Geestelyck lietboeck genaemt de Basuyn
(1626)–Simon Jansz Fortuyn– Auteursrechtvrij
[pagina 232]
| |
Op de wijze: Lief uyt-vercooren, Lief triumphant.
SUchten en claghen, waer wel van noot,
Ga naar voetnoot1Nachten en daghen, met tranen groot,
Ga naar voetnoot2Want men Godts wetten nu ziet vertreen,
En gantsch verpletten, van die voor-heen
Door swaerdt of brandt,
rooven van pandt,
Vluchten van Landt,
Daer van niet wilden scheen.
In druck en smarte, wel vast gegrondt,
| |
[pagina 233]
| |
Gods Wet int harte, oprecht vast stondt,
Als ons de roede, stondt boven 't hooft,
Besprenght met bloede, wert minst ghelooft,
Na 's vleysch begheerGa naar voetnoot3
Des Menschen Leer,
Maer ruymt o Heer
V wet int hart verdooft.
O Heer hier boven, wy bidden u,
Sterckt ons ghelooven, in dees tijdt nu,Ga naar voetnoot4
Het weeldigh leven, heeft overhandt,Ga naar voetnoot5
Wilt liever geven, weer kruys en bandt,
Eer dat u Woort
Zoud' zijn verstoort,
Ons ziel versmoort,
In wellust, en met schandt.Ga naar voetnoot6
| |
[pagina 234]
| |
V vrees o Heere, die woon ons by
Ga naar voetnoot7En 's menschen leere, verr' van ons zy,
Druck en benouwen, verschrick ons niet,
Ga naar voetnoot8Laet ons verflouwen, pijn noch verdriet,
Als men ons haet,
Ga naar voetnoot9Met schand' en smaet,
Zendt dan Heer baet,
Als 't om u Wet gheschiet.
Ga naar voetnoot10Coen in 't beginnen, vindt men daer veel,
Traegh in't verwinnen, ist meestendeel,
Dus Heere goedigh, ons bystand doet,
En weest behoedigh, die in ootmoet,
V wil volbrenght,
En niet ghehenght
| |
[pagina 235]
| |
Dat Sathan menghtGa naar voetnoot11
Zijn quaed' zaedt onder 'tgoet.
Kort is te achten, alhier den tijtGa naar voetnoot12
Voor die verwachten 't eeuwigh jolijt,
Want in haer loopen, gaen zy niet mis,Ga naar voetnoot13
Daer zy op hoopen, dat comt gewis,
Want duysent jaer,Ga naar voetnoot14
Een dagh hier naer,Ga naar voetnoot15
Als dan voor haer
In 't eeuwigh leven is.
Proeft u alt'samen, of ghy meed' staetGa naar voetnoot16
Recht nae 't betamen, in desen graet,
Ghy condt self mercken, waer het u smart,
Door-ziet u wercken, opent u hart,Ga naar voetnoot17
| |
[pagina 236]
| |
Daer vindt ghy wel,
Of u opstel,
Nae Godts bevel
Alhier ghedreven wert.
Ga naar voetnoot18Om te chrijghen, dat ons noch feylt:
Ga naar voetnoot19Laet ons gaen nijghen, voor die 't uyt-deylt,
En ons bewijsen, Dein onderdaen,
Ga naar voetnoot20Hem loven, prijsen, gheestigh beraen,
Want vleysch en bloet
Moet onder voet,
Ga naar voetnoot21Dat altijt wroet
Boven 't gheest'lijck te gaen.
Ga naar voetnoot22Vlytigh ghebeden, voor den Heer stort,
't Moet zijn beleden, waer het om schort,
Ga naar voetnoot23Schult te bedecken, voor Godt niet ghelt,
| |
[pagina 237]
| |
Dat zijn quaed' vlecken, sulcx niet voor stelt,
Want hy schelt quijt,
Die hem belijtGa naar voetnoot24
Zijn schult, en vrijt
Haer van Duyvles ghewelt.
Wie soud' verkiesen, Aerdsche gheneught,Ga naar voetnoot25
En weer verliesen, d'eeuwighe vreught,Ga naar voetnoot26
Die daer sal duuren, al sonder ent,Ga naar voetnoot27
Tot alder uuren, Godt zijn omtrent,
In d'eeuwighe stadt,
Vol goet en schat,
Nimmer vreught zadt,
Dus elck hem hier na went.
Eeuwigh vreught erven, rust ende vree,Ga naar voetnoot28
't Rijck Godts verwerven, of eeuwigh wee,Ga naar voetnoot29
| |
[pagina 238]
| |
Lieffelijck t' aenschouwen, Gods claer aenschijn,
Eeuwigh vol rouwen of vtolijck zijn,
Ga naar voetnoot30't Is groot verscheel,
Ga naar voetnoot31Dus kiest voordeel,
Ga naar voetnoot32't Beste perceel,
Vliedt 't ander als fenijn.
Laet u behaghen, gheen Menschen praet,
Ga naar voetnoot33Wilt duldigh draghen, als 't haer wel gaet,
En by haer woonen, dat ghy haer sticht,
Ga naar voetnoot34En soo betoonen, dat u deught licht
In soet en suur
Ga naar voetnoot35Tot alder uur,
Dat u na-buer,
Die blint is, krijght ghezicht.
Ga naar voetnoot36So suldy hooren, het troostelijck woort:
| |
[pagina 239]
| |
Comt uyt-verkooren, die d'enghe poortGa naar voetnoot37
Zijt door-ghedronghen, 't Rijck is bereyt,
Ghy zijt ontspronghen, het bitter leyt,
Druck is gheblust,Ga naar voetnoot38
Na 's herten lust
Verkrijght ghy rust,
Van nu in eeuwigheydt.
'T mist wel meer. |
|