rendierkudde in het oog kreeg. Pijlsnel, als een opgejaagde zeevogel, vloog hij voort over het ijs.
De anderen hoorden weldra het geblaf der waakhonken, die om de kudde, die uit meer dan duizend rendieren bestond, heenrenden.
De Lappen waren bezig hun tenten op te slaan, niet ver van het grote dorp, dat de kinderen gezien hadden vanaf de rivier. Het was zwaar werk voor de honden en voor de Lappen, om de soms erg weerbarstige dieren door de nieuwe pas bij de rivier in de omheinde ruimte te brengen.
Mattes skide er vandoor om zijn bijstand te verlenen.
Magnus, Malena, ja zelfs Ante liepen als slaapwandelend voort en sleepten zich letterlijk verder.
Zij konden haast niet eens meer lachen, toen de kleine Mattes van één jaar hun tegemoet kwam vlak bij de tent, rondwaggelend in de sneeuwmodder, even naakt als toen hij geboren werd.
Sigri, zijn zusje, had veel moeite hem mee te tronen naar de tent, na hem eerst gevangen te hebben.
De Lappenmoeder, Cecilia, was beslister in haar optreden. Zij nam het spartelende kereltje op, stopte hem in de ‘klubb’, een lange wieg, die van rendierhuiden vervaardigd is met de zachte huid aan de binnenzijde, en bond kleinen Mattes vast, het zachte bontomhulsel rond zijn van leven en ondeugendheid spartelende lichaampje.
De moeder hing de klubb met riemen op aan een smalle boomstam, die vastgesjord was aan het bovenste deel van de tent Sigri wiegde het kind heen en weer en zong het wilde, maar toch sussende wiegelied der