Natuurlyke historie van Holland. Deel 2
(1769-1771)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurlyke historie van Holland.Eerste hoofdstuk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de, Ga naar margenoot+waar op het Land gegrondvest is, neder te daalen. Het is derhalven, uit hoofde van het voorgestelde in ons eerste Deel, onnoodig, om hier op nieuw alle de opgenoemde aanmerkingen wegens de laagte en vlakheid des Lands, te herhaalen; en wy agten het, om gemelde redenen, voldoende, dat wy slegts met deeze volgende herhaaling, als eene betoogde waarheid, dit eerste Hoofdstuk van het tweede Deel aanvangen. Men noemt Holland te regt een laag Land; dewyl het, ten opzichte van alle deszelfs aangrenzende Landen, zeer laag en drassig is. In het hartje des Lands worden de meeste Heemraadschappen en Polders in hooge en laage landen verdeeld; welken gemeenlyk van zoodanig eene laagte zyn, dat zy meest Ga naar margenoot+allen, zonder de beschutting van Dyken en Kaden, (zoo wel des Zomers als des Winters,) onder water zouden liggen; des Holland buiten dergelyke hulpmiddelen geheel en al een onbewoonbaar Moeras zoude zyn. Nu egter is het een voortreffelyk en vrugtbaar Land; welks onderscheiden gronden, allen, door de vereischte kundigheid, met nut bebouwd kunnen worden; en door de vlyt der Inwoonderen, tot eene ryke goudmyn van vee en landbouw verstrekken: welker inkomsten zoo gezegend en rykelyk uitmunten, dat het ter verwonderinge van andere Vorstendommen en Koningryken moete dienen. De schatten van den Koophandel zyn zekerlyk groot; de magtige Ste- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+van het Land mogen roemen op het voordeel, dat zy den Staat aanbrengen; die roem is billyk. Maar hoe groot is buiten dat het voordeel onzer bebouwde Landen niet? Men kan zig hier van eenigermaate een denkbeeld maaken, als men eens nagaat, wat al ontzachlyke Dyken, hoe veele Kaden, Slooten, Weteringen en kostbaare Watermolens, 'er uit den Landbouw onderhouden worden; hoe veel de gemeene middelen verrykt worden, door de Hoorngelden, Landverpondingen, Graan-, Boter- en Kaas-imposten, en daar beneven bezeft, dat het Land, niettegenstaande alle die lasten, overal door welgestelde Boeren en Bouwlieden bewoond word. Ga naar margenoot+De Schryver van den Tegenwoordigen staat van Holland brengt by, dat sommigen den vrugtdraagenden grond van Holland op viermaal honderd duizend morgen lands begroot hebben; die grond (zegt hy) levert schier niet anders uit dan Graanen, Moeskruiden, Boomooft, Vlas, Hennip, Meekrappen, Riet, Gras, Zuivel, Pottenbakkers en Plateelbakkers aarde, mitsgaders Turf, behalven dat 'er Hoornvee en Schaapen op gevoed worden. Men voege hier by, als voornaame takken van 's Lands voortbrengselen, het teelen van Raapzaad, Aardappellen, en de thans sterk toeneemende Houtplanteryen. Uit dit alles kan men genoegzaam afneemen, dat de grond van Holland, over het algemeen gesproken, vrugtbaar en van goeden aart is; edog, schoon dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+algemeen waar zy, zoo is nogtans de grond en bodem op alle plaatsen, en tot alle gebruik, niet even goed; en het aardryk verschilt hier, gelyk overal, in zyne Beddingen en Stoffen, die men gereedlyk tot vier soorten of geslachten brengen kan; te weeten, klai-, zand-, veen- en gemengde aarde, onder deeze vier soorten of gedachten tog kunnen alle anderen, naar geraade van hunne vermenging, gevoegelyk Ga naar margenoot+gebragt worden; gelyk ik dit in myne Verhandeling aan de Hollandsche Maatschappye getoond heb, en zulks hier in 't vervolg nog nader zal opgehelderd worden. Men heeft naamlyk by verscheiden gelegenheden, zoo by het maaken van dyken, het veenen van turf, als het graaven van potklai en dergelyken, op veele plaatsen eene goede kennis van de beddingen, en den aart der gronden, van Holland bekomen. De Booren, waar van men zig bedient, om den grond te booren, zyn hier te Lande van een zeer oud gebruik, en vry algemeen bekend. De Heer de turbilly geeft, in zyne Memoires sur les Defrichemens, eene afbeelding van een Grondboor, en houd die voor een werktuig van eene nieuwe uitvinding; dog deszelfs eerste kennis en gebruik heeft men toe te schryven aan de Hollanders; by welken dergelyk een Boor zoo oud is, als het veenen en klaigraaven zelve. En door middel deezer Booren weet men nu, volgens herhaalde ondervinding, zeker, dat de beddingen in Holland, met betrekking tot de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vier voorgemelde Hoofdgronden, zeer onderscheiden liggen. Op deeze kundigheid voortgaande, zal Ga naar margenoot+ik, in dit tweede Deel, om alles met de naastmogelykste klaarheid mynen geagten Leezeren voor te stellen, de vier voorschreven gronden, in derzelver natuurlyke gelegenheid, en diepte of ondiepte der beddingen, beschouwen; en by derzelver beschryving, de beddingen, waar op, of waar onder, elke byzondere laag van een dier gronden ligt, in agt neemen. Ten dien einde, zal ik elk deezer gronden, uit welker gemengde ligging de bodem van Holland over het geheel bestaat, in vier byzondere Hoofdstukken beknoptlyk verhandelen, en, onder het mededeelen van zekere en bondige Proeven, derzelver ligging ontvouwen. Waar na ik, uit derzelver gemengde vereeniging, en gemengde ligging, den gemeenen bodem des Lands, op den grondslag der genomene Proeven, gevoeglyk zal kunnen beschryven; om dan vervolgens tot eene naauwkeurige Geslagt- en Soortbeschryving der byzondere stoffen, by rangschikking, over te gaan. Om dan, naar den aart der zake, zoo veel mogelyk is, de eenvoudige Natuur te volgen, oordeelen wy, dat het voor onze Leezers van nut zal zyn, hunne denkbeelden te versterken, met natuurlyke voorbeelden, steunende op zekere Proeven, van ons zelven, en op welgegronde Berigten van anderen, waar mede wy, door vee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
