De kinderen van de grote fjeld
(1948)–Laura Fitinghoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 190]
| |
Weer op de preekstoelAnte stond weer op een preekstoel in het bos. Ditmaal op een matig hoge steen, die geheel begroeid was met groenwit, glanzend mos. De kerkbezoekers waren van alle kanten komen opdagen; de kinderen hadden omwegen gemaakt tussen de boomstammen en rond kleine moerasplekken, om de indruk van een echte kerkgang te verwekken. ‘Begin met een psalm, Angela,’ zei Elsa. ‘Nee, zing het liedje van “De vogels in het bos”, de echte vogels zijn ook aan 't zingen.’ Angela zong met een krachtige, zuivere stem. Alle kinderen stemden in. Ante en Malena ook, diep verbaasd, dat dit soort kinderen dezelfde liedjes kenden als zij. Ze vergaten nu ook, dat zij er niet echt bijhoorden, een gevoel, dat hen tevoren wel wat had gedrukt, maar ze zongen nu mee, zoals zij vroeger allen tezamen thuis met moeder hadden gezongen. Toen het lied uit was, keken allen naar Ante op; Ante stond daar boven op de steen, zoals hij daar reeds vroeger op de dag had gestaan, om voor Malena te preken. Toen was het hem niet moeilijk gevallen om de woorden te vinden. Elk klein bloemetje in het bos, de fjeldbeek, hun eigen redding van den beer, alle gevaren, waarin zij | |
[pagina 191]
| |
zo wonderlijk waren geholpen, over dat alles had hij gesproken, zodat Malena geschreid en haar neus gesnoten had, zoals volwassenen wel in de kerk doen, hoewel zij er ditmaal niet over gedacht had om hen na te bootsen, maar Antes woorden in alle ernst had opgevat. En nu stond hij daar eigenlijk verlegen te kijken. Malena schaamde zich voor hem. ‘De kerkbezoekers’ begonnen te fluisteren. ‘Haast je wat. Ante,’ drong Malena. ‘Ze zitten hier nu allemaal te wachten; je kunt best wat bedenken.’ Ante verplaatste zijn gewicht van de ene voet op de andere; hij hield zijn ogen half toegeknepen voor de zon; de toehoorders zaten als echte kerkgangers met hun zakdoeken gereed om te schreien, als misschien dominee Ante een prachtpreek zou houden. ‘Ante toch! Zeur niet zo!’ riep Malena zacht. Angstig opende Ante zijn ogen en een grote spin midden in een tintelend net viel hem in 't oog. Zijn ogen veranderden van uitdrukking en hij begon over de spin te preken, als vertegenwoordigster van het kwaad; hij had ineens een onderwerp gevonden. Op het eind van zijn toespraak ging Ante voort, terwijl hij nu zichzelf geheel vergeten was en de woorden regelrecht kwamen uit zijn hart: ‘Lieve God, wees toch goed voor de kleine zusjes, laat hen altijd vriendelijk zijn tegen de jonge mensen, die zich hun lot hebben aangetrokken. En wees goed voor Lisa en Erik en voor de mensen waar zij inwonen. Zorg, dat Erik een flinke kerel wordt, die niet vloekt of drinkt of vecht. En wees goed voor kleinen Magnus, die maar niet leren kan om “Uw wil geschiede” te zeggen. Ga naar den brilleman en neem hem de brandewijnfles af. Help allen, dan wordt het goed in de wereld!’ Ante, Wien de zon in Het gezicht scheen, meende, toen | |
[pagina 192]
| |
hij opkeek, dat er meer mensen waren bijgekomen. Maar verblind door het felle licht kon hij niet al te best zien. ‘Laten we nu zingen: “Heel de wereld”, stelde hij voor vanaf de preekstoel. En nu werd er gezongen! Gezongen, als ware men in de hemel, vond Ante. De psalm weerklonk ineens met verschillende stemmen, zoals er gezongen werd op Kerstmorgen in de Frostmofjeld-kapel. Ante, die zo langzamerhand weer beter kon zien, doordat de zon hem niet meer in de ogen scheen, zag iets, dat hem op deed springen. Hij zag namelijk den proost, die de kapel