenoot+Op eene Landstreek, in de Gooilandsche Heide, vond ik dergelyke laagen; dog zwaarder en schraalder: op eene zekere plaats graavende, ontdekte ik, dat de grond aldaar in deezer voegen lag. Ga naar margenoot+(1.) Schraal geel Zand, met zwarte Zand-klonten gemengd, ter diepte van een, twee à drie voeten. (2.) Eene donker bruine grove Zandlaag, vol Oehr, of steenagtige en yzerhoudende knobbels en bonken, een à anderhalf voet, zelden dieper. (3.) Grof geel Okerzand, naar den rossen hellende, vol klontjes en steenen, drie voeten. (4.) Schraale en vaste Klai, met Dary, vol Zand, twee à drie voeten. (5.) Voorts blaauwe Klai, naar gissing, drie à vier voeten; en eindelyk, volgens het gemeene beloop der beddingen, waarschynlyk Zand. Ga naar margenoot+Het derde voorbeeld rust, zoo op beschouwing, als naauwkeurig berigt, wegens eenige Geestgronden, by de Duinen van Castricum. Men vind daar, tot negen voeten diepte, deeze soort van grond aldus. Ga naar margenoot+(1.) Een voet schraale Heigrond, of Heiveen, dat men aan plaggen assteekt. (2.) Anderhalf voet schraal Zand. (3.) Drie voeten, meer of min, bruin zwarte Dary, en Veenzand, vol wortelen | |
[pagina 59]
| |
Ga naar margenoot+en boomstronken. (4.) Eene geele Okerzandige laag, van ruim een voet. (5.) Eene zwarte Zandschil, van een half voet. (6.) Zand, ter diepte van twee, drie à vier, of meerder voeten. Ga naar margenoot+Op eene andere plaats in het Gooiland, omtrent het Bussemer eng, en elders, tusschen de Heilanden aan dien kant, vind men, onder het Zand, ook zeer harde Oehrlaagen, welker beddingen geheel aaneen verknogt zyn; en eene zeer aanmerkelyke verandering der laagen vertoonen, het welk men zeer klaarblykelyk kan zien aan de afzandingen op de Heide even buiten Naarden. Een opmerkend liefhebber kan zonder verwondering de ligging dier gronden niet beschouwen; ik ten minsten heb, na nader onderzoek, de gelegenheid, en de soorten der stoffen, van zulk een aanbelang geagt, dat ik 'er hier wat breeder van zal handelen. In geene der Geest- of Oehrgronden van gantsch Holland, vind men zulke zwaare Yzerbonken, Kei en Zandlaagen, benevens veelerleie soorten van Steenen, als te dier plaatse. De hoogte der gezamentlyke beddingen is, van den vlakken benedengrond af gerekend, meerendeels van twaalf tot zeventien of meerder voeten, elders laager, tot zeven, agt of negen voeten, 't welk afhangt van de oneffene oppervlakte der heuvelige Heide, of der Klingen. Deeze oppervlakte bestaat overal uit een doorgaand bedde, vaal of zwartagtig Zand, wel tot een voet, of min- | |
[pagina 60]
| |
der, Ga naar margenoot+zelden meerder, den op dit bedde groeit de Hei, waar af men Heiplaggen maakt; daar op volgt een bedde geelagtig Zand, 't welk witter, grover of fyner is, naar geraade dat de beddingen verloopen, en met keitjes gemengd zyn; dit bedde is evenwel doorgaande, en wel ter diepte van drie tot vier voeten Hier onder vertoont zig eene kennelyke afgescheidene laag hard Veenmollem, tot een voet diepte, of dieper; dit Veen is vol Zand, hard en schraal, niettemin brandbaar; onder deeze Veenlaag ligt een voet zwart bruin Okerzand; daar onder wederom ruim een en een half voet van het gemelde Veen, dog deeze is wat brozer in het aanraaken; hier onder ziet men, door een laag vastgepakt bruin Okerzand, van een en een half voet, de afscheiding der Oehr-, Yzer- en Okergronden van de bovengemelde Hei- en Geestgronden, die tot aan deeze laag toe eenige overeenkomst hebben, met de beddingen, die wy hier boven in de Zanderyen by Katwyk, Voorhout, en elders, beschouwd hebben, Ondertusschen bespeurt men, van de gemelde bruine Okerzandlaag af, tot diep in den grond, eene geheele andere vermenging der laagen; bestaande dezelve nu meest alle uit volslaage Oehrbeddingen, of Keitjes, en Keizand, welke Keitjes hier grooter, gints fynder, dog overal by eene ongelooflyke menigte verspreid zyn; zoo dat men ligtelyk begrype, dat zy uit dien hoofde ook in de volgende laagen vermengd worden, | |