le Ga naar margenoot+kundige Liefhebbers, onverwagt en edelmoedig begunstigd zyn. Met treffend leedweezen, beklaagen wy, ten dien opzigte, den onverwagten dood des Heeren j.a. schlosser, die eene der eerste myner vrienden en begunstigers was, om my, voor dit Deel, met eenige zyner kundige Ondervindingen te vereeren. Met meerder genoegen kan ik hier, met de berigten van den zoo edelmoedigen als geleerden Heer job baster, een aanvang maaken, en den Leezer zyn Edelens berigt, wegens de Klailanden in de Overmaasche Landen, mededeelen; 't welk ons des te meerder aanspoort, en als van zelve leid, om terstond met de Klaigronden van Holland te beginnen. Ga naar margenoot+‘Het land van Schouwen en Duiveland, met deszelfs aankleeven, is zeer verschillende van Natuur en hoedanigheden: daar zyn plaatsen, ja gantsche Polders, daar de klai 4 à 5 voeten dikte heeft; te weeten, de Polder van Zuider Nieuwland, Bettewaarde, de Jonge Polder, Bantam, Gooltjes Nieuwland en andere. ‘De jongst bedykte Polders zyn in dit Eiland de zwaarste en dikste van klai: en in de oudste, als de Polder van Schouwen, de vier Bannen van Duiveland, en Dreyschor, kan de klai op niet veel hooger dan twee voeten gerekend worden; op d'eene plaats wat minder, op d'andere wat meerder. ‘De Polders van Oosterland, 's Heeren Jansland, Noordgouwe, Sonnemaar en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Blois enz. zyn van eene zandige ligte substantie, en daar in word minder klai gevonden, dan langs de oude dyken. ‘Onder de klai van de bovengenoemde oude Polders word op veele plaatsen Dary gevonden; op sommige plaatsen Zand; en wel voornaamlyk daar het land het hoogste is. Onder den Dary vind men doorgaans guyl of welzand, dat aangemerkt word als eene voornaame oorzaak der Vallen, en Grondbraaken, daar dit land zoo zeer mede behebt is. Want de gemelde Zandgrond, onder den Dary, door den stroom uitgelokt zynde, moet die bovenkorst eindelyk afbreeken en nedervallen, vermits dezelve zyn fondament verlooren heeft. En men is van verbeelding, dat 'er op sommige plaatsen, tusschen beide, eenige vaster en bestendiger stoffe is, die langer blyft zitten; anders is het niet wel te begrypen, dat die vallen tot zulk eene grootte kunnen gebeuren. Ga naar margenoot+‘Wat nu verder de Dary aangaat, hoe, en tot wat dikte dezelve gevonden word. In de Polders, die men weet dat opgewassen zyn, word weinig Dary gevonden, als mede niet in de bovengemelde Zandige Polders. ‘In de oude Polders, inzonderheid van Schouwen, is wel de meeste Dary; dog dezelve zit byzonder ongelyk, en scheid somtyds heel kort af; op de eene plaatse treft men dien aan, en maar een of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+twee treeden verder in 't geheel niet: ook is 'er de Dary zeer ongelyk van dikte; daar zyn plaatsen van 1, 2, 3 ja tot 4 voeten dikte, dog meest omtrent de twee voeten. ‘Verders moet ik de vryheid neemen, by deeze gelegenheid te melden, dat sommige Polders hier ongemeen vrugtbaar zyn, by andere Landen te rekenen. In 't jaar 1767 heb ik sommige staaltjes daar van opgetekend, en medegedeeld aan myn geachten Vriend den Hooggel. Heer Professor petrus camper, Secretaris zynde van het Genootschap ter verbeteringe van den Landbouw. Ik zal 'er hier eenige byvoegen. - Een Boer van myne kennis had, in dat jaar, 48 zakken Tarw van een morgen Lands gedorscht. De Polder van Dreyschor brengt zulke schoone Tarw voort, als 'er ergens in Zeeland gewonnen word. ‘Dog boven al munt dit Eiland uit in de Culture van de Meekrap. En sommige Distrikten in den Polder van Schouwen, inzonderheid die onder de Dorpen van Serooskerken, Noordwelle, Elkerzee en daar omtrent behooren, zyn daar toe zoo wel geaart, dat de inwooners daar van, (zoo dit woord my vry sta,) zig beroemen, dat daar toe in geheel Europa geen beter grond is. Daar zyn ook misschien weinige Boeren in Europa, die de Culture van de Meekrap zoo wel ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staan, Ga naar margenoot+en zig zoo veel moeite daar omtrent geeven. ‘Deeze goede Culture van de Meede, en de ongemeene hooge prys daar dezelve, in de jaaren 1765, 1766, 1767 en een gedeelte van 1768, voor verkogt wierd, heeft veele Boeren hier schielyk ryk gemaakt. Ik weet 'er een, die van 15 gemeten, of 7½ morgen Meekrap, na aftrek van alle onkosten, nog 15 duizend guldens vry geld in zyn zak stak. ‘Dog om nog eenige byzondere gevallen wat nader te melden; Monsr. Albertus van Stevenink heeft, uit een klein Boomgaardje, hier in de Stad gelegen, (namelyk Zierikzee,) en maar 209 Roeden groot, gedolven 2,134 ℔ hard goed, en 832 ℔ mul. De Heer Jan Mulocq heeft, uit zes gemeten, of 3 morgen, zynde geweest eene gebrooken weide, gereed 16,114 ℔ hard goed, en 4000 ℔ mul. ‘Jan van Zuidland heeft, in de Mee-stoven de Lely, uit 43 gemeten en 160 Roeden, gereed 60,000 ℔ hard goed, en 23,500 ℔ mul; en dezelve verkogt aan Monsr. Willem Locker, het hard goed voor 51 gl.: en de mul voor 18 gl. het 100 ℔. ‘Daar zyn in die Jaaren menigmaal twee gemeten of een Morgen driejaarige meede, en dus bekwaam om gedolven te worden, verkogt voor 2,400 gl., wanneer de kooper nog de onkosten moest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+doen van het delven, stoov en reedhuure enz. ‘Monsr. Willem Locker verkogt den 14 February 1766, aan Bastiaan Siereveld, 202 Roeden driejaarige meede voor ƒ4-11 de Roede, is ƒ919: - De landhuur voor den kooper ƒ 60: - is samen 979. en Bastiaan Siereveld heeft 'er nog veel op gewonnen.’ Schoon nu het Land van Schouwen niet onder Holland behoore, en de laatstgemelde berigten wegens de Meede hier niet volstrekt vlyen, (vermits wy alles, wat de voortplanting van byzondere Gewassen betreft, tot nadere gelegenheid spaaren,) zoo heb ik egter dit naauwkeurig berigt in zyn geheel gelaaten; gemerkt de overeenkomst der Overmaassche Hollandsche gronden en eilanden, met die van het Land van Schouwen; welks vrugtbaare en vette aart uit dit berigt ten vollen blykt. Ook zyn 'er in 't hartje van Holland nog wel Klailanden, waar op men, in een voordeeligen oogst, 39 à 40 zakken Tarwe van een morgen dorscht. Zie myn Antwoord aan de Hollandsche Maatschappye, in de reeds aangehaalde Verhandeling, bl. 172. Dog laat ons, na deezen uitstap, bepaalder het oog vestigen op myn doelwit. Om regelmaatig te zyn, heb ik, tot meerder opheldering, geen arbeid, en de Uitgeevers geene kosten ontzien, om ware het mogelyk, zoo beknopt, als naar den aart der zaaken doenlyk is, eene schetswyze Afbeel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[uitklapblad]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding Ga naar margenoot+van de Laagen der Gronden in Holland te geeven. Tot dit einde is de eerste Konstplaat geheel ingericht; waar in ik, op eene zekere verkleinde voetmaat van twaalf Rhynlandsche voeten, uitmaakende eene roede, eene afbeelding van de Laagen en onderscheidingen der Gronden, die hier in rang beschreeven worden, naatstdoenlykst tracht voor te stellen. De letters, die op de zyde der laagen gezien worden, zyn dus te verstaan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Voorts zyn de byzondere voorbeelden, zoo als ze op den Text toepasselyk-zyn, boven aan met kleene nummers aangeweezen; gelyk uit de volgende voorbeelden afgenomen kan worden. Ga naar margenoot+Op Num. 1. vind men, volgens de opgave van den Geleerden baster, een staaltje van de gronden in het eiland Schouwen; te weeten. (1.) Beste Klai, van vier tot vyf voeten. (2.) Dary, tot een, twee à drie voeten. (3.) Wel zand, tot ongelyke diepte. Ga naar margenoot+De tweede aart der laagen is, (1.) Beste Klai, tot twee voeten, en op sommige plaatsen Zand, boven en naast de Klai. Dan (2.) onder de Klai Dary, tot onderscheiden diepte; en daar onder (3.) Welzand. Deeze bovengemelde ligging der grondlaagen is meerendeels ook toepasselyk op de Overmaassche Landen, die onder Holland behooren; hoewel met dit onderscheid, dat de Darylaagen verminderen, naar maate men meerder tot de Hollandsche Binnenmaassche Landen nadert; wel te verstaan die soort van Dary, dien men aan de Zeeuwsche Kusten vind; zyn de de Dary, dien men hier en daar tusschen de Klailanden in Ga naar margenoot+Holland ontmoet veel al van eene andere natuur, gelyk voorts blyken zal: het welk in onze Schets van doorsnyding, zoo naauwkeurig als doenlyk was, is afgebeeld. Het is uit herhaalde proef-ondervinding bekend, dat de Klailaagen, in de Landen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van Koorndyk,op veele plaatsen, ter diepte van 6 voeten liggen, en dat aldaar ook Darylaagen gevonden worden, dog weinig Ga naar margenoot+zandige bovenlaagen; terwyl 'er niettemin zeer diepe Zandlaagen onder de Klai zyn, liggende doorgaans de Klai aldaar zeer hoog. Wegens de Landen van Ysselmonde, Rhoon en Poortegaal; aldaar vermindert de Klai in dikte van laagen, naar maate dat derzelver boezemlanden zig van de Maaze verwyderen; en dus begrypt men ligtlyk, dat de Klai- en Zandlaagen aldaar meerder op onderscheiden diepte en oppervlakte liggen; gelyk ik dit in het Land van Voorne waargenomen heb. Dit Eiland heeft, aan den kant naar Rhoon, en Ysselmonde, ongemeene schoone en vrugtbaare Klai; terwyl het, aan den anderen kant, door hooge en schraale Zandlaagen als overstelpt is. Dit onderscheid hangt nergens anders van af, dan van de tegenwoordige of geweezen nabyheid der Zee, die Zand opwelt, of der Maaze, die Klai opwerpt: en deeze omstandigheden zyn in 't algemeen op de Hollandsche Landen, aan of omtrent de Maaze, toepasselyk, en wel met aanmerking van de volgende byzonderheden. Aan sommige oevers, daar de meeste schuuring van den fel nedervlietenden stroom word waargenomen, zal men weinig beste Klai, maar wel grove Klai, met grof Zand gemengd, vinden. Deeze aanmerking komt overeen met het gevoelen des Heeren lulofs, wiens aanmerkingen in zekere Missive aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Heeren Gecommitteerde Raaden, wegens eene Modder-Machine, zyn, ‘dat overal, in verre de meeste plaatsen van 's Lands Rivieren, daar de winden en stroomen op speelen, het Zand op den bodem levendig en als vloeibaar is, zoo dat de geul, die door de Machine van Macary, of door eenige andere werktuigen, (die alle dit met deeze Machine gemeen hebben,) gemaakt word, aanstonds weder vol zoude raaken door de toeschietende Zanden; zelfs is het gat dat in den bodem van de Maas, den 4 January deezes jaars 1764 gemaakt is, reeds gevuld; schoon de specie, die daar nu in gevonden word, tot nog toe die hardheid niet heeft als de voorgaande die daar is uitgehaaldGa naar voetnoot(*).’ Door deeze harder specie die 'er te vooren is uitgehaald, bedoelt de Heer lulofs zekerlyk, overeenstemmig met myn gezegde, de grove Klai men Zand gemengd, gemerkt, gelyk ten vollen bekend is, de onderste Maasbodem meest Klai is, en zyn Edele dit te dier tyde heeft aangevoerd, om aan te toonen, dat, ‘in de Merwe, in de Noord, in de Lek, in de Maas, boven, by en beneden Rotterdam, geene bepaalde diepte te maaken en te onderhouden is, als 'er geen Werken kunnen gelegt worden, die eene uitschuu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ringe Ga naar margenoot+kunnen te weege brengen by continuatie.’ In hoe verre nu, zoodanige Zandlaagen door den stroom kunnen aangroeijen, desaangaande zie men het Antwoord van den naauwkeurigen bolstra aan de Hollandsche Maatschappye, Eerste Deel, bl. 792 enz. volgens welk berigt verscheiden Zandlaagen, sedert het jaar 1700, tot op drie voeten zyn opgehoogd; voorts vergelyke men hier mede het geen wy, wegens de verzanding en verstopping des Rhyns, Ga naar margenoot+hebben aangemerkt; waar uit men zig gereedelyk een denkbeeld van de Klaigeboorte kan vormen. Deeze Klai word naar onderen, hoe langer hoe grover, zoo dat men 'er dikwils fyne keitjes onder vinde, die hier en daar ook wel geheele beddingen formeeren. Aan de oevers der meeste Zandplaaten, of aan den voet der Dyken en Maaslanden, vind men de bovengemelde grove Klai- of Zandbeddingen, meerendeels, met een vaalen modder bedekt, hier tot één, gints tot twee of drie voeten opgestapeld; die, droog zynde, tot goede zwarte vrugtbaare aarde Ga naar