ge 50, 60, - niet meer, lijk 'ne straatschavuit van 15, 16, belleketrek doen? Omdat hij serieuzer is dan die straatschavuit? Misschien; en misschien niet. Want, Bertje, laten wij maar vrijweg gelooven dat er niet zóó veel spatie ligt tusschen de lichtzinnigheid van uw 16 jaren en de serieuzigheid van mijn 60. 't Is 't kleed, ziet ge! Spreek op, Bertje! Kan 'ne mensch belleketrek gaan spelen langs de straten, met een lange zwarte pitteleir aan en een hoogen hoed op? Kan een knaap met kortebroek, ernstig langs de straten schrijden, als een lijkbidder, die boetepsalmen bidt?
En nu ziet ge reeds de moraliteit van deftige kleederen!... En als ik een nieuwen toog aan krijg, en een nieuwen tik op, dan ben ik ook veel deftiger. En als ik ooit van Monseigneur een toog aankrijg met purperen knopjes, dan zal ik nóg deftiger zijn; deftiger ja! dan een simpelen dorpspastoor betaamt.
't Is misschien daarom dat ik hem niet krijg.
En ge schrijft om drie artikels. Ten eerste, een schoon kravatje. Sofie zal ervoor zorgen, toek. zaterdag reeds, als ze naar de markt gaat. Zoo een kravatje met een schuifje, zegt ze. Dat past altijd. Lijk 'ne strop.
En nummer twee: dat hoedje. Dat 's veel gevraagd, Bertje. Te meer dat de reden niet deugt, die ge daar opgeeft. Het hoedje, dat ge nu draagt, valt altijd af, zegt ge, als ge lacht... Maar wie dan toch lacht er, als hij een hoed op heeft? Wie zet nu toch in 's Hemels naam een hoed op om te lachen? Lachen moogt ge maar alleen doen, als ge geen hoed op-