Geestelyck lietboeck genaemt de Basuyn
(1626)–Simon Jansz Fortuyn– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Op die wijse: Van den 129. Psalm: Van der Ieught aen.
O Ionckheyt teer, neemt doch u tijt wel waer,
Op dat ghy 't niet te laet en gaet becklaghen,Ga naar voetnoot1
So ghy 't versuymt, het sal u vallen swaer,Ga naar voetnoot2
En mooghtet niet verhalen 't geenen daghen.
Daerom schickt u in tijdts nae Godes Wet,
En slaet wel acht wat hy u gaet ghebieden,Ga naar voetnoot3
Op zijn gebodt en bevelen wel let,
En wilt met vlijt al 's Wereldts lusten vlieden.Ga naar voetnoot4
| |
[pagina 266]
| |
Ga naar voetnoot5Godt en zijn Woordt bemint doch boven al,
Ga naar voetnoot6Op hem alleen stelt u hoop en betrouwen,
Want hy is die u hoeden can voor val,
Ga naar voetnoot7Op niet dat leeft en magh men anders bouwen.
Ga naar voetnoot8Gheen hovaerdy, noch werelts achtbaerheyt,
Ga naar voetnoot9Laet u ghemoet, noch hart en zin beweghen,
Want 't is den wegh die recht van Godt af-leyt,
Ga naar voetnoot10En al haer doen zijn Godts gheboden teghen.
Ga naar voetnoot11Al 's Wereldts doen, en schoon schijnend' voor-stel,
Ga naar voetnoot12En is heel niet dan een doodtlijck beswaren,
Het schijnt wel vreught, maer t is druckigh ghequel,
| |
[pagina 267]
| |
Dat niet en kan van alle droefheyt baren.
Want als men al haer doen wel gade slaet,Ga naar voetnoot13
So werdt het niet dan groot verdriet bevonden,
Daer nimmermeer ware vreucht uyt ontstaet,
Maer 't is een Zee vol van bedrogh en zonden.
Aerdts achtbaerheydt, verselt met ydel eer,Ga naar voetnoot14
Maer dat men hier den rijckdom gaet na-jaghen,
En Werelts goedt werpt simpelheyt ter neer, Ga naar voetnoot15
Baert hooghe moedt, waer uyt volghen veel plaghen.Ga naar voetnoot16
Dus keert hier van u hart, zin, en ghedacht,Ga naar voetnoot17
Op dat het niet u ghemoedt com bestricken,Ga naar voetnoot18
| |
[pagina 268]
| |
En hout altydt daer teghen goede wacht,
Ga naar voetnoot19Want rijckdoms lust can niet dan quaet beschicken.
Ga naar voetnoot20Begeert rijckdom, en soeckt na sulcken schat
Die nimmermeer hier nae en sal bederven,
Ga naar voetnoot21Dat is Godts vrees, die u can wijsen 't padt,
Om eeuwigh vreugt en blyschap te verwerven.
Om van Godts vrees wel te zijn onderrecht,
Ga naar voetnoot22Doorsoeckt de Schrift, die sal het u ontdecken,
Niet curieus, maer eenvoudigh en slecht,
'T gheen is van nood', met lust daer uyt wilt trecken.
Ga naar voetnoot23So ghy met lust den Heer der Heeren dient,
| |
[pagina 269]
| |
Nae 't gheen ghy in zijn woordt claer vint beschreven,
Al wat u is van nooden hy verlient,Ga naar voetnoot24
Bidt hem met ernst, hy sal 't ghewilligh gheven.
Draeght sorgh, dat ghy den Heer alleen aencleeft,
Ende zijn Wet met ernst gaet betrachten,Ga naar voetnoot25
Siet toe dat ghy zijn eer gheen ander gheeft,
Van Wereldts lust, en misdoen wilt u wachten.
So verkrijght ghy die salicheyt te loon,
Door dien die voor ons allen is ghestorven,Ga naar voetnoot26
Dat is Christus onses Godts eenigh Zoon,Ga naar voetnoot27
Die ons dit al door zijn doot heeft verworven.
| |
[pagina 270]
| |
Ga naar voetnoot28Sijn liefde en groote barmhartigheyt,
Ga naar voetnoot29Met zijn ghenaed' ende goedtheyt te samen,
Heeft desen troost voor ons alleen bereyt,
Daer toe wy nu van harten segghen, Amen.
't Mist wel meer. |
|