margenoot+verwandelt. Zoodanige gedroogde, of op eengepakte modder-aarde, word ook wel. Dary genoemd; byzonder op die plaatsen, daar men deeze Dary, of zwarte aarde, oppervlakkig vind. Elders, daar zy tot eene aanmerkelyke diepte ligt, ontdekt men veeltyds Zand, en wel blaauw Zand, tot eene meerdere of mindere diepte; en onder dit Zand meest altoos Klailaagen; hoe men verder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+der landwaards in gaat, des te meerder begint men hier en daar te bespeuren dat de Klailaagen verloopen, zoo dat men boven deeze Klai- of Zandlaagen, Veenlaagen begint te ontdekken, en dat zeer dikwils in diervoegen, dat 'er eindelyk eene gantsche streek Veengrond boven eene diepe Klailaag gevonden worde. Men zal nogtans alle deeze gronden met eene ligte laag gemeene zwarte tuin-aarde bedekt vinden: en deeze oppervlakte is of moerig of vast land, naar gerande der laagte, hoogte, of wateragtige ligging der Landen en Polders. Ga naar margenoot+Aan de Maasoevers, en derzelver nabuurige Landen, die gelegen zyn in de nabyheid van eenige Zand- of Klaiplaat, welke door eene mindere, en om zoo te spreeken, verlaaten schuuring der Riviere gebooren is, ontdekt men altoos een vetten Klaibodem; zoo dat hier het tegendeel van het bovengemelde stand grypd. Men bevind hier omstreeks, dat de bovenlaag eerst uit eene dunne vaale zwartagtige modderlaag bestaat; daar na uit fyne geelagtige Klai, tot eene goede diepte; wat laager vind men grover Klai, vervolgens Zand, daar onder somtyds weder nieuwe Klailaagen, en eindelyk, hier en daar, vaste Veengronden, of zwarte Aarde. Hier uit is derhalven ten naasten by de volgende ligging der laagen op te maaken. Ga naar margenoot+Ten opzigte van de eerstgemelde beddingen. (1.) Modder, of gemengde zwarte Tuin-aarde, tot onderscheiden diep- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te. Ga naar margenoot+(2.) Grof Zand. (3.) Grof Zand, met Keisteentjes gemengd. (4.) Fyne Klai, meer of min met Zand gemengd. (5.) Klai, tot meer of minder diepte, met Grof Zand. (6.) Dary en Veen, of een van beiden. Ga naar margenoot+Ten opzichte van den tweeden Grondaart. (1.) Aangespoelde vaale Moddergrond, of gemengde zwarte Tuin-aarde. (2.) Goede fyne Klai. (3.) Gemeene grove Klai. (4.) Zand en Klai. (5.) Zand. (6.) Darygrond, en daar na veeltyds Zand. Deeze bovengenoemde Eigenschappen kan men insgelyks tot de andere Landen der boven Rivieren overbrengen; als verschillende de Klai-, Veen- en Zandlaagen aldaar ook, naarmaate van haare gelegenheid, waar by men in agt moet neemen, dat deeze Klaibeddingen onderscheiden zyn van die geene, die op den bodem der Rivieren liggen, want deeze zyn, op plaatsen van weinig schuuring, meerendeels met Modderzand bedekt. En hier nevens komt, met betrekking tot dit onderwerp, zeer wel te pas een zeker berigt, by manier van Bylaage, gevoegt, by eene Propositie, door de Gedeputeerden van Gorcum, in den jaare 1729, aan de Edele Groot Mogende Heeren Gecommitteerde Raaden voorgesteld, raakende de Middelen, om die Stad en de Landen van Arkel, mitsgaders den Alblasserwaard, te bevryden van inundatien. Dit berigt ons, door den Hooggeleerden Heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+allamand, uit de papieren van den beroemden 's gravesande, vriendelyk ter hand gesteld zynde, vinden wy ons verpligt, om, by deeze gelegenheid, den gunstigen bystand van gemelden Hooggeleerden Heer allamand, zoo in het verzorgen van noodige berigten, als in 't mededeelen van zyne gulhartige raadpleegingen, betreffende onze derde Plaat, en andere menigvuldige gunsten, ter deezer plaatse met dankbaarheid te erkennen. De gemelde Bylaage was geattesteerd door agt Persoonen; welken, volgens de simple Copye, ten op. zichte van de Gronden aldus getuigen. Ga naar margenoot+. ‘Dat zy Comparanten gesaamentlyk, ten verzoeken van de Heeren Requiranten, op gisteren en heeden haar hebben vervoegt in het oude land van Althena, en aldaar van de Kruin van den dyk, geleegen beneeden de Stoep van de woning genaamd Krayeveld, tot aan den nieuwen Althenaschen dyk, (zynde omtrend lang agt honderd en veertig roeden) hebben onderzogt, en op vier byzondere plaatsen geboord, en gevisiteerd de grond in die distantie geleegen; dat sy Comparanten haar eerste booringe hebben gedaan negen roeden van de kruin van den dyk beneeden de voorschreven Stoep, en in de grond bevonden den eersten voet rood Zand; den tweeden swart Zand; de derde, vierde en vyfde voet blauw Zand, en het onderste van de grond zoo hard als Staal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+‘Dat zy op hebben gedaan haar tweede booring seeven en twintig roeden van de eerste booring, en aldaar bevonden eerst tien en een halve voet blank grof Zand; toen een voet Kley goed en vast, dieper twee voeten Derry soo goed als Kley, en onder de voorschreve Derry twee en een halve voet blauw fyn Zand; dat seer hard en vast op de grond was. ‘Waar op zy Comparanten voor de derde reise omtrent drie honderd en vyftig roeden van den Merwe dyk (zynde tusschen beide alle hoog koorn en boekweit land) op het land van Juffrouw Hammekes hebben geboord, en gevonden vier voeten diep zeer taye Kley; voort zeeven voeten beste drooge Derry: en daar na vier voeten vaste Kley. ‘Dat de Comparanten haar vierde booring hebben gedaan drie honderd roeden van de laatstgemelde booring, op het Bakkers laag weiland, zynde tusschen de voornoemde derde en vierde booring hoog koorn en weiland geleegen: en op de eerste vier voeten diep bevonden zwaare Kley; en daar aan volgende vyf voeten Derry die goed en onverbeterlyk is. ‘Voorts gekoomen zynde tot in den Boezem van de zeven bannen dewelke de Comparanten, op meer als ses verscheide plaatsen met stokken hebben bevoeld en bestooken, en waar van ondervonden hebben, dat de grond was van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vaste taye Kley; welke boesemgrond sy Comparanten gezamentlyk oordeelen suffisant en bequaam te zyn, om een hogen Dyk te kunnen dragen. enz.’ Wegens deeze verklaaring zyn ten dien tyde andere tegengestelde verklaaringen, door die van Altena, gedaan; als of die landen geheel week en moerig waren, zoo dat men, met een langen stok, zeer diep in den grond konde steeken, zonder eenigen tegenstand van vaste Klailaagen. Dog vermits, volgens de veelerleie berigten, zoo voor als tegen, ten aanzien deezer gronden, blykt, dat de laatstgemelden, uit eenig byzonder eenzydig inzigt, gegeeven, en slegts op eenige voorgronden betrekkelyk zyn, zoo houd ik de eerstgemelde naauwkeurige opgave, als onpartydig opgesteld, tot myn oogmerk voldoende; en oordeel dieshalven, dat men de laagen der gronden, aan dien kant van Holland, op de volgengende wyze kan bepaalen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit berigt blykt nu ten vollen het merkelyk onderscheid, dat 'er in de grondlaagen aan dien kant van Holland gevonden word; en in welk een kleenen afstand de Klai-, Dary- en Zandbeddingen, in de nabyheid der groote Rivieren, nu hoog dan laag, diep of ondiep liggen; en tevens toont het ons, hoe 'er in dit Land, zeer zelden, doorgaande beddingen gevonden worden; die niet door tusschenliggende andere beddingen, zelfs op een kleenen afstand, afgescheiden zyn. Wyders kan men al dit bovengemelde, op de overige Landen, en wel byzonder op de zulken, welken aan dien kant van Zuid-Holland liggen, toepassen, als daar zyn, de Krimpenerwaard, de Landen van Altena, enz. Ook word die eigenste ligging op veele plaatsen van Delfland, Schieland en Rhynland bespeurd; uit welke laatstgemelde Landstreek wy hier, ten opzichte van de Klaibeddingen, nu eenige staaltjes zullen opgeeven. Ga naar margenoot+Wanneer men de Klailanden aan of omtrent den Binnen-Rhyn, waar van de Steen bakkers hunne Steenaarde graaven, nagaat ontdekt men wel dra, dat ze meest al met eene oppervlakkige laag vrugtbaare zwarte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Aarde, ter onverschillige diepte van een half, één, tot anderhalve voet, dog zelden meerder, overdekt zyn; welk onderscheid al veel afhangt van den tyd geduurende welken, en de wyze waar op, zulk een Klailand gebruikt, of bebouwd is geweest. Het is tog een algemeen aangenomen gevoelen, dat de bovenste korst der aarde uit een mengsel van allerleie ontsloopte stoffen bestaat, en derhalven begrypt men ligtelyk, dat de oppervlakkige beddingen, in een zoo digt bewoond en bebouwd Land, als Holland is, ook met zeer veele ontsloopte deelen van allerleie voortbrengsels der natuure vermengd zyn. Deeze korst nu is het, die men doorgaans aarde, of zwarte aarde, noemt; welke zwarter en lugtiger is, naar geraade dat zy meerder met nog nieuw verrotte of ontsloopte lichaamen gemengd zy: terwyl ze integendeel, hoe ze ouder worde, en hoe ze langer door het overstuiven van Zand, of het overspoelen van Klai, bedolven geraake, allengskens meer en meer van haare zwartheid verlieze; en of tot een harden koek aanzette, of geheel tot de eigentlyke hoofdstoffelyke Aarde wederkeere: waar over vervolgens nader. Dit, dus in 't voorbygaan aangemerkt zynde, kan gevoegelyk tot opheldering van de verandering der Klai verstrekken; te meer, dewyl de Boerenlieden in Holland, meest overal, 's jaarlyks hunne landen met modder, zand of mest aanhoogen; waar door het dan ook toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt, Ga naar margenoot+dat de oppervlakte der aarde boven die Klaigronden merkelyk in diepte kan verschillen. Onder deeze bovenste aardlaag ontdekt zig voorts Klai, van eene ligt blaauwe verwe, ter onderscheiden diepte; zelden minder dan van drie, en zelden meerder dan van vier tot vyf voeten en byna nooit tot tien voeten diepte; of de Klai begint in eene grove donker blaauwe Katteklai te verwandelen. En deeze laatstgemelde laag rust gemeenlyk op eene zandplaat, maar zelden op veengrond; ten zy men verre van den natuurlyken oever der Rivieren afwykt, daar men deeze Klailaagen ook wel, dog egter zeldzaam, op Veen ziet liggen. Ga naar margenoot+Wegens de Klailanden omtrent Vianen en Ysselstein, heb ik opgemerkt, dat dezelven daadlyk, op de oppervlakte door haare eigen harde, fyne en vaste Klailaagen gedekt zyn. Deeze Klai ligt 'er zeer hoog, boven de andere aangrenzende landeryen; derzelver diepte is daar het allermeeste van eenige der nabuurige streeken. Men vind eene zuivere Klailaag, daar ter plaatse, dikwyls Ga naar margenoot+tot zes, zeven, ja tot tien voeten diep; en dezelve eindigt meest altoos op een zandbodem. Dog hoe vast en hard, en hoe zwaar gevolglyk deeze Klai te bewerken zy, ze is niet te min ongemeen vrugtbaar in zig zelve; waar door zy, met eene oppervlakkige ploeging, zonder mest, eene eigenaartige vruchtbaarheid bezit. Van dien zelfden aart zyn ook de Klai- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landen Ga naar margenoot+omtrent Utrecht, en langs de Vecht; welken aangaande wy deeze berigten nog onlangs ingekreegen hebben. De Klai, omstreeks Ga naar margenoot+Utrecht, is hoog, vast en zeer vrugtbaar; ook word 'er op die Klailanden veelerleie graan en vlas geteeld. De Klai ligt aldaar, gelyk elders, tot onderscheiden diepte; op het ondiepste tot twee, en op het diepste tot zeven of meerder voeten, doorgaans tot op 5 voeten. Onder deeze Klai vind men, nu hoog, dan laag, eene witagtige Klai, of Mergel, hier en daar met geele aardklompjes gemengd; welke Mergel, gekneed en gemaalen zynde, zeer goede Pottebakkersklai is. Onder deeze Mergel vind men, meest altoos, wederom andere Klai, die vervolgens in blaauwe Katteklai verwandelt, en eindelyk op een geelagtigen Zandbodem eindigt. De bovenklai zelve word hier ook wel tot pottebakken gebruikt; en ze is, meest overal, met geelagtige adertjes gemengd. Volgens dit berigt, 't welk wy, door een Mr. Pottebakker Mertens, te Utrecht, bekomen hebben, verzeld van de stoffen zelven, is de ligging der laagen aan dien kant meer of min in deezer voegen geschikt. Ga naar margenoot+(1.) Vyf voeten beste Klai met Oker-aderen. (2.) Twee voeten witte Klai of Mergel. (3.) Twee voeten beste