[pagina 61]
| |
Ga naar margenoot+schoon ik van de beddingen onderscheiden spreek. Dus volgt dan, op de laatst voorgestelde laag, een bedde zuiver geel Okerzand, van anderhalf tot twee voeten diepte, zynde dit geel Okerzand ongemeen vol van fyne geele Okerstoffen: dit bedde ligt op eene laag zwarte Mollemaarde, of zoo als het in de beddingen van Amsterdam genoemd word, Zavelaarde; deeze laag is al mede niet dieper dan ruim een voet, en ligt op eene vaste Oehrlaag van bruin zandig Oehr, 't welk zoo hard en vast is, dat de arbeiders het met houweelen of zwaar gereedschap moeten breeken; zelfs vind men tusschen deeze laag volslaagen stukken Yzermineraal: ik bewaar een stuk, 't welk ik daar gevonden heb, dat byna ductil of slag- of smeebaar Yzer is, waar op zig daarenboven een zeer zeldzaam takagtig Okerboompje vertoont, 't welk ik in een der volgende Plaaten van dit Deel, vertoon. Nog vind men, in deeze bedding, veelerleie fraai geaderde Yzerklonten, aan een gewassen Klonten, vol kleine en groote Keien, en allerleie mengeling van Steentjes, door het verhard Oehr aan een verknogt. Dadelyk onder dit bedde, 't welk tot een en een half voet diep is, ligt eene diepe doorgaande bedding van ongemeen wit fyn Zand. Op de meeste plaatsen is dit Zand zoodanig met fyne witte of andere Keitjes vermengd, dat men met geen spade of mes tusschen het Zand kan indringen, 't welk anders in alle andere Zandlaagen gemakke- | |
[pagina 62]
| |
lyk Ga naar margenoot+geschied. 'er zyn evenwel, in deeze Zandbedding, plaatsen, daar dit zelfde Zand zonder Keisteentjes is, zelfs heb ik, aan de Zuidzyde der afzandinge, streeken gevonden, daar het Zand geelagtiger, en van een anderen aart was, en wel overeenkomstig met het Duinzand; anders is het gemelde Zand van een gantsch byzonderen aart, en overtreft alle andere Zanden in witheid en fynheid; men vind het bedde daar van wel ter diepte van vier tot vyf voeten, op sommige plaatsen tot zes voeten, en zelfs zeer diep doorgaande in den grond. Hier en daar vind men in deeze beddingen Okersteenen, en andere losse Oehrklompen, ook vind men 'er Adelaarsteenen, zoo als ik 'er een afgebeeld heb in de Eerste Plaat van de meermaals aangehaalde Verhandelinge by Fig. K en L. Deeze aldaar afgebeelde Steenen waren my diestyds door den kundigen Heer p. kramer behandigd, en omtrent Kraylo gevonden; in 't vervolg zal ik in dit Deel nog eenige andere aanmerkelyke stukken hier van vertoonen, als ik tot de beschryving der Geslagtsoorten zal overgaan. 't Zy in deezen genoeg aan te merken, dat de Zandbeddingen en Geestgronden, aan dien kant van Holland, overal met Yzer-, Mineraalstoffen, Oehrklompen, Keisteenen, Okerzand en Okerzandbonken, vermengd zyn. Wyders bespeurt men diep onder deeze voorschreeven beddingen, gelyk meest overal in Holland, ook eindelyk Klai, die de baggerlieden, die aan deeze plaatsen | |
[pagina 63]
| |