had ingewijd in hun dorp, het vorige jaar en die proost stond daar naar hem te luisteren. Dodelijk verschrikt sprong Ante nu van de steen af en vluchtte het bos in. Malena was hem het liefst hard nagelopen, want zij voelde zich hier plotseling zo vreemd en alleen. Er waren behalve de proost liefst nog twee dames bijgekomen. Zij droegen hoeden met linten en wanten, die er uitzagen als kant en zij hadden japonnen aan van gekochte stofGa naar voetnoot*). ‘Lastieken’ hadden zij ook aan de voeten. Malena had dadelijk den proost herkend, die eenmaal zo mooi had gesproken in hun armzalig dorpje, toen de kleine kapel werd ingewijd, maar Malena kon niet weg, want Sylvia was op haar schoot gekropen. Sylvia was zo teer en klein en had zulke dunne fijne kleertjes aan, dat Malena haar best op schoot kon hebben, ja, haar zelfs wat heen en weer kon wiegen en de muggen kon verjagen van haar fijn, bleek gezichtje. Toen Sylvia de dames zag, ging zij rechtop zitten. Zij riep de ene tot zich, haar moeder, aan wie dadelijk werd | |
[pagina 193]
| |
meegedeeld, dat zij een ‘beste vriendin’ had gevonden hier, die nooit meer weg mocht gaan. Nu de preek uit was en de dominee naar het bos gevlucht was, kwam er leven in de kinderen. Elsa, de oudste dochter van het predikantengezin, vond het niets prettig nu reeds haar moeder hier te zien. Zij had met de anderen zulke feestelijke plannen bedacht om hen te ontvangen en nu waren zij een dag te vroeg gekomen. Dus nu begroette zij hen vluchtig en holde naar het grote vertrek, dat zij in zulk een hopeloze wanorde hadden achtergelaten. Voor hen alle vijf, die zo laat waren opgestaan, leek het eigenlijk nog ochtend, al was het dan al laat in de middag. Allen volgden Elsa en met vereende krachten werden de bedden opgemaakt, werd er geveegd, de vloer met dennerijs bestrooid, hout op de haard gelegd en de koffie opgezet, zodat alles netjes was, toen de ouderen binnenkwamen. De vreugde van het weerzien werd toch enigszins getemperd, doordat zij wisten, dat er nu een eind kwam aan het heerlijke verblijf hier buiten en dat zij weer aan het werk moesten op school en binnen moesten zitten. Maar nu hadden zij wel wat anders te doen dan daaraan te denken! Pelle kwam juist binnen met een zootje forellen, die hij gevist had, terwijl hij op het vee paste. Elsa maakte vlug de vis schoon en bakte de forellen in de pan op de gloed van het vuur. Ingegerd waste aardappels met de schil, spoelde de houten kommen om en schuurde de messen blank. Angela dekte de tafel, die werd opgeslagen, want het was een klaptafel, die daardoor ruimte bood aan een groot aantal mensen. Zij versierde de tafel met bosbloemen en groen, die Sylvia, Malena en Viva uit het bos haalden, terwijl Pelle de plaats vóór de ge- | |
[pagina 194]
| |
bouwen netjes maakte en harkte en afval van bladen en dennetakken wegdroeg. Gertrud was hard bezig in de melkkamer. Zij droeg de kommen met zure melk aan en de geitekaas en brak het harde brood in gepaste stukken voor de maaltijd. De houten kom met gele, naar bloemen geurende boter, werd midden op tafel gezet. Met behulp van Ingegerd vocht zij om haar plaats midden op tafel te mogen behouden, hoe Angela ook in opstand kwam tegen een dergelijke wijze van dekken. Goudbruine geitekaas en verse koemelkkaas, die zó droog was, dat men er wel in kon stikken, beweerde Elsa - hoewel, wanneer deze kaas ouder werd, zij ook zacht en lekker werd - prijkten op tafel. Ver uit het bos kwamen de klanken van het bokken-hoorngeschal, trillend mooie geluiden, afgewisseld door de jubelende klanken uit de lange hoorn. |
|