Klai. (4.) Drie voeten Katteklai. (5.) Geel Zand. In de Klailanden langs den Binnen-Rhyn bespeurt men, van Utrecht af, tot by en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voorby Leiden, veelal dezelfde ligging; met dit onderscheid, dat de beste Klai, zoo als wy meermaalen gezegd hebben, al veel Ga naar margenoot+tot steenbakkeryen verbruikt is. Men vind 'er mede hier en daar goede Mergel; dog deeze Mergellaagen strekken zig niet wyd uit, en zy word voor zeer onvrugtbaar gehouden; 't welk daar van daan komt, dat dezelve, op de minste droogte, zoodanig, verhard, dat 'er de wortelvezelen geen doortogt in vinden kunnen. Ik heb, in gezelschap van myn geagten en kundigen vriend Gerrit Schoenmaker, eenige proeven, om de Klaigronden langs den Rhyn te kennen, genomen; en my ten dien einde met hem vervoegd by een ervaaren Tuinier, woonende in het midden der beste en hoogste Klailanden van Valkenburg, Oestgeest en Rhynsburg, langs de Hooge Morsch, by Leiden. In deeze Klailanden, die nog meer en deels in haar ouden staat liggen, bevonden wy, dat de beste Klai, op eene diepte van vier à vyf voeten, lag, en daar onder Katteklai of Zand; als mede dat de Klai, op een afstand van zestig à zeventig treeden, hier ondiep, daar weder dieper lag: tusschen twee laagen goede Klai vonden wy, nu en dan, zeer korte laagen grover Klai, waar onder, ter diepte van twee voeten, de bovengenoemde Ga naar margenoot+Mergel lag. De Tuinier berigtte ons, dat deeze Mergel een der slegtste gronden van zyne Landen uitmaakte; dog dat dezelve niet te min, by natte Zomers, vrugtbaar was; en dat het geboomte, zoo 't van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dien aart ware, dat het met de wortelen dien grond doorbooren kon, 'er als dan zeer voordeelig in tierde. Ter regte plaatse zullen wy deeze Mergel in haare soort breeder beschryven: 't zy voor tegenwoordig genoeg, aan te merken, dat 'er niet veel van die Mergellaagen tusschen de Klai liggen; en 't ons gelooflyk voorkomt, dat deeze Mergel, indien men zig de moeite gave om ze wel te bearbeiden, en behoorlyk met Zand te mengen, een van onze vrugtbaarste gronden zyn zou: dewyl haare vastheid alleen door de fynheid der Klailaagen veroorzaakt is. Ook weet men, door beproefde voorbeelden, hoe men, in Vrankryk en elders, de harde Mergel, als eene vrugtbaare stoffe, tot allerbest bouwland bereid, inzonderheid als zy oppervlakkig ligt. Dog dewyl men de Mergel in onze Gewesten zoo veel niet vind, en ze hier te Lande meest door Klai bedekt word, is misschien de kennis, om dezelve zig ten nutte te maaken, verzuimd; wy zullen hier een staaltje van de gemelde laagen byvoegen, zoo als wy weeten dat zy liggen. Ga naar margenoot+(1.) Een half voet goede Klaiaarde. (2.) Een à twee voeten fyne Klai. (3.) Witagtige Mergel, met Okerklompen gemengd, twee à drie voeten. (4.) Gemeene grove Klai, een, twee à drie voeten (5.) Zand. - Men ziet ook, in deeze Figuur, de afscheiding der Mergel-, Klai- en Zandlaagen aangeduid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wat andere Klailanden, omtrent Noortwyk, Rhynsburg, Katwyk en elders betreft; in die streek van Holland liggen de Ga naar margenoot+Klailaagen en de beddens der gronden, met meerder of minder diepte, aldus. Eerst, eene korst van aardagtige Klai, of liever Klaiaarde, met zand en gemeene aarde gemengd, ter diepte van omtrent een spit, of tien duimen. Daar na gemeenlyk twee, drie, vier spit beste Klai; voorts somtyds eene laag gemeene blaauwe Katteklai met Okerbonken, ter diepte van en, twee, drie of meer spitten. Hier op volgt dan wit Welzand, ter onbepaalder diepte; onder de beste, zuiverste en vrugtbaarste Klai vind men weinig Katteklai; maar altoos zeer wit Klapzand: welk Klapzand, indien men 't zelve droogt, zoo wit en fyn is, dat het, droog zynde, als meel verstuift, en alle Hollandsche Zanden in witheid overtreft. Onder dit Welzand word men gemeenlyk grover Zand gewaar, dat op andere vaster beddingen rust; van dewelke ik verders met geene zekerheid iets zeggen noch besluiten kan, dan het geene uit vergelyking met andere gronden waarschynlyk is. Men kan 'er te minder bepaald van spreeken, om dat het niet gemakkelyk valle door het gemelde Klap of Welzand heen te graaven; te meer, nadien hetzelve daar en boven tot een groote diepte ligt, onder eene vaste Oerh- of Okerbank, welke de Landlieden de Schil noemen, die veel al ongeroerd blyft liggen; ook welt deeze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Welzand-laag onmiddelyk toe, zoo dra men 'er slegts eenige spitten in graaft: dog dit tot de beschryving van het Welzand in zyne soort overlaatende, mogen wy hier, uit bovengemelde Proeven, wegens de Klaibeddingen, in de binnenlanden van Zuid-Holland, op genoegzaamen grond bepaalen, dat ze in deeze onderscheidingen liggen. Ga naar margenoot+(1.) Eene laag bestaande uit gemengde zwarte Tuinaarde, tot tien of meerder duimen. (2.) Eene goede of beste Klailaag tot drie, vier, vyf of meerder voeten (3.) Eene blaauwe grove Klailaag, tot een twee of drie voeten. (4.) Eene Schil van harde Oerhgrond, tot een voet of meer. (5.) Welzand, tot onverschillige diepte; vervolgens grof Zand, en eindelyk Dary en Klai, of een van beiden. Deeze en dergelyke liggingen der Klaibeddingen bespeurt men ten klaarsten, in alle de Landen, daar men Klai vind; het zy dat dezelve oppervlakkig en hoog liggen, of dat zy onder andere grondlaagen, van welken aart zy zyn mogen, diep of ondiep gelegen zyn. Ook is uit onze bygebragte Proeven ligt op te maaken, hoe zeer de Klaibeddingen, in grofheid en fynheid van Klai, kunnen verschillen, door de menging der Ga naar margenoot+op- of ondergronden, waar mede dezelve verbonden zyn. Aangaande de gelegenheid der Klailanden in Noord-Holland; deswegen ondervind men alleszins dezelfde richting en ligging, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+als die, welke wy hier boven reeds gemeld hebben. Evenwel schynt het ons, uit eenige staaltjes, die wy onderzogt hebben, toe; dat de Klai in