Ga naar margenoot+de doorvaarten voor de Schepen maaken, doorgaans opvisschen, tot op eene diepte van zes tot agt of negen voeten; gerekend van den voet der laatstgenoemde witte Zandbedding, nederwaards, of, om klaarder te zyn, van de reeds afgezande vlakte, of het waterpas des lands, af, tot op den bodem der doorvaart, tusschen dewelke men voorts niets, dan Zand met fyne Keitjes, vind; en welk bedde ongetwyffeld zig uitstrekt tot in de Zuiderzee, en naar Amersfoort, dewyl men in die streek zoo wel als op den bodem der Zuiderzee gelykaartig Zand met Keitjes ontdekt; dog hier van nader. Wy bepaalen althans uit de gemelde Proeven de beddingen op de Naarder Heide, aldus. Ga naar margenoot+(1.) Een voet Heigrond, of Zandaarde. (2) Drie voeten geelagtig Zand, met Keitjes. (3.) Zwart zandig Veen, een voet. (4.) Bruin Okerzand, of Oehr, een voet. (5.) Zwart Veen, een en een half voet. (6.) Een en half voet bruin Okerzand, of vast Oehr. (7.) Fyn Okerzand, met Oehraderen, twee voeten. (8.) Aarde, Zavelaarde, een voet. (9) Wit Zand, vol Keitjes, en met Okersteenen, tot vyf voeten. (10.) Een vervolg van het Zandbedde tot op (11.) Klai. Voor 't overige kunnen alle de opgegeevene Proeven ter genoegzaame onderrichtinge dienen, om den Leezer te doen begrypen, op hoedanig eene wyze de Zandbeddingen hier te Lande doorgaans liggen. | |
[pagina 64]
| |
Ga naar margenoot+Men kan 'er uit opmaaken, dat men het Zand op de eene plaats maar tot eene zeer geringe oppervlakte vind, daar het op de andere zeer hoog op een gestapeld ligt; als mede dat het hier maatig vrugtbaar, en gints gantsch onvrugtbaar is; mitsgaders dat het Zand zelve hier zeer verschillende, zoo in aart, fynheid en grofheid, als in verwe, gevonden word. Ik zou hier van dit alles nog verscheiden byzondere staaltjes kunnen opgeeven, en dezelven afbeelden; dog aangezien de opgegeeven voorbeelden genoegzaam licht verkenen, en de afbeelding der Katwyker Zanderye, in veele opzichten, op alle de anderen toepasselyk is, zoo oordeel ik dit, by voorraad, tot myn oogmerk genoeg te zyn; te meer, dewyl ik de Zandlaagen, by het verhandelen der Klaibeddingen, ook veelal in aanmerking genomen heb. Alleenlyk vlyt het hier wel nog met een kort woord gewag te maaken, van de Zandbeddingen aan de Stranden van Holland. Ga naar margenoot+Men bespeurt deswegen ten allerklaarsten, dat de Zandbeddingen aan de Stranden, en tot zeer verre in Zee, even zoo oneffen liggen, als men die op veele plaatsen binnen in het Land ziet. Het verloopen der Zandbanken, voor den mond der Maaze, en der Zuiderzee, getuigt dit niet alleen, maar men kan het, by sterke aanhoudende Oostenwinden, op het bloote gezigt, aan de Stranden ontdekken. Volgens de ondervinding der ervaarene Schippers en Lootzen, vind men op veele plaat- | |
[pagina 65]
| |
sen Ga naar margenoot+de ondiepten zoo hoog, dat 'er geen genoegzaame diepte is voor een maatig Schip, om 'er over te vaaren; en naauwlyks is men eenige roeden verder, of men peilt tot zeer veele vademen diepte; waar uit de oneffenheid van den Zeebodem ontegenzeggelyk blykt. Gaarne wenschten wy hier, door eene afbeelding, eenig denkbeeld van de beddingen der Stranden voor Holland, te geeven; zoo als die door den Graaf de marsigly, voor de Kusten van Vrankryk, in de Middellandsche Zee, medegedeeld zyn: dog ik beken nederig hier toe geene genoegzaame ondervinding te bezitten; zoo wel door mangel van proeven, als by gebrek van gewenschte berigten. 't Ware wenschelyk, dat een of ander des kundig Liefhebber zig verledigde, om dit zoo nuttig onderwerp voor de Scheepvaart, en de Natuurlyke Historie onzer Kusten, in klaarder licht te stellen, dan het zig tot nog toe bevind. En ik zou het van gantschen harte als eene groote Edelmoedigheid erkennen, indien kundige Liefhebbers, die 'er Proeven op mogten gedaan hebben, my met eenige berigten wegens dit onderwerp wilden vereeren: in welken gevalle wy het medegedeelde, by wyze van Supplement of Byvoegsel tot dit Deel, onder den naam des Zenders, of Schryvers, met dankbaarheid, gaarne zouden doen drukken. Van zoodanige hulp tot nog versteeken zynde, zal ik my voor tegenwoordig behelpen met het geen ik zelf | |
