men, die licht-goud-violet glansden in de ochtendzon, wier stralen juist door het bos heendrongen.
‘Hoj, hej!’ - Heerlijk! Heerlijker tocht maakte zelfs geen arend, die hoog boven de bossen vloog! Ante voelde zich blij en gelukkig; hij vond dat hij werkelijk vloog als een arend, dat hij pijlsnel door het bos gleed, als de zalm door het heldere water, dat hij als een jong, vurig paard mijlen aflegde in razende vaart.
Het rendier baande zich een weg tussen de stammen, waar geen weg ooit was geweest. Maar op een open plek in het bos, waar de bomen waren geveld, vond het rendier het genoeg en wilde omkeren, hetgeen Ante heel beslist niet wilde.
‘Vooruit-ho-hej!’ joedelde hij de Lappen na.
Maar het klonk zeker niet echt, want het dier weigerde aan het leidsel te gehoorzamen, hetwelk door Ante van links naar rechts werd gegooid.
Plotseling werd het rendier kwaad: bliksemsnel, onverwacht, keerde het dier zich om...... en nu moest Ante gauw de akja omkeren en er onder kruipen, want een seconde later trommelden de scherpe hoeven der voorpoten een salvo op de omgekeerde slee. Ante lag daar een lange tijd te luisteren hoe het dier op de akja trommelde.
Het rendier was dan ook hoogst verbolgen op den jongen en had hem het liefst zelf bewerkt; maar tenslotte werd hij het moe en hij moest zijn hoeven en voorpoten sparen, want die zouden vandaag nog werk genoeg hebben om het zozeer begeerde rendiermos van onder de bevroren sneeuw op te sporen.
Eventjes keek Ante vanonder de akja uit.
Zo, was dat de bedoeling. Het dier was brutaalweg omgedraaid in de richting van het kamp, bereid om naar huis terug te vliegen!
Vlug moest Ante er bij zijn, anders ging het lieve dier