Geestelyck lietboeck genaemt de Basuyn
(1626)–Simon Jansz Fortuyn– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
Op de wijse: Aenhoort gheklagh, o bloeyende Jeught.
ALs wy aen-zien des Menschen macht,
En al het gheen daer 't vleys na tracht,Ga naar voetnoot1
So vindt men seer claer,
Dat hy voor en naer
Godts Wet veracht.
Dit doet het vleys,
Dat nimmermeer rust,
En dat in weelden schept al zijn lust,
En in over-daet,
Met hoogheyt, en staet,Ga naar voetnoot3
Sijn begheeren blust.
| |
[pagina 156]
| |
Ga naar voetnoot4Dus onachtsaem men den tydt verquist,
So dat men niet op het eeuwighe gist,
Maer als komt die doot,
Dan komt eerst den noot,
Want troost men mist.
Daeom ghy al die den Heere vreest,
Hier in doch gheen nae-volghers weest,
Ga naar voetnoot5Besteedt wel u tijt,
Oeffent u met vlijt
In Godts Woort meest.
V Leven zy hier nae Godes Wet,
Ga naar voetnoot6Daer meed' ghy elck Exempel zet,
Ga naar voetnoot7Van die waere deught,
Door smart ofte vreught
Sonder belet.
| |
[pagina 157]
| |
Wy weten wat groote onderscheytGa naar voetnoot8
Datter hier na-maels sal zijn bereyt,
Voor die hier nae 't vleysch,
Of na Godes eysch
Zijn leven leyt.
Een eeuwighe wee in 't Helsche vierGa naar voetnoot9
Is nae bereydt door Godts bestier,
Die een leven boos
Leyden Goddeloos,
Na 's vleys manier.
Maer die alhier in rechter ootmoet
Tot Godt hem keert met waere boet,Ga naar voetnoot10
En zijn gangen recht
Ootmoedigh en slecht,
Die vint het goet.
| |
[pagina 158]
| |
Ga naar voetnoot11Hem is bereydt Godts eeuwighe Rijck,
Daer men altijt, en eeuwelijck
Voor des Heeren Throon,
Met d'Enghelen schoon
Verschijnt publijck.
Ga naar voetnoot12Als ick ghedenck aen dit verscheel,
Angst, schrick, en beven, valt my te deel,
Als ick wel aen-merck
Mijn wegh, doen, en werck,
Hoop is niet veel.
Maer dan ghedenck ick aen Godes Woordt,
Ga naar voetnoot13Dat hy de zondaers willigh verhoort,
En smeeck als verbaest,
Dat hy doch seer haest
Mijn zonden versmoort.
| |
[pagina 159]
| |
Ick weet ende vertrouwe oock vast:
Dat hy ghetrou op ons ghebedt past,Ga naar voetnoot14
Als wy kennen bloot,
Dat ons zonden snoot
Ons zijn een last.Ga naar voetnoot15
Maer als ick denck, hoe 's menschen vyant
Ons staegh omringht aen elcken kant,Ga naar voetnoot16
Vind' ick my versuft,
Berooft van vernuft,
En heel ontmant.
't En waer dat ick, o ghetrou Heylant,
My heel verliet op dijn bystant,Ga naar voetnoot17
Die ghy staegh verlient,
Gheheel onverdient,Ga naar voetnoot18
Door dijne hant.
| |
[pagina 160]
| |
Want als ick my vindt in swaer ellent,
Ga naar voetnoot19Door zieckte, verdriet, of ander torment,
Ga naar voetnoot20So bidd' ick int slot,
Dat ghy u dan tot
Ga naar voetnoot21Mijn hulpe went
Als my het verstandt o Heer ontgaet,
Ga naar voetnoot22Zendt dan u Enghel tot mijnder baet,
Die my dan behoet
Voor alle onspoet,
En vyandts haet
Ga naar voetnoot23Als 't licht mijnder ooghen my faljeert,
Dan ist dat mijn Ziel hulpe begheert,
Heer staet dan by my,
Op dat mijn party
My niet verneert.
| |
[pagina 161]
| |
Laet u Licht my dan zijn ontrent,
Dat ick passeren magh ongheschent,Ga naar voetnoot24
En mach blijven staen
Op dijn rechte baen,
Tot aen mijn ent.
Als door den doot Ziel en Lichaem beeft,Ga naar voetnoot25
En dat het hier malcander begheeft, Ga naar voetnoot26
So bidd' ick o Heer,
Dat tot dijn naems eer
Mijn Ziele leeft.
Op dat als het hier namaels vergaert,
t Selve voor dy mach worden verclaert,Ga naar voetnoot27
Op dat het voor dy
Tot eeuwighe ty
Reyn openbaert.
| |
[pagina 162]
| |
Verhoort mijn beed', o eeuwighe Godt,
Dat ick niet werde mijns vyants spot,
Ga naar voetnoot28Maer dat die Ziel erft
Als 't Lichaem sterft
Ga naar voetnoot29Het beste lot.
't Mist wel meer. Ghemaeckt den 21. Iulij Anno 1613. |
|