[pagina 66]
| |
Ga naar margenoot+by de laagten der Stranden ondervonden heb: waar van in 't voorige Deel reeds eenigermaate gesproken is, by gelegenheid van 't beschouwen van den laatsten oever, en de oude uitloopen des Rhyns. Men zie bladz. 153-160, en wel byzonder 205-208, daar wy onder anderen gezegd hebben, dat de Banken meest uit Klai- of Darygrond, met Zand bedekt, bestaan. Ook heb ik, in het voorige Hoofdstuk van dit Deel, van de Klaibeddingen aan onze Stranden spreekende, mede al eenige opheldering van de ligging dier gronden gegeeven: zoo dat ik oordeele, in deezen, tot op nadere onderrichtinge, te kunnen volstaan, met 'er de volgende beschryving van onze Strandgronden nog by te voegen. Langs de geheele Kust, van den hoek van Holland tot aan Petten, en verder, ligt het Strand vlak; en wel zoo, dat de breedte, van de Duinen af tot aan de gemeene opvloeijing van het Zeewater gerekend, waterpas ligt; hier breeder, gints smaller, naarmaate dat 'er Banken verre van of naby aan de Kust gelegen zyn. Agter deeze effen Stranden liggen overal langwerpige vlakke hoogten, welken de een de andere vervangen; in diervoegen, dat 'er, agter de einden van de twee voorste Banken, eene andere Bank ligge; welker nederglooijende einden insgelyks tegen eene andere Bank inloopen, liggende dezelven zoo vervolgens, hooger of dieper, naarmaate dat het Zeewater 'er op afstuite. | |
[pagina 67]
| |
Ga naar margenoot+Men vind deeze Banken al vry diep in Zee, 't welk men aan de branding der golven duidelyk zien kan; wel tot een groot quartier uur en verder. Ook ontdekt men by laag water, dat de gemelde Banken, hoe verder in Zee, hoe hooger liggen. Veelen deezer Zandbanken zyn, hier en daar, met veel Schelpen en Keisteenen vermengd, waar van 'er sommige al vry groot zyn. Aangaande het verdere verschil der beddingen, hier omtrent bespeurt men insgelyks een baarblykelyk onderscheid. Men zal doorgaans zien, dat de gronden, die laager tusschen deeze Banken in liggen, van eene blaauwagtiger verwe zyn, dan die, welken op de oppervlakte van de Banken zelven liggen. Deeze gronden zyn ook zeer vast en hard; ja ik heb 'er gezien daar de vaste Klai oppervlakkig bloot lag: men ontdekt deeze gronden, door hunne vastigheid, zelfs op 't gevoel; want als men 'er op staat, zal 'er de voet niet inwellen; 't welk men in 't tegendeel op het Zand der Banken, en het voorstrand, by vloed, dadelyk gewaar word. Ook ziet men in deeze gronden een kennelyk onderscheid, door de golvende indruksels, die de ebbende of vloeijende aan en afkabbelingen der Zee veroorzaaken: het welk ik in de Derde Plaat van het Eerste Deel heb afgebeeld; daar zig, agter de aftekening van den grondslag van 't Huis te Britten, eene hooger Zandbank duidelyk vertoont. Tusschen de gemelde Klailaagen ontdekt men op onze Stranden vee- | |
[pagina 68]
| |
lerleie Ga naar margenoot+Schelpen of Hoorntjes, die, op verscheiden plaatsen, met yzerhoudend Okerzand, tot zeer harde klompen aan een verbonden zyn. Elders, tusschen en onder deeze Klai, en ook wel onder de eerste Zandlaag, heb ik zeer vast en zwart Daryveen opgegraaven; 't welk meest tot eene diepte van twee voeten lag. Deeze Dary is de eigentlyke Zee-Dary, die tot eene soort van bitumineuse Steenkool, op de Fransche en Engelsche Kusten, verhard. Aan de Hollandsche Kusten heb ik ze nooit tot die hardheid gevonden; ten zy men eenige losse bonken, die by Westelyke stormen veelal langs het Strand gespoeld worden, daar onder betrekken wil: dog deeze zyn, myns bedunkens, slegts brokken, die van de Engelsche en misschien ook Zeeuwsche Kusten aan onze Stranden opgeworpen worden. Nogtans heb ik, door myn geagten Vriend, den Heer agge roskam kool, zeer keurig beminnaar der Natuurlyke Historie, en kenner van onze Nederlandsche Visschen, verscheiden al zeer vaste Darybonken, die aan den kant van Wyk en Egmond aan Zee overvloedig gevonden worden, ontvangen; dog ze waren, niettegen-staande hunne vastheid, nog verre van de hardheid van Steenkoolen. Maar wat hier van ook zy, dit besluit althans kan ik, wegens de gemelde Darylaagen, opmaaken, en door myne Proeven bevestigen, dat zy, hoewel niet in dien overvloed als in Zeeland, nogtans op verscheiden plaatsen aan | |
[pagina 69]
| |
Ga naar margenoot+onze Kusten, tusschen de Zandlaagen aan den Zeekant in liggen; en wel byzonder aan den kant van Noord-Holland, by Egmond en Petten, en zeer waarschynlyk ook aan den hoek van Holland, 't Land van Voorne, en de Overmaasche Landen, als uit het berigt van den Geleerden baster, en onze reeds beschreeven Proeven blykt. Ten besluite dan van deeze aanmerkingen betreffende de Stranden, stel ik, voor eerst, dat het Zand aldaar ligt, tot de diepte van een tot zes, zeven, of meerder voeten, naar geraade van de opwelling der Zee; wyders, dat 'er onder dit Zand meestal Klai gevonden word; gelyk by de booringen van het Strand, op Hooge Ordre, gebleeken is, en tevens door de zelfde ontdekte doorgaande laagen, op eene zelfde hoogte onder de Duinen, bevestigd word. Voeg hier by onze Afbeelding en Beschryving der Katwyksche Zanderye, en de aangehaalde Aanmerking van het Klaibedde aan het Mallegat. Wat verder de diepte van dit Klaibedde aangaat, dezelve is verschillende, naarmaate dat het bedde door de Zee afgesleeten is: men vind het, nu eens tot de diepte van twee, dan wederom tot die van vyf à zes voeten; tot welke laatste diepte de Klai goed en vast is, zynde de bovenste rykelyk met Zand gemengd. De Darylaagen, voor zoo verre ik dezelve gezien heb, zyn zelden dieper dan tot twee of uiterlyk drie voeten; en liggen meerendeels tusschen de Klailaagen | |
[pagina 70]
| |
Ga naar margenoot+in; dog elders ook wel op de Klai, onder het Zand. Eindelyk, is 'er onder de Klaibeddingen zelven altoos zekerlyk Zand; en wel zoo, dat 'er op die plaatsen, daar de Klai- of Darybeddingen weggeschuurd zyn, eene doorgaande diepe Zandlaag gevonden word, die dikwils met geen langen stok te peilen is. Deeze gronden zyn die gevaarlyke Welgronden, Ga naar margenoot+waar van ik in het voorige Deel gemeld heb, dat men 'er, onverhoeds over gaande, doorzinkt. By deeze negentiende Figuur, heb ik, door een staaltje, de ligging der Strandlaagen aangeduid. (1.) Zeezand, tot zes voeten diepte. (2.) Doorgaande Klai, tot vyf voeten. (3.) Zand, tot vier voeten, of doorgaande diepte. In het midden der Figuur ziet men aangeweezen de oppervlakte van eene Klaibank. (1.) Klai, tot twee voeten. (2.) Vaste Dary, anderhalf voet. (3.) Klai, een voet. (4.) Vaste Dary, een half voet. (5.) Zand, drie voeten. (6.) Weder Klailaagen, met Zandlaagen tusschen beiden, en eindelyk, aan de andere zyde Zand tot eene doorgaande diepte. Dus verre eenvoudig voorgesteld hebbende het geen tot de ligging der Zandlaagen betrekkelyk is; en hier mede kortelyk afgehandeld zynde, 't geen omtrent de gemeene diepte, hoogte en uitgestrektheid van derzelver beddingen, voornaamlyk in aanmerking komt, zoo staan ons nu verderde beddingen der Veengronden te beschouwen. |
|