Geestelyck lietboeck genaemt de Basuyn
(1626)–Simon Jansz Fortuyn– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
Op de wijse: O Godt aenhoort desen droeven Zang.
O Heer aenziet mijn droefheyt groot,
Mijn angst en noot,Ga naar voetnoot1
Mijn druck, en mijn ellende,
Ick bidd' mijn doch niet heel verstoot,Ga naar voetnoot2
Als ben ick snoot,
Tot uwaerts ick mijn wende,Ga naar voetnoot3
En val te voet, Heer in ootmoet,
Met eenen gheest, gheheel bevreest,
En 't ghebedt tot u zende.
| |
[pagina 226]
| |
Ga naar voetnoot4Want mijn misdaet die druckt mijn seer
Die ick wel eer
Teghen u heb bedreven,
Daerom bidd' ick mijn Godt en Heer:
Dat hy hem keer
Tot mijn, om te vergheven
Ga naar voetnoot5Al mijn misdaet, die vroegh of laet
Oyt zijn gheschiet, met wil, of niet
Den tydt van al mijn leven.
Want ick en weet gheen beter raet
Ga naar voetnoot6Om vinden baet,
Dan by u Heer der Heeren,
Dus mijn doch niet gheheel afslaet,
Al ben ick quaet,
Vol wonden ende zeeren,
Ga naar voetnoot7Want aen mijn hart, brenghen ze smart,
| |
[pagina 227]
| |
Soo dat ick krijt, om hulp altijt,
Volbrenght doch mijn begheeren.
Mijn hoop is, dat ick ben verhoort,Ga naar voetnoot8
En dat versmoortGa naar voetnoot9
By u zijn mijn misdaden,
O Heer wilt my nu helpen voort
Om door u woortGa naar voetnoot10
Mijn voorts te laten raden,
Dat ick gherust, vol-brengh met lust
V wil en wet, met goedt op-set,
Soo magh my gheen druck schaden.Ga naar voetnoot11
't Verstant is Heer seer swack en cleyn
Om u wet reyn
Recht wel te onderscheyden
Van veelen, die spreken ghemeynGa naar voetnoot12
Dat elck alleyn
Haer doen na u wil leyden,Ga naar voetnoot13
Dus bidd' ick dy, wilt geven my
| |
[pagina 228]
| |
Goedt onderscheyt, dat mijn gheleyt
Ga naar voetnoot14By die Schaepen uw's Weyden.
Geen dinck mijn meer verheughen doet
Ga naar voetnoot15In mijn ghemoet,
Dan als ick magh verhalen
Van uwe wet en wille goet,
By die met spoet
My die konnen vertalen,
Waer door ick slecht, werd' onderrecht,
Dat ick van 't padt, nae Syons stadt
Niet en kome te dwalen.
Want Heer, 't soud' my zijn groot gheneught,
Ga naar voetnoot16Dat ick met vreught
Moght wandelen dijn weghen,
By dien die met vol-maeckte deught,
Ga naar voetnoot17Al van haer Ieught
| |
[pagina 229]
| |
Tot dijn Wet zijn gheneghen,
En die gaen voor, int rechte spoor
Daer door zy mijn, gheleyden fijn
Daer men u vreest te deghen.
Op dat ick daer tot aller stont,
Met tong, en mont,Ga naar voetnoot18
Godts Naem Heerlijck mocht prijsen,
Met al die treen in zijn verbondt
Wt harten grondt,
Om hem eer te bewijsen,
En dancken hem, met luyder stem,Ga naar voetnoot19
Die heel uyt-wist, al wat ons mist,
En ons troost moet uyt rijsen.
Hy is die mijn tot het Licht bracht,
Doen ick onsacht
In duyster lagh verschoven,
| |
[pagina 230]
| |
Ga naar voetnoot20Ick wensch mijn tonghe sulcken kracht,
Dat ick met macht
Zijn Naem moghte vol-loven,
O woud' ick dan, als een vroom man
Mijn leven lang, loven met sang
Den Heere van hier boven.
Ga naar voetnoot21Op dat ick als Ziel en Lijf scheyt
Mocht zijn verleydt
Ga naar voetnoot22Met 't Bruylofts-kleedt der vromen,
En tot die Feeste zijn bereyt,
Vol Heerlijckheyt
En vreughde uyt-ghenomen,
Ga naar voetnoot23Die niet vergaet, maer eeuwigh staet
Ga naar voetnoot24In Godts ghezicht, die 't al verlicht,
Daer by ick hoop te komen.
| |
[pagina 231]
| |
O Prins biedt mijn hier toe die hant,
En doet by-stant
V schepsel die ellendighGa naar voetnoot25
Hem self bevindt aen elcken kant
Gheheel ontmant,
Ten zy dat ghy inwendigh
Zijn hart beroert, en wel uytvoert
't Begonnen werck, om in u kerck
Voorts te blyven bestendigh.Ga naar voetnoot26
't Mist wel meer. |
|