beraden glimlach en zei, dat hij het best vond om hier te blijven.
Goudsik stond naast hem en nu keek Magnus ineens naar de geit met een verschrikte uitdrukking in zijn ogen. ‘Nee, eigenlijk zal ik toch maar meegaan met Ante en Malena.’
‘Maar jongen,’ zei Kristina, ‘denk er eens aan, dat als je hier blijft je geen honger meer behoeft te lijden, of rond moet dolen langs de wegen, dat je een lekker bed krijgt en nette kleren, die ik voor je weven zal.’
Magnus luisterde aandachtig naar deze beloften. Hij begreep best wat dit alles voor hem betekende en hij staarde weer voor zich uit en dacht er over na.
Goudsik stond vlak naast hem te herkauwen, met vreedzaam toegeknepen ogen. Zij opende ze nauwelijks om Magnus een zacht stootje te geven: zij wilde gekrabbeld worden tussen haar horens.
Maar Magnus dacht dat zij bedoelde: ‘gek, wil je mij gaan verlaten; ik heb een ring om mijn neus en dan kan jij die ook wel hebben, alles beter dan scheiden.’
‘Goudsik kan mij niet missen,’ zei Magnus bekommerd.
‘De geit?’ herhaalde de jonge man verbaasd. ‘Die gaat even graag met de anderen mee als met jou.’
‘Overdag misschien,’ gaf Magnus toe. ‘Maar 's nachts als het donker is en 's winters als het koud is, is zij gewend, dat ik met mijn hoofd op haar lig te slapen. Ze zou me erg missen.’
‘Zij denkt niet meer aan je, als je weg bent. Je mag mee naar de houtzaagmolen en je mag de schepen zien, die uit Portugal en uit Holland hier hout komen halen. En ik zal je een zakmes geven.’
‘Een mes,’ herhaalde Magnus. Zijn ogen werden ronder en groter en hij liet de geit los.