Noord-Holland, schoon in zich zelve vrugtbaar, nogtans meerder met zand en aarde gemengd is, dan die van Zuid-Holland; ook liggen de Klailaagen Ga naar margenoot+aldaar tot zulk eene diepte niet; 't welk mede uit natuurlyke redenen waarschynlyk op te maaken is: dewyl 'er door de overloopingen van het Y geene zagte Klai, maar wel Zand en klaiagtige Modder is ingevoerd; en Noord-Holland van ouds in zig zelve meerendeels uit laage Moerassen bestond, die nu meest alle droog gemaakt, meerder uit gemengde Aarde, dan uit Klai bestaan. Ga naar margenoot+Ondertusschen vind men in de streek, daar de Rivieren voor deezen saamenliepen of overvloeiden, goede Klailanden: zelfs ontdekt men, van het midden van Noord-Holland, tot aan deszelfs uiteinde, onder de gemengde aarde, Klai; inzonderheid naar den kant der Zuiderzee, en boven de Beverwyk, daar men op veele plaatsen Koorn en andere Graanen op de Klailanden teelt. Ga naar margenoot+In myne Verhandeling, aan de Hollandsche Maatschappye overgegeven, heb ik den aart der Klai, die aan het Y-boord aanspoelt, beschreeven, waar in ik het bovengemelde ten deele bevestigd heb, dat ik hier vervolgens onder het beschryven der soorten nog breeder zal aantoonen. 't Zy voor tegenwoordig genoeg te zeggen, dat men de Klailaagen in Noord-Holland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in tweederleie ligging kan beschouwen: en wel eerst, dat de goede en beste Klai, in den boezem des Lands, meerendeels ligt ter diepte van twee of drie voeten, waar onder vervolgens grover Klai, dan Zand, dan Dary, enz. Ten tweeden, dat men Ga naar margenoot+de Modderklai aan het Y, of by Wieringen en andere Oevers, liggende, tot onverschillige diepte vind, naar geraade van den geweezen meerderen of minderen aanval van den stroom. Op de van den stroom verlaatene oevers, of by laag water, vind men aldaar eene blaauwe stroeve en grove Klailaag, zoo verre als ik bevonden heb, tot Ga naar margenoot+vier à vyf voeten. Deeze laagen liggen altoos op grof Zand, en somwylen ook wel onder eene Zandlaag. Aan het uiterste van Noord-Holland, op het zoogenaamde Koegras, of Karelduin, vind men eene harde klaiagtige laag, ter diepte van twee voeten, en daar onder grof Zand; welk Zand naar beneden in eene soort van Welzand verandert: maar ik twyffel, of deeze harde korst niet eerder eene verharde Daryschil is; dog het schynt wel Klai te weezen, om dat die korst by veel regen smeerig word. Gaarne zouden wy hier van ook eenige staaltjes afbeelden; dan, dewyl de ligging der Rhynlandsche gronden zeer veel overeenkomst heeft met die van Noord-Holland en Kennemerland, zoo agten wy het onnut, om het geene dermaate overeenkomstig is telkens te herhaalen: te meer, daar de juiste bepaaling der laagen, uit hoofde der onver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schillige Ga naar margenoot+diepten, met toegeevendheid moet begreepen worden. Ook is de naatstdoenlyke bepaaling hier van, in onze beknopte aaneenschakeling der gronden, van de Beverwyk tot aan Medenblik, by wyze van doorsnyding, in onze derde Plaat eenigermaate aangeduid. Evenwel kan ik niet nalaaten om 'er hier, tot meerder opheldering van al het bovengemelde, nog by te voegen, dit ten opzichte van een groot gedeelte van Noord-Holland, met naame Dregterland, keurig bericht, door den Heer l'epie, wegens de Gronden en Beddingen, aldaar opgesteld: het is van deezen inhoud. Ga naar margenoot+‘Dus vind men de landen in Dregterland, aan en nevens de voorgedagte oude uitlopen van den Middel-Rhyn gelegen, doorgaans te bestaan, onder uit een soort van Zand, dat hoe dieper, hoe grover word, boven op 't welke gevonden word Zand met blauwe Kley gemengt, welke laatste hoe hoger hoe overvloediger word, tot dat dezelve zuiver, en genoegsaam zonder enig Zand, word gevonden, wanneer dezelve Smeerkley genaamt word; onder deze beide worden doorgaans eenige overblyfsels van Zeehoorns en Schelpen, ja somtyds eenige nog geheel, vermengt gevonden; gelyk ik daar onder, behalven veele andere soorten, in een zeer notable quantiteyd, zomtyds gevonden heb die soort van hoorntjes, welke by de Medici, onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de naam van Entalium bekent zyn: deze Kleykorst is, op plaatzen daar de gront nog ongeroerd is, doorgaans dikst daar dezelve naast aan 't oude bed van de Rivier legt, en verdunt allengskens, na mate, dat dezelve verder daar van afwykt, tot zoo verre, dat dezelve op veele plaatsen gantsch verdwynd; deze blauwe Kleykorst vind men doorgaans gedekt door een korst, of bed, van een zeer fyne Kley, welke op veele plaatsen vry witter is, als de evengedagte, dog ook veeltyds gespikkeld met geele stippen, welke na allen schyn, uit 't Yser, dat in de deelen der gewassen welke daar in gewikkelt geweest, en vergaan zyn, hun oorsprong hebben; deze fyne Kleykorst is doorgaans vermengd met een menigte nog holle en in zoo ver onbeschadigde stukjes ried, en steeltjes van gras en andere kruiden, waar door de arbeiders dezelve uitdelvende veeltyds 't water, in de gemelde holle overblyfsels der gewassen nog staande, in 't aangezigt spat: deze korst is op sommige plaatsen met veen bedekt; 't welk nogthans op andere plaatsen geheel niet, en wederom elders in de laatstgedagte Kleykorst, ja somtyds daar onder, en zelfs in de blauwe Kleikorst, gevonden word. Dit alles is eindelyk bedekt met de gewoone teel of moeraarde, bestaande uit een mengsel van 't overschot der vergane gewassen met de deelen van de grond, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+op welke dezelve waren gegroeid, zynde heir van de diepte, of dikte zeer verscheiden.’ Ga naar margenoot+Volgens dit berigt, dus woordelyk gevolgd zynde, heeft men te stellen, dat de beddingen, ter genoemder plaatsen, meer of min, aldus in rang volgen; te weeten, van onderen af te. rekenen. (1.) Grof Zand. (2.) Fyner Zand. (3.) Zand met blaauwe Klai gemengd. (4.) Zuivere Klai, of Smeerklai. (5.) Klai met Schelpen en Hoorntjes gemengd. (6.) Blaauwe Klai. (7.) Witagtige fyne Klai met Okerstipjes gemengd, ook met Rietstoppels en overblyfsels van Kruiden. (8.) Teelaarde. Vervolgens ook (1.) De voornoemde Klaibedden in meer of minder dikte en uitgestrektheid. (2.) Veenaarde, onder of boven. (3.) Zwarte Teel- of Moeraarde. Ga naar margenoot+Uit deeze beschryving zien wy bevestigd, het geene hier vooren, met betrekking tot de Zuid- en Noordhollandsche Klailanden, gezegd is; te weeten, dat de Klai veeltyds onder zwarte Teelaarde gelegen is. Het eenig onderscheid, dat wy uit de beschryving van den Heer l'epie met de onze kunnen opmaaken, is, dat wy nooit in onze Hollandsche Klaibeddingen Rietstoppels, of overblyfsels van Kruiden, gevonden hebben: wel te verstaan, in de vaste ongeroerde Klailaagen; want het is natuurlyk, dat 'er in de oppervlakkige Klai, dai be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bouwd Ga naar margenoot+word, door het ploegen, spitten, en uitrooden van boomen, veelerleie wortels, en overblyfsels van stroo gevonden worden; en waarschynlyk zal dit, in die Klailaag, door den Heer l'epie gezien, dus ook bygekomen zyn. Evenwel heb ik nog al eenige overblyfsels van harde boomwortelen, in de Katwyker Klai gevonden, dog zeer verspreid. De geele Okerstipjes, in tegendeel, vind men ook by menigte in de Zuidhollandsche Klailaagen, en somwylen wel met vry groote klompen; het welk niet weinig afhangt van de grofheid of fynheid der Klai; dog wel byzonder van de gelegenheid der Klailaagen, op of onder eene Oehr- of grove Yzerhoudende Zandbank; welker yzerroestige vogten in de Klailaagen doorsypelen, en aldaar samenstollen. Zie in ons tiende staaltje van de Eerste Plaat. Zelfs heb ik in sommige Klaibeddingen wel vaste Yzerlaagjes gevonden; dog wat aangaat de Schelpen en de Hoorntjes, (Entalia,) welken de Heer l'epie zegt, tusschen de Klailaagen gevonden te hebben; deeze zyn my weinig of zelden in onze Hollandsche Klailaagen voorgekomen, dan in Klaigronden, die in de nabuurschap van eenige Kalkbranderyen, of verzamelplaatsen van Schelphoopen, liggen. In eenige Klai, dog byzonder Zandlaagen, tusschen de Duinen, heb ik wel kleene laagjes van dergelyke Zeeschelpen gevonden; dog die, welken men tusschen de Klailaagen, in den boezem des Lands, hier en daar ontmoet, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zyn niet dan Rivierhoorntjes en Slekkenhuisjes. In't vervolg zullen wy de Schelplaagen, tot eene meerder diepte vinden, onder den grondslag van Amsterdam: welks bodem, als naby aan de Zuiderzee, zeer veel overeenkomst schynt te hebben, met dien van Dregterland. Uit dien hoofde, zoo wel als uit al het voorgemelde, besluit ik, dat ik de Klailaagen in die streeken verschillende zijn: van die, welke in het hartje van Holland, by de Rivieren en elders, liggen; te meer, dewyl de laatstgemelden uit de zoete Rivieren, en de eersten door de zoute of brakke Zuiderzee gebooren zyn. Dus voorgesteld hebbende het geen ik oordeel in 't algemeen te konnen dienen ter ophelderinge van de strekking, ligging, diepte of ondiepte der Klaibeddingen in Holland, zal ik nog, ten besluite van dit Hoofdstuk, hier aenmerken, dat de Klailanden van Holland, over het geheel genomen, allen van een zeer vrugtbaaren aart zyn: mitsgaders, dat ze allen zeer gemakkelyk bebouwd konnen worden, uit hoofde der zagtheid, weekheid, en wateragtigheid van den geheelen bodem; in tegenstellinge van andere Landen, daar de Klai, vermits de droogte, hard, stroef en zelfs steenagtig word. Het Koorn wast 'er gezegend op; zoo dat men, van een morgen lands, in een middelmaatigen oogst, tot 34 à 35, en, in een bovengemeenen, tot 40 zakken inzamelt. Dit heeft insgelyks naar geraade plaats ten aanzien van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Rogge, en andere Graanen; ook word 'er in dit Land veel Vlas op de Klai geteeld; op de hooge en harde Klailanden groeit het geboomte mede weelig; zoo dat 'er op dergelyke gronden uitgestrekte Boomgaarden geplant zyn; byzonder in sommige streeken by Vianen en Ysselstein, daar de Klailaagen, groot en uitgebreid zynde, geheele districten beslaan. Elders gebruikt men de Klailanden ook tot Weiland: dog op andere plaatsen, daar de Klai schaars is, schikt men dezelve zeldzaam tot Weiland. Voorts word 'er eene ongelooflyke menigte Klai tot het bakken van Steen uitgegraaven; 't welk men gereedlyk kan nagaan, als men zyne aandagt vestigen wil, op de menigvuldigheid en 't vertier onzer straatsteenen, op het groot aantal van steenen-gebouwen, huizen en boerenwooningen, in dit ons digt bewoond Holland; en daarenboven in aanmerking neemt, welk een ontzaglyk getal van steenen en pannen uit het Land vervoerd worden. Dit laatste is, gelyk my een Steenbakker verzekerd heeft, byna zoo veel, als 'er in het Land zelf verbruikt word; en 't zou mogelyk nog meerder zyn, indien 'er door de Hooge Overigheid geene bepaaling op het uitgraaven van de Klai gemaakt was; dewyl men nu, volgens hunne wyze Ordonantie, ‘geene Klailanden, tot het bakken van steen, potten, pannen, en diergelyken, zal mogen uitdelven, zonder kennis van Dykgraave en Heemraaden, noch zonder ze, binnen twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+jaaren, wederom tot bekwaam Wei- of Zaailand te maaken, ook niet binnen twintig roeden van binnen den Rhyndyk.’ Ga naar margenoot+Met één woord, het een en het ander toont ten klaarsten aan, dat de Klai in Holland van een zeer nuttig gebruik is, en dat derzelver goede aart over het algemeen uitmunt: dewyl zelfs, zoo als uit het laatst aangevoerde blykt, de slegte Klai, die onder den goeden afgeklaiden grond overblyft, binnen twee jaaren weder tot Zaai- of Teelland kan aangelegd worden. Raakende het overige, dat de in dit Hoofdstuk verhandelde Klaibeddingen betreft, benevens derzelver betrekking tot den geheelen bodem des Lands, en de andere beddingen, wy zullen van zelve tot een nader onderzoek deswegen gebragt worden, als wy de overige grondlaagen zullen verhandeld hebben; weshalven wy hier mede overgaan tot een volgend Hoofdstuk over de Zandbeddingen. |
|