In zake weten, Bertje, zijn er vier soorten van menschen. Daar zijn er primo, die weten dat ze iets weten, en dat zijn de bewusten en dikwijls de hoovaardigen; en daar zijn er tweedens, die niet weten dat ze iets weten, en dat zijn de nederigen, soms de heiligen; en dan zijn er derdens, die weten dat ze niets weten; en dan zijn er vierdens die niet weten dat ze niets weten. En de derden zijn de slimste wel niet; maar helpe God de vierde gilde!...
En... tu es ille vir, Bertje! Gij zijt er bij!... Want ge wist niet dat ge niets wist!
Op zichzelf was 't zoo erg niet, zelf dàt niet te weten. 't Werd pas maar erg, toen ge gingt meenen dat ge àlles wist!
Toen ge dàt meenen gingt, Bertje gingt ge mank aan een illusie. En voor illusies moet 'n mensch opletten. 'ne Mensch met illusies, dat is een kieken dat meer eieren legt dan 't kan uitbroeien. Dat 's verkeerd.
En 't was niet enkel een illusie; 't was autogobisme. Autogobisten, Bertje, kennen àlles. Onze schepene is zoo. Die loopt op zak met een grondwet voor Patagonië, en een oplossing van 't gele gevaar, en tusschen twee pinten legt hij u 't geheim uit van de wereldcrisis. Hij weet alles. Juist zoo de gazetschrijvers, die alles weten en niets geleerd hebben.
Maar misschien wilt ge zeggen: ‘àlles’ - dat is: de stof van den prijskamp.’ - En 't bewijs ervan: gij hadt zóó uw best gedaan!
Zie, Bertje, als ge waarlijk uw best hebt gedaan, kom 'ns alhier! En ik zal u in goud slaan!... Welhoe