Geestelyck lietboeck genaemt de Basuyn
(1626)–Simon Jansz Fortuyn– Auteursrechtvrij
[pagina 240]
| |
Op die wijse: Ghebenedyt myn Ziel altydt den Heer.
Ga naar voetnoot1 ALle mijn hoop, mijn troost, mijn toe-verlaet
Ga naar voetnoot2Wilt ick gaen setten op mijn Godt en Heer,
Die al wat leeft in angst en noodt by-staet,
Recht al op wat leyt ter neer,
Dies ick my tot hem keer,
En troost van hem begheer.
Niemandt o Godt sonder u yet vermagh,
Ga naar voetnoot3Want ghy alleen den ghever zijt van al.
| |
[pagina 241]
| |
Die ons ellent van boven neer aen sagh
Alhier in dit aerdtsche dal,
Wy die door Adams val
Doolden in groot ghetal.Ga naar voetnoot4
Noyt Mensch en sagh meerder ghenaed' gheschien,
Als van u Heer, ons Menschen is gheschiet,
Want ghy door Christum ons u troost comt bien,
Leght op hem al ons verdriet,
Ons so verlossen liet,
Wt liefden al om niet.Ga naar voetnoot5
Eeuwigh voorwaer lagen wy in den doot,Ga naar voetnoot6
Soo desen troost ons niet door u om-scheen,
Met zond' besmet, van deughden naeckt en bloot,Ga naar voetnoot7
Maer o Heer ghy maect ons reen
Door u sterven gheleen,Ga naar voetnoot8
So wy u recht na treen.Ga naar voetnoot9
| |
[pagina 242]
| |
Ist dan niet recht, dat wy met zin, en moet
Ga naar voetnoot10Desen wel-daeder met lust loven altijt,
Ga naar voetnoot11Dagh ende nacht vlytigh vallen te voet,
Hem biddende met vlijt:
Dat hy ons schult schelt quijt,
Ga naar voetnoot12En van zonden bevrijt.
Aen-ziet o Heer dat schepsel uwer handt,
Ga naar voetnoot13Ghy weet wat stof en maecksel dat wy zijn,
Ellendigh, snoodt, besmet met zond'en schandt,
Ga naar voetnoot14Vol zeeren, en vol pijn,
Sterckt ons met u woordt fijn,
Op dat ons vreught om-schijn.
Cleyn-moedigh Heer mosten wy doolen gaen,
Ga naar voetnoot15Door 's Duyvels list, die in quaed doen heeft lust
| |
[pagina 243]
| |
Had gy o Heer ons niet vast bygestaen
En zijn pijlen uyt-geblust,Ga naar voetnoot16
Zijn raserny ghesust,Ga naar voetnoot17
Ons te brenghen tot rust.
Op wien o Heer soud' ick betrouwen vast,Ga naar voetnoot18
Dan u mijn Godt die eeuwelijcken leeft,
Die mijn uyt ghenaed' van zonden heeft ontlast,Ga naar voetnoot19
En voor de doodt dat leven gheeft,Ga naar voetnoot20
Iae die gheschapen heeftGa naar voetnoot21
Al dat op Aerden sweeft.
Prijs lof, en eer, sal al mijn leven lanckGa naar voetnoot22
Dees Heer der Heeren gheschien uyt mynen mondt,Ga naar voetnoot23
Ick wil hem loven met mijn's stems gheklanck,Ga naar voetnoot24
En dat uyt des harten grondt,
Wachtende t'aller stondt
Op zijn eeuwigh verbondt.Ga naar voetnoot25
| |
[pagina 244]
| |
Ga naar voetnoot26Stadigh o Heer mijn Ziel nae u verlangt,
Ga naar voetnoot27Ick hoop met lust na u Hemelsche schat,
Ga naar voetnoot28Ick bidd' o Godt mijn gheest in rust ontfangt
Als ick gae al 's Werelts pat,
Leydt hem uyt 't Aerdtsche vat
In u Hemelsche stadt.
't Mist wel